Menu

None

Het heilige als overweldigende ervaring

Duif in glas en lood
(Beeld: Dorothée QUENNESSON via Pixabay)

In Verlangen naar het heilige laat theoloog Jan Martijn Abrahamse zien dat we het heilige nodig hebben. Na decennia waarin ons leven gedirigeerd werd door maakbaarheid, efficiëntie en groei-denken, klinken er in toenemende mate geluiden van machteloosheid, gemis aan houvast en een gevoel van ontheemding. Het heilige laat ons anders kijken naar deze wereld, de schepping en elkaar. Een vernieuwend boek dat aansluit bij zowel het eigen protestantse gemis als bij het gevoel dat ook mensen buiten de kerk kunnen hebben. Lees hieronder een fragment over Rudolf Otto’s werk:

Binnen de godsdienstwetenschappelijke paradigma’s van Durkheim en Weber moeten we ook de ‘klassiekers’ Das Heilige (1917) van Rudolf Otto en Das Heilige und Profane (1957) van Mircea Eliade begrijpen. Binnen de gestelde kaders van vooruitgang, individualisering en rationalisme proberen beide auteurs, elk vanuit hun eigen perspectief, het blijvende belang van het heilige als religieus fenomeen te onderstrepen. Otto doet dit door het heilige te verbinden met de kern van de menselijke ervaring, terwijl Eliade, zoals ik hierna laat zien, het heilige plaatst in de context van de culturele interactie met ruimte en tijd.

Het mag wellicht verbazen dat ik in mijn verkenning teruggrijp naar zulke oude studies. Bedacht moet worden dat Otto’s werk tot de meest succesvolle theologische boeken in de twintigste eeuw gerekend wordt; het kreeg vele herdrukken, bewerkingen en is in talloze talen uitgegeven. Zijn iconische kenschets van het heilige als een mysterium tremendum ac fascinans (‘een vreeswekkend en fascinerend mysterie’) vormt – zoveel is mij wel duidelijk geworden – tot op de dag van vandaag een belangrijk ijkpunt voor hoe over het heilige geschreven en gedacht wordt.

Een universele ervaring

Meer dan een systematisch gestructureerde studie leest Das Heilige als een fenomenologische beschrijving van een universele religieuze ervaring. Dat wil zeggen, Otto wil voorzien in een zo breed mogelijk herkenbare typering van wat er gebeurt als religieuze mensen iets van het transcendente of goddelijke ervaren. Hiervoor introduceert hij de term: het numineuze. Dit is een samentrekking van de Latijnse begrippen omen (‘teken’) en numen (‘godheid’). Otto plaatst het heilige, net als Durkheim en Weber, buiten de alledaagse (profane) ervaring en benadert religie vanuit een ontwikkelingsgeschiedenis.

Otto’s werk wordt tot de meest succesvolle theologische boeken in de twintigste eeuw gerekend

Maar juist omdat het heilige een ‘buitencategorie’ is, meent Otto, kan het niet door rationele denkkracht en conceptuele begrippen worden doorgrond; het onthult zich in het menselijke gemoed en is enkel te begrijpen via de ervaringskennis van het gevoelsleven. Zo biedt Otto ook tegenwicht tegen de moralistische en rationalistische benadering van het heilige in het protestantisme, zoals ook Weber deze waarneemt. Het heilige is ten diepste irrationeel. De ervaring van het heilige is niet overdraagbaar of leerbaar, maar slechts ‘wekbaar’. Belangrijk is dat Otto met ‘irrationeel’ niet doelt op het absurde, maar op hetgeen niet met redelijke instrumenten te begrijpen is. De Nederlandse vertaling van Otto’s werk kiest daarom terecht voor de term ‘non-rationeel’.

Het eerste moment

Otto’s beschrijving draait om de zes ‘momenten’ die hij onderscheidt in de menselijke ervaring van het heilige. Ten eerste het ‘creatuurgevoel’ (Kreaturgefühl). Wanneer het numineuze zich aandient, brengt dat een ervaring voort die kwalitatief anders is dan de alledaagse ervaringen. Het is daarmee een bevreemdende ervaring. Er is iets dat ‘groter’ is en een contrast voortbrengt: ‘het gevoel een schepsel te zijn dat in zijn eigen nietigheid verzinkt en overweldigd wordt in de confrontatie met al wat het geschapene te boven gaat.’

