Menu

Basis

Help, een herder?!

Bijbelwetenschappen

5e zondag van de zomer (Jeremia 23:1-6, Psalm 23 en Marcus 6:30-44)

De herder is een vaak terugkerend beeld in de Bijbel. De vakkenvuller van de oudheid scoort bijzonder laag op maatschappelijk aanzien, en verdient weinig. Maar in de Bijbel is juist hij het toonbeeld van zorg, nabijheid en rechtvaardigheid. In drie van de lezingen van deze zondag komen de slechte en de goede kanten van herders naar voren.

Jeremia 23 is geschreven na 597, en de auteur en lezers van Jeremia zijn dus bekend met de gevolgen van de ballingschap. Het leidende deel van de bevolking is deels weggevoerd naar andere landen, en het volk is zo verspreid geraakt. Een en ander is het gevolg van slecht leiderschap, zo schetsen de boeken Koningen en Kronieken elk op eigen wijze.

In het boek Jeremia worden enkele namen genoemd van koningen die hieraan bijgedragen hebben, zoals Jechonja in 22:24. In 23:1-6 worden geen namen genoemd, of het moet zijn dat je het laatste woord van 23:6, tsidqenoe (= onze gerechtigheid), opvat als een woordspelletje met de naam Sedekia (vgl. 2 Koningen 24:17). Maar ook zonder namen van koningen is duidelijk dat de ‘herders’ van 23:1 de koningen zijn. Zij zijn de herders bij wie iedereen ‘help’ roept: ze storten de schapen (het volk) waarvoor ze verantwoordelijk zijn in het verderf, laten ze verdwalen en gaan ze niet zoeken (23:1-2). In alles lees je: dat is het tegenovergestelde van wat een herder hoort te doen (zie ook Ezechiël 34:1-16). Voor de lezers van het Nieuwe Testament resoneert hier het overbekende verhaal uit Lucas 15:4-7.

Ballingschap

Een herder die zich gedraagt zoals de herder uit Jeremia zal dan ook gestraft worden, omdat leiderschap anders hoort te zijn. Nu zou je kunnen zeggen dat het beeld van Jeremia 23:1-2 niet op de situatie van de ballingschap te plakken is, omdat daar juist de leiders (herders) worden weggevoerd en verjaagd bij het volk, en het volk ‘gewoon’ in het eigen land blijft wonen. Tegelijk raakt het volk door de afwezigheid van zijn eigen leiders, en door de nieuw neergezette leiders, natuurlijk wel degelijk op een ander spoor. En zo kun je zonder meer in het beeld van de dwalende schapen het volk zien dat tijdens de ballingschap achterblijft in Juda.

De Eeuwige als herder

Tegenover het beeld van de falende herders/leiders staat het beeld van hoe de Eeuwige herder is (Jeremia 23:3-4). Opvallend is dat Hij in vers 3 zichzelf, en niet de falende herders uit vers 2, noemt als degene die de schapen verjaagd heeft. De Eeuwige als herder brengt de sje’rit tso’ni, ‘het restant van mijn kudde’, bijeen. Klaarblijkelijk levert het gedrag van de herders uit de eerste verzen dus op dat er verlies is in de kudde. Over de vraag of dit voor even of voor altijd is, of dat er misschien gelezen moet worden dat het alleen om het verlies van de falende leiders als onderdeel van de kudde gaat, doet de tekst geen uitspraak. De herders die in vers 4 ten tonele verschijnen, zijn het tegenovergestelde van die uit de eerste twee verzen. Zij bieden veiligheid en zorgen ervoor dat er geen verliezen zijn. Een herder hoort te zorgen voor zijn kudde, precies zoals Jezus dan ook doet in Marcus 6:30-44, door eerst medelijden te voelen (6:34) en vervolgens hen in het groene gras (6:39) te leiden en te voeden totdat eenieder verzadigd is (6:42).

Gerechtigheid

De profetie aan het einde van de perikoop uit Jeremia, over de rechtmatige telg, is vanwege het woordspel met tsidqenoe wel opgevat als een lofrede voor de inauguratie van koning Sedekia. Maar de verzen zeggen vooral iets over de post-exilische hoop op een leider die zich als een ware herder gedraagt. De kern van het handelen van zo’n herder, van goed leiderschap, is de mentaliteit: ‘De Heer is mijn gerechtigheid’ (23:6). De Heer is voor alle herders/koningen/leiders steeds dezelfde geweest, maar te veel van hen namen en nemen Hem niet als leidraad voor hun gerechtigheid. En dan gaat het mis.

‘De Heer is mijn herder’

De herder in Psalm 23 – de Heer zelf – heeft in alle opzichten gerechtigheid, en dus het beste, voor met zijn schapen. In Jeremia 23 werd verteld wat het handelen van een herder voor een volk betekent, en in deze psalm wordt dat versmald tot: Wat betekent het handelen van de Heer als herder voor mij? Ook hier zijn zijn kwaliteiten dat Hij zorgt voor veiligheid, rust, en bij elkaar blijven van de kudde. De ‘ik’ voor wie de herder zorgt, keert terug, zoals de schapen in Jeremia 23:3 ook teruggeleid worden, naar de goede weide. Waar Jeremia eindigt met een expliciet: ‘De Heer is mijn gerechtigheid’ (23:6), is in Psalm 23 poëtisch verwoord dat Hij dat doet ‘tot eer van zijn naam’ (23:3).

Goddelijk mededogen

In Marcus 6:30-44 heeft zich dan een kudde verzameld, maar is de hulp van de herder nodig. Marcus laat in dit gedeelte zien wat het betekent dat Jezus de goede herder voor mensen is. Het is geen menselijk medelijden, maar een goddelijk mededogen waardoor Hij handelt. De wonderbare spijziging[1] is een uiting van zorg door deze herder, die volop handelt vanuit de gerechtigheid van de Heer. In alle lezingen ontstaat hetzelfde beeld: als God niet nabij is, als een herder bij zijn schapen, dan ontstaat hulpeloosheid. De schapen kunnen dan nog prima zelf rondlopen, maar raken verspreid, missen veiligheid en het zo nodige voedsel. Als de Eeuwige er is, in zijn gerechtigheid die de maat wordt voor alle dingen, dan is er voor elk schaap een veilig thuis.

Voetnoot

[1] Zie B.J. Lietaert Peerbolte, Het Evangelie van Marcus kort ingeleid. In: De Eerste Dag 44-1 (2020/2021), 2-3.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken