Menu

Premium

Het wonder van de groeikracht

Bij Ezechiël 17,22-24 en Marcus 4,26-34

Het is een ervaring die ook moderne mensen kunnen hebben: het besef van de eigen nietigheid in vergelijking met de kracht van de natuur. Natuurgeweld, maar ook het kijken naar majestueuze bomen of verwondering om de snelle groei van gewassen kunnen deze reactie oproepen. Daarin verschillen we niet van de mensen uit de tijd van de Bijbel, alle technische ontwikkelingen en moderne inzichten ten spijt.

De ceder is een majestueuze boom, groot en heel indrukwekkend. Hij groeide niet in Israël, maar wel in de landen die Israël omringden. Het is maar de vraag of de profeet Ezechiël weleens met eigen ogen een ceder gezien had, of dat hij zijn kennis alleen van horen zeggen had. In elk geval schetst hij met zijn beschrijving van de ceder het beeld van een zeer indrukwekkende en hoge boom.

De top van een ceder afgerukt

Om de perikoop uit Ezechiël goed te begrijpen, moeten we het gedeelte dat eraan voorafgaat, erbij nemen (Ez. 17,1-10). Daar wordt het beeld van de ceder al geïntroduceerd om het volk Israël te omschrijven. De top van de ceder staat voor de koning van Israël met zijn gevolg, die door de machthebbers uit Babylon, omschreven als een adelaar (17,3-4), verplaatst werden naar Babylon. In hun plaats kwam een vazal, die trouw moest zweren aan de koning van Babylon. Dit bijbelgedeelte beschrijft de gevangenneming van Jojachin bij de eerste inname van Jeruzalem door Nebukadnessar in 598 voor Christus. Er volgt een uitweiding over de trouweloosheid van de vazal, Zedekia, de oom van Jojakin, die hulp zoekt bij Egypte (17,11-18). Het gedraai van Zedekia wordt zeer stellig afgewezen. Ten slotte had hij trouw gezworen aan Babylon en een eed – waarschijnlijk afgelegd met een beroep op JHWH – woog zwaar.

Een twijgje uit de ceder geplant

Ons bijbelgedeelte neemt het beeld van de ceder weer op om te laten zien dat het niet de mensen zijn, maar JHWH is die uiteindelijk voor groei en voorspoed zorgt. In tegenstelling tot de adelaar uit 17,3-4, die de hoogste top van de ceder wegneemt, neemt JHWH een klein en onaanzienlijk twijgje uit de boom en plant dit. JHWH kan ervoor zorgen dat zelfs een hopeloos, ten dode opgeschreven takje kan wortelen en uitgroeien tot een machtige boom. Een hoopvol toekomstbeeld te midden van alle politieke verwarring in die tijd. Uit de onaanzienlijke restanten van het volk zal Israël met hulp van God toch weer een machtig volk worden, dat beschutting en bescherming kan bieden aan allen die dit zoeken. De slotwoorden van de perikoop, ‘Wat ik, de HEER, gezegd heb, zal ik doen’ (17,24 – NBV), zijn typisch voor Ezechiël. Ze komen, op een uitzondering in Numeri na, alleen bij hem voor, als afsluiting van een profetie.

Een mosterdboom?

Deze ceder is zeker niet de enige boom in de Bijbel die met zijn brede takken onderdak geeft aan vogels en andere dieren. Zie bijvoorbeeld Ezechiël 31,3-9, Daniël 4,10-12 en de bekende gelijkenis van Jezus uit Marcus 4,26-34, de evangelietekst van vandaag. Jezus (of Marcus) verwijst direct naar deze oudtestamentische beelden in zijn gelijkenis van het mosterdzaadje. Uit een mosterdzaadje groeit helemaal geen boom, maar het is een eenjarige plant, die behoorlijke afmetingen kan aannemen. In het helemaal niet zo piepkleine zaad zit een pittig smakende olie, die voor mosterd wordt gebruikt. Het mosterdzaad wordt in vele oosterse gerechten gebruikt als smaakmaker. Het is ook in Nederland gewoon te koop.

Maar het gaat hier natuurlijk helemaal niet om de biologische (on)mogelijkheden van een mosterdzaad. Het gaat om de vergelijking: ook al is iets maar heel klein en gewoontjes, toch kan het uitgroeien tot ongedachte proporties. Door de verwijzing naar de boom en de nestelende vogels erin (Marc. 4,32 – ‘de vogels van de hemel’ zijn de wilde vogels, in tegenstelling tot de tamme vogels zoals kippen) zullen de hoorders van toen onmiddellijk aan de profetie uit Ezechiël gedacht hebben. De woorden over Gods zorg voor zijn volk zullen ook in de tijd van Jezus hoop en perspectief gegeven hebben.

Koninkrijk van God

Het Koninkrijk van God valt te vergelijken met zo’n mosterdzaadje. Alle groeikracht zit in het zaadje zelf, daar kun je als mens niets voor of tegen doen. Het zaadje wordt gezaaid en je hoeft alleen maar toe te kijken, zo lijkt het in deze gelijkenis. Wacht maar af, dan zul je zien hoe groot het wordt. Het Koninkrijk van God is in dit bijbelgedeelte iets wat allang begonnen is. Het zaad is al gezaaid, en je hoeft alleen maar wat geduld en aandacht te hebben. Gods Koninkrijk is geen afgebakende plaats of tijd, maar het gaat om het feit dat God regeert. Nu al, en dat zal steeds duidelijker worden. Dat was de verwachting waarmee Jezus leefde en die Hij uitdroeg.

De hoop en de verwachting die aan zo’n klein zaadje ontleend worden, spreken boekdelen. De geheimzinnige groeikracht van een zaadje moet wel iets met God te maken hebben. Als je er maar oog voor hebt, zijn er tekenen van Gods aanwezigheid in onze wereld te zien. Uit het feit dat de boom bij Ezechiël het volk Israël was en bij Marcus het Koninkrijk van God is, moeten we overigens niet willen afleiden dat de inhoud van het visioen is veranderd. Nog steeds gaat