Ere wie ere toekomt
Alternatief bij 7de zondag na Epifanie ( 1 Korintiërs 2,12-16)

De perikoop van vandaag maakt deel uit van Paulus’ zelfverdediging in de eerste drie hoofdstukken van 1 Korintiërs. Het grootste deel van de eerste twee hoofdstukken werd in de vorige aflevering van dit blad besproken. De perikoop van vandaag is te beschouwen als de afsluiting van het middelste gedeelte van Paulus’ zelfverdediging.
Paulus’ zelfverdediging
In het voorafgaande gedeelte kreeg de lezer een beeld van de verdeeldheid in de kerk van Korinte en Paulus’ eerste reactie daarop. Gemeenteleden zetten zich tegen elkaar af door zich te beroepen op degene door wie zij gedoopt zijn (1,10-13). Paulus staat daarbij zwak, zo lijkt het. Hij kan zich namelijk niet op een groot aantal dopelingen beroepen (1,14-17). Hij kan ook niet tippen aan de welsprekendheid of wijsheid waarmee zijn concurrenten blijkbaar mensen voor zich hebben weten te winnen (2,1). In hoofdstuk 2 gebruikt Paulus vooral de stijlfiguur van de omkering. Wat bij mensen voor wijsheid en dwaasheid doorgaat, keert hij om met de retorische vraag: ‘Heeft God de wijsheid van de wereld niet in dwaasheid veranderd?’ (2,20). Gods wijsheid manifesteert zich in de dwaasheid van het kruis van Jezus Christus (2,18-31).
In hoofdstuk 3 zet Paulus zijn betoog kracht bij door met twee beeldspraken de concurrentie onder de apostelen en de daaruit voortvloeiende verdeeldheid in Korinte te boven te komen. Eerst gebruikt hij een beeld uit de akkerbouw, waarmee hij de rol van de apostel bij de opbouw van de gemeente beschrijft. Die apostel kan planten zoals Paulus en water geven zoals Apollos, maar uiteindelijk is het God die de groei eraan geeft (3,5-9). Vervolgens ontleent Paulus een beeldspraak aan de tempelbouw, waarbij hijzelf het fundament heeft gelegd waarop anderen kunnen voortbouwen.
Dat fundament is Jezus Christus zelf (3,9b-15), in wie de gemeente haar eenheid vindt: ‘U bent van Christus en Christus is van God’ (3,23). Deze relativering van de rol van de apostelen bij de gemeenteopbouw betekent overigens niet dat Paulus zijn eigen positie (en daarmee die van zijn concurrenten) helemaal uit het oog verliest. Want hijzelf is het die heeft geplant en die het fundament heeft gelegd; anderen geven water of bouwen voort. Geeft Paulus zichzelf daarmee toch niet een beetje meer eer dan hij de anderen gunt?
Een kritische opstelling
In 2,12-16 komt Paulus in het kader van de hierboven vermelde omkering te spreken over de Geest van God. De voorafgaande zinnen eindigden met een gedachte naar aanleiding van een citaat uit de profeten (Jes. 64,3) over de onmogelijkheid voor de leiders van deze wereld (Gr.: toon archontoon tou aioonos toutou – 2,6) om Gods verborgen wijsheid te kennen (2,8-9). Tegenover hen en hun onmacht plaatst Paulus nu de ‘wij’, de christelijke gemeente die die verborgen wijsheid wél kent, namelijk door de Geest van God (2,12). Een tweede citaat uit Jesaja, dit keerde vraag wie ‘de gedachten van de Heer kent’ (vgl. Jes. 40,13), wordt beantwoord met de stellige uitspraak: ‘Wij die de gedachten van Christus hebben’ (NBV21: ‘Onze gedachten zijn die van Christus’ – 2,16).
De grootsheid van Gods gedachten die de christelijke gemeente mag kennen, verwoordt Paulus met vragende zinnen ook in Romeinen 11,34. Hij gebruikt daar hetzelfde citaat uit Jesaja 40 en combineert dat met een gedachte waarop hij ook in 1 Korintiërs 8,6 zinspeelt: ‘Alles is uit Hem ontstaan, alles is door Hem geschapen, alles heeft in Hem zijn doel.’
Het woord dat in deze tekst van Paulus met ‘gedachten’ wordt vertaald, is het Griekse nous, dat ‘verstand’, ‘denken’ of ‘gedachte’ kan betekenen. Jesaja gebruikt in 40,13 het Hebreeuwse woord roeach, dat zoals bekend ‘wind’, ‘adem’ of ‘geest’ betekent. De beweging van de luchtstroom die dit woord impliceert, biedt de mogelijkheid voor een dynamische duiding van Paulus’ begrip van het Griekse nous. Waar de leiders van deze wereld vastzitten in hun machtsposities, is de christelijke gemeente geroepen om, door de Geest voortgedreven, te leven vanuit de toekomst van Gods Koninkrijk dat aanstaande is.
Dat vergt een kritische opstelling ten opzichte van de bestaande orde. Paulus gebruikt dan ook begrippen die zo’n kritisch oordeel impliceren. Eerst gebeurt dat in de wat raadselachtige uitspraak: ‘Wij verklaren het geestelijke met het geestelijke’ (2,13 – met sunkrinoo voor ‘verklaren’), hetgeen in het licht van bovenstaande ook vertaald kan worden als: ‘Wij verklaren geestelijke zaken aan geestelijke personen.’ Het betekent dan dat Paulus’ verkondiging van de geestelijke zaken – lees: zijn gerichtheid op Gods Koninkrijk – alleen begrepen wordt door mensen die zelf door die Geest zijn geraakt.
Pneumatikos en psuchikos
Met deze laatste categorie introduceert Paulus een onderscheid tussen mensen die pneumatikos zijn en zij die psuchikos zijn (2,13-14, vgl. ook 15,44-46 met betrekking tot het lichaam). In 2,13-14 vertaalt WV psuchikos met ‘ongeestelijk mens’ en pneumatikos met ‘geestelijk mens’. NBV21 vertaalt met ‘die de Geest niet bezit’ en ‘het geestelijke’. Met deze vertalingen valt de scherpte van de onderscheiding misschien een beetje weg. Want beide categorieën van mensen bezitten wel degelijk een geest. Maar waar de psuchikos-mens – zoals de leiders van deze wereld (2,6) – niet anders dan de geest van deze eeuw heeft (2,12), heeft de andere mens, de pneumatikos, de Geest van God en is daarmee gericht op de komende eeuw, het Koninkrijk der hemelen.
Omdat het God alleen is die oordeelt, zo moeten ook de christenen in Korinte de geesten kritisch leren onderscheiden. Ze ‘beoordelen’ (Gr.: anakrinoo – 2,14.15) elkaar dan niet naar deze wereld of naar degene door wie zij gedoopt zijn. De pneumatikos-mens beoordeelt alles in Gods Geest en wordt zelf niet beoordeeld. Zo vraagt Paulus de Korintiërs ook hem niet te beoordelen voordat de dag van de Heer is gekomen en God aan ieder de lof zal geven die hem of haar toekomt (4,5-6). Soli Deo gloria – aan Hem alleen de eer!
Deze exegese is opgesteld door Dick Schoon.