‘Gods heerschappij is nabijgekomen!’
1e zondag van de Veertigdagentijd (Marcus 1:12-15)
Jezus wordt in het Marcusevangelie met hoge snelheid gelanceerd. Nauwelijks is Hij bij de Jordaan aangekomen of Hij wordt door Johannes gedoopt, de Geest daalt op Hem neer als een duif en er klinkt een stem uit de hemel die Hem ‘geliefde Zoon’ noemt – en direct hierna jaagt de Geest Jezus de woestijn in. Marcus houdt het tempo er daarna in: in één zin zegt hij dat Jezus veertig dagen op de proef gesteld wordt door de satan, dat Hij bij de dieren was en dat engelen Hem dienden. Daarna start Jezus razendsnel met zijn verkondiging.
Snel vertellen kan Marcus goed. Het lijkt wat op een schilder die in grote lijnen een portret toch trefzeker schildert, zoals de late Rembrandt dat kon. Net zoals de grote schilder richt Marcus de aandacht zo op het wezenlijke én hij maakt de urgentie van zijn Evangelie voelbaar: het Koninkrijk is nabijgekomen! De snelheid van Marcus’ vertellen is ook voelbaar in de zin die Jezus’ verkondiging inleidt: in zes (Griekse) woorden komt de arrestatie van Johannes ter sprake, zonder uitleg of details, want Marcus gaat verder naar de boodschap van Jezus zelf: ‘De tijd is vervuld en Gods heerschappij is nabijgekomen, bekeer jullie en geloof in het evangelie!’ Pas veel later in het Evangelie neemt Marcus gas terug, en zal hij in hoofdstuk 6 eens vertellen hoe het met de arrestatie en dood van Johannes precies zat. Nu is daar geen tijd voor: Jezus’ boodschap staat voorop.
Het is nu of nooit
Die boodschap komt in taal die op een beslissend moment wijst. Wanneer Jezus zegt ‘de tijd is vervuld’, dan is het Griekse woord voor ‘tijd’ kairos. In de Septuagint komt het voor om het moment van Gods ingrijpen aan te duiden. Dit verhoogt de urgentie nog die al uit Marcus’ verteltempo spreekt. Dat het precies om Gods ingrijpen gaat, blijkt uit het tweede deel van Jezus’ eerste zin: ‘Gods heerschappij is nabijgekomen’. Het ‘en’ tussen de zinsdelen zou je als een ‘uitleggend en’ kunnen zien (kai epexegeticum), wat een vertaling als ‘de tijd is vervuld, dat wil zeggen: Gods heerschappij is nabijgekomen’ oplevert. Eén punt dus, in twee delen: hendiadys. Jezus’ oproep tot bekering en geloof, die op dit statement over de vervulling van de tijd en de nabijheid van Gods heerschappij volgt, ademt dezelfde urgentie: het is nu of nooit.
Ook de oproep tot bekering en geloof kan goed gezien worden als één medaille met twee kanten: omkeer betekent toewending tot het goede nieuws. Natuurlijk heeft ‘geloof’ hier vooral de betekenis van ‘je toevertrouwen aan’: het goede nieuws (Gr.: euangelion) is immers de nabijheid van Gods heerschappij. En hoewel je dat ook wel kunt ‘geloven’ als ‘voor waar houden’, ligt het in zo’n oproep meer voor de hand je aan iemands heerschappij toe te vertrouwen dan te geloven dat die er is. Het eerste verandert namelijk een leven, het tweede niet: ik kan geloven dat de PVV of het FvD er is, maar dat is zeker niet hetzelfde als me bekeren en me eraan toevertrouwen. Wat Jezus vraagt, is existentieel: het bepaalt iemands hele leven.
Een politieke keuze?
Daarbij gaat het ook om een keuze. In Jezus’ wereld werd ‘geloof’ (Gr.: pistis) vaak gebruikt om relaties tussen patronen en cliënten aan te geven: een goede patroon ontving vertrouwen van zijn cliënten en diende zich ook betrouwbaar (Gr.: pistos) te gedragen. Jezus presenteert de relatie tot God in die termen en roept op zich aan deze ‘patroon’ toe te vertrouwen. Dat gaat ver: het betekent ook dat je je afwendt van andere patronen en machten. De taal die Jezus kiest, die van ‘heerschappij’, en de mededeling over de arrestatie van Johannes – door de Romeinse marionet Herodes, blijkt later – geeft zijn oproep bovendien een politiek randje: deze lijkt ook een keuze tussen het Romeinse Rijk en Gods Rijk aan te duiden. Dit zet het verhaal op scherp, al blijft nog open wat Gods heerschappij inhoudt. De lezer zal het hele Marcusevangelie moeten lezen om dit te ontdekken.
Een urgente boodschap
Wel licht Marcus een tipje van de sluier op in de verzen die op Jezus’ oproep volgen. Daar roept Hij vier vissers aan het meer van Galilea om Hem te volgen. Ook dit gaat snel, met urgentie en heel abrupt: ze laten gelijk alles liggen en volgen Hem. Het eerste wat ze dan met Hem meemaken, is de uitdrijving van een boze geest uit een bezetene. Iets wat niemand nog voor elkaar gekregen had. Voor deze man betekent dit een nieuw, bevrijd leven, voor iedereen om Jezus heen leidt het tot de vraag: Wie is dat toch? (1:27). Het raakt aan de kern van Gods heerschappij. Het volgen van de vissers en de bevrijding van deze boze geest zijn blauwdrukken van wat het inhoudt om aan Jezus’ oproep tot bekering en geloof gehoor te geven: je aan Hem toevertrouwen en bevrijding beleven.
Aan het begin van de Veertigdagentijd, ook een tijd van onthaasting, gaat zo’n urgent, bijna jachtig Evangelie tegen de intuïtie in. Passen de versies van Matteüs of Lucas, met de uitgesponnen verzoekingen in de woestijn, niet beter? Die geven aanleiding om in het eigen leven bezinnend na te gaan hoe het zit met het verlangen naar macht, bijvoorbeeld, of wie je in woord en daad nu eigenlijk aanbidt als god. Marcus biedt daar geen seconde tijd voor, te urgent is Jezus’ boodschap. Dat is ook precies een aanknopingspunt voor deze grote vastentijd: die is urgent, urgent is de bekering en het vertrouwen in het goede nieuws van het Koninkrijk. Want: afkeer van wat je in zijn greep houdt en toewending naar wat bevrijdt, hoe kan er iets urgenter zijn?
Deze exegese is opgesteld door Peter-Ben Smit.