Vruchtbare levensheiliging
Het verhaal uit Exodus vertelt over de voorbereiding op de openbaring van JHWH aan zijn volk via Mozes op de berg Sinaï.
Het verhaal uit Exodus vertelt over de voorbereiding op de openbaring van JHWH aan zijn volk via Mozes op de berg Sinaï.
Waar op Kerstavond het meestal in groten getale bijeengekomen kerkvolk hoort hoe de evangelist Lucas over de geboorte van Jezus vertelt, komen de nog meer geïnteresseerde kerkgangers de volgende ochtend terug om de theologische duiding van dit gebeuren te horen aan de hand van de proloog van het Evangelie naar Johannes. Toch zou het verkeerd zijn om verhaal en duiding tegen elkaar uit te spelen, omdat de kern van beide is: in Jezus is Gods heerlijkheid in de tijd en ruimte van ons menselijke bestaan verschenen.
Welke predikant moet met Kerstmis niet de neiging onderdrukken om de jaarlijkse kerkgangers te wijzen op het verzaken van hun christenplicht van elke zondag, ja, van elke dag? En welke predikant heeft niet ook de beschamende ervaring dat er buiten de kerk soms betere christenen rondlopen dan daarbinnen? Paulus’ woorden aan Titus lijken goed toepasbaar op de brave burgerlijke viering van Kerstmis: we moeten ons onderwerpen aan overheid en gezag, niemand belasteren, vriendelijk zijn, zachtmoedig omgaan met alle mensen en nog zo wat (3:1-2). Slaafse burgerlijke gehoorzaamheid of toch iets anders?
Het grootste deel van hoofdstuk 8 van het Johannesevangelie bestaat uit een lang gesprek. De gesprekspartners zijn Jezus en ‘de Joden’ (8:22.31.48.52.57). Deze twee hoeven niet volstrekt tegenover elkaar geplaatst te worden, zoals blijkt uit 8:31. Daar spreekt Jezus tot de Joden die in Hem zijn gaan geloven. Maar verder wordt het gesprek toch vooral gekenmerkt door een scherpe discussie rond de vraag wie vader van wie is.
Op het eerste gezicht lijkt Gideons gedoe met die vacht op de dorsvloer weinig van doen te hebben met Jezus’ optreden op het Loofhuttenfeest te Jeruzalem. Maar zoals zo vaak is het mogelijk om het ene bijbelverhaal vanuit het andere te belichten. Gods Woord is als water in de woestijn: leven waar geen leven mogelijk is.
Het is een oude gewoonte dat een bisschop bij zijn aantreden een wapenspreuk kiest. Een bijkomende gewoonte is dat woorden van die spreuk zijn initialen weergeven. Na wat speurwerk – en het ophalen van ons Latijn – vonden we voor ondergetekende de spreuk Deus Justus et Salvans, naar Jesaja 45:21: ‘Buiten Mij is er geen god die rechtvaardig is en redt.’ Uitspraken als ‘Ik ben JHWH, buiten Mij is er geen god’ (45:5) hebben een kritische functie ten aanzien van goden en godsdienst. Dat is ook het verbindende thema van de lezingen van vandaag.
Het laatste hoofdstuk van het Lucasevangelie heeft een wonderlijk tijdsverloop. Eerst wordt er verteld over de vrouwen die in alle vroegte naar het graf gaan, dat leeg bevinden en naar de andere leerlingen terugkeren. Dan volgt het verhaal over de Emmaüsgangers, dat met de tijdsbepaling ‘op diezelfde dag’ aan het verhaal over de vrouwen bij het lege graf wordt verbonden.
Wie een alternatief spoor volgt, is er meer of minder bewust op uit om zich door bijbelteksten te laten verrassen. Zo iemand kan vandaag zijn of haar lol op. De schriftlezing uit Exodus die voor vandaag staat aangegeven, lijkt een allegaartje van wat bij elkaar gesprokkelde restjes waarmee de samensteller van het boek niet zo goed raad wist. Hij of zij heeft ze daarom maar hier achter elkaar geplakt en laat het aan ons, de hoorders van de tekst, over om er iets zinnigs van te brouwen.
Met de aankondiging van de tiende plaag in Exodus 11 is de onwil van Farao om het volk te laten vertrekken duidelijk geworden. Hoofdstuk 12 is de keerzijde van dezelfde medaille: de radicale vernieuwing die de uittocht voor de zonen van Jakob-Israël betekent.