Verenigd met zusters en broeders
Het boek Discipelschap bevat een hartstochtelijk pleidooi voor herwaardering van de sacramenten, met name het avondmaal. Edward van ’t Slot hekelt in zijn bijdrage de lage frequentie van het aantal vieringen in de protestantse traditie in Nederland. Hieronder een fragment uit zijn bijdrage aan dit boek. Daarnaast geeft Bert de Leede een serie handreikingen voor een vernieuwing van de avondmaalspraktijk. Hij spreekt daarbij over eucharistie als levensvorm. ‘Het moet niet meer behoren tot het uitzonderlijke, maar tot het normale van het christelijke leven in het lichaam van Christus.’ Dit en vele andere boeiende essay’s over discipelschap vind u in het gelijknamige boek Discipelschap.
Fragment uit Discipelschap:
Discipelschap betekent dat Christus’ eschatologische presentie zich een weg baant in deze wereld via de kerk. Zijn presentie wordt belichaamd in de kerkgemeenschap – en wel in het bijzonder als de gemeente zich verzamelt rond de tafel, in het heilig avondmaal. Dat is de uitgelezen plaats waar de discipel smaakt en ziet dat zij opgetild en meegenomen is in Christus’ reddingsbeweging.
Velen die een tijdje in, bijvoorbeeld, Engeland hebben verbleven en daar kerkelijk hebben meegeleefd, zullen herkennen dat de regelmatige viering van de maaltijd de zachte maar doordringende en helende kracht versterkt waarmee het avondmaal door kan werken in het leven van de gelovige. Discipelen die zich anders al snel als eenzame vreemdelingen overweldigd voelen door de krachten die werkzaam zijn in de wereld worden gesterkt door telkens weer brood en wijn te ontvangen. Bijna iedere week, en soms ook twee of drie keer per week, zijn er in bijvoorbeeld de Church of England gelegenheden om bijeen te komen met een avondmaalsviering, en de belofte bevestigd te krijgen dat Christus’ lichaam is verbroken en zijn bloed is vergoten voor jou. Velen zullen beamen: het werkt. Daar steken de meeste Nederlandse protestantse tradities schamel tegen af, waarin brood en wijn vier of vijf keer gedeeld worden – niet per week, niet per maand, maar per jaar. En velen van ons zouden het niet eens echt erg vinden om als het een keer zo uitkomt één van die vier of vijf vieringen mis te lopen. Ik vrees dat deze verwaarlozing van het avondmaal veroorzaakt wordt doordat we de kracht van dit sacrament vaak maar nauwelijks hebben ervaren. Stanley Hauerwas en Samuel Wells schrijven: ‘God geeft zijn volk de middelen om in zijn nabijheid te leven, dus waarom zou iemand dat over het hoofd zien, negeren of verwaarlozen? Toch is dat wat er gebeurt’, – en het gebeurt zeker ook in onze
Nederlandse gereformeerde traditie. Bovendien zien we duizend haken en ogen om die middelen ‘zomaar’ te delen met zusters en broeders uit andere denominaties. Of we willen dat wel, maar dan alleen na de theologische positie van die medechristenen uitentreuren te hebben onderzocht, en na rustig de tijd te hebben genomen om onze kerkordes op dit punt te herschrijven. Maar: de tafel van Christus is de plaats waar eenheid begint! – en niet de laatste halte op onze eigen lange wegen naar eenheid.
We weten allemaal dat Calvijn het avondmaal elke zondag wilde vieren. En we weten allemaal, en zeggen er snel bij, dat hij dit niet tot de normale praktijk in zijn Geneefse gemeente kon maken. En dus – zijn wij opgelucht. Dit is toch een goed excuus om niet meer na te hoeven denken over vaker avondmaal vieren? Ik vrees dat we ernstig dwalen in dit opzicht, en ik vind dat het tijd is om dit opnieuw te overwegen, nu meteen, en serieus. Misschien zouden we aan dit onderwerp eens net zoveel woorden moeten besteden als we spenderen aan (ook goede) zaken als de koffie na de dienst. Wat zou het goed zijn wanneer kerkelijke toerustingsorganisaties praktische hulp zouden bieden bij het heroverwegen van dit onderwerp. Welke manieren zijn er om onze avondmaalsdiensten de moeite waard te maken voor kinderen, en de duur van onze wekelijkse diensten niet te veel op te laten lopen? Zou het mogelijk en wenselijk zijn om onze avonddiensten op te waarderen door een regelmatige viering van het avondmaal? Of zou dit neerkomen op een te vermijden (?) ‘arcanisering’ – verberging – van deze belangrijke ‘discipline’?
Ik verwacht niet dat discipelschap zal opbloeien als we alleen focussen op nieuwe vormen van prediking en eredienst, op de inrichting van ons kerkelijke leven (Kerk 2025!), of zelfs op een veranderend ethos – hoe goed en belangrijk allemaal ook. We zullen ons evenzeer moeten bezinnen op onze verwaarlozing van het avondmaal, de bron bij uitstek die God ons geeft voor een ‘robuust’, fier, zeker geloof.
Er zijn pastorale situaties denkbaar waar mensen enorm worstelen met grote geloofsvragen. Heel hun wezen schreeuwt om de nabijheid van God. Wat kan een predikant dan beter doen dan met hen het avondmaal te vieren? Is het een optie om bij bijzondere diensten die je als gemeente viert – denk aan de bevestiging van een predikant of van andere ambtsdragers, een startdienst, een jongerendienst, of een dienst met meerdere muzikanten – ook nog tegen elkaar te zeggen: ‘We hebben het zo goed samen, laten we nu ook – in een korte vorm die bij deze dienst past – brood en wijn met elkaar delen’? Waarom denken we daar (als ik op mezelf afga) zo weinig aan? En is de verwachting gegrond dat een bijzondere dienst dan ineens veel minder mensen zal trekken? Hoe giet je dit in het vat, hoe kan de gemeente zich hier beter laten opvoeden? Als er in ieder geval meer over gepraat en gedacht gaat worden, zouden hier best onverwachte knoppen om kunnen gaan. In hoofdstuk 5 van dit boek worden hiervoor door Bert de Leede nog meer handvatten aangereikt.
Als we het gemeenschapsmaal vieren, zijn we verenigd met zusters en broeders die we niet zelf uitgekozen hebben, maar aan wie God ons heeft gegeven, om in hun dienst te leven, en met wie wij ‘kerk-voor-anderen’ zullen zijn. Dit brengt me bij mijn vierde punt: een fiere kerk heeft ook ruimte voor verschillen, en vindt daarin zelfs iets van haar wezen weerspiegeld.
Edward van ’t Slot