Huiveringwekkend

Het tweede moment betreft het mysterium tremendum (‘een huiveringwekkend geheimenis’). Hoewel zo’n huiveringwekkende ervaring van ‘majesteit’ vele gedaanten kan aannemen, of het nu tijdens plechtige rituelen is of bij het aanschouwen van religieuze monumenten, verwijst deze in essentie altijd naar een geheimenis dat het schepselmatige overstijgt. Dit roept ‘vrees’ op, of – zoals Otto het specifiek noemt – awe. Het gaat hier beslist niet om angst, dat maakt dat iemand wil wegvluchten, schrijft Otto, maar om bevangenheid die stil maakt en onder de indruk brengt. Zoiets gaat ook gepaard met fysieke verschijnselen als koude rillingen over de rug en kippenvel.

Belangrijk is dat Otto met ‘irrationeel’ niet doelt op het absurde, maar op hetgeen niet met redelijke instrumenten te begrijpen is

Otto maakt hier een onderscheid tussen het idee ‘gemaakt’ te zijn en de ervaring van menselijke nietigheid: het eerste verwijst naar de oorzakelijkheid van ons bestaan (we zijn voortgebracht en hebben onszelf niet gemaakt), terwijl het tweede betrekking heeft op de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van de mens (dat we slechts aarde en as zijn).

De essentie van de mystieke ervaring, schrijft Otto, is het contrast tussen creatuurgevoel en majesteitelijke overweldiging dat er iets tot je spreekt. Het verlegt de aandacht van het zelf naar iets anders dat bij machte is om het individuele zelf op te nemen en te omspannen. Hier komt Otto met een bekende term – die theoloog Karl Barth later van hem overneemt en een andere invulling geeft – ‘het volstrekt andere’ (das Ganz Andere). Het geheimenis dat zich aandient en ‘spreekt’ is van een dusdanig andere orde en stelt zich zozeer tegenover het gewone en verklaarbare, dat het een mens tot verwondering en verbazing (stupor) brengt.

Hymnische lyriek

Het mysterium tremendum leidt tot het derde moment, dat Otto, net als het vierde en vijfde moment, maar beknopt beschrijft: hymnische lyriek. De ervaring van het heilige inspireert de mens tot zingen, waarbij de taal niet zozeer dient om te duiden, maar om te bezingen, zoals te zien is in Eleanor Farjeons ‘Morning Has Broken’. Otto noemt specifiek enkele christelijke hymnen en joodse gebeden waarin niet rationeel begrip maar ervaring wordt bezongen. In het vierde moment wordt het mysterie aantrekkelijk, verleidelijk, en zelfs fascinerend (das Fascinans). Hier wordt de drang opgeroepen om als mens te reageren en in beweging te komen, middels rituelen en feesten. Het is de uitbundige kant van de ervaring van het heilige waarin er wordt gevierd en vreugde beleefd wordt.

Het heilige

Deze geestdrift zet zich door in het vijfde moment, ‘het ontzagwekkende’, waarin het heilige tot stomheid slaat en een zekere geheimzinnigheid voortbrengt. De ervaring van het heilige leidt tot de befaamde dubbelheid die bij Otto zo centraal staat: groots en meeslepend en tegelijk overweldigend en huiveringwekkend. Ten slotte onderscheidt Otto een zesde en laatste moment, namelijk ‘het heilige’ zelf (das Sanctum), oftewel de neiging tot aanbidding en overgave. Dit illustreert Otto – interessant genoeg – met verwijzingen naar de profeet Jesaja en zijn visioen van Gods troon in de hemel (Jes. 6:5), en naar Petrus, voor wie Jezus ‘te groot’ is (Luk. 5:8). Otto beschrijft beide voorvallen als spontane reflexmatige bewegingen van de ziel die in aanraking komt met het numineuze.

De ervaring van het heilige inspireert de mens tot zingen

Otto legt veel nadruk op het feit dat het heilige geen morele categorie is. Het verwijst eerder naar een gevoelservaring die iets ‘bovenwerelds’ (überweltlich) belichaamt. Want het verlangen naar het heilige richt zich ten diepste, zo concludeert Otto, op de ‘opheffing van deze scheiding, die inherent is aan het bestaan als schepsel en als profaan natuurwezen zelf en de onwaarde die daarin gelegen is’. De ervaring van het heilige maakt een mens gewaar van een contrast met dat wat het schepselmatige te boven gaat, waarmee iemand vervolgens herenigd wil worden.

Jan Martijn Abrahamse is docent-onderzoeker systematische theologie en ethiek aan de Christelijke Hogeschool Ede en aan het Baptisten Seminarium in Amsterdam. 


Jan Martijn Abrahamse, Verlangen naar het heilige. Herontdekken wat we verloren hebben. Uitgeverij: Utrecht, KokBoekencentrum Uitgevers, 2024. 160 pp. €17,99. ISBN 9789043542210

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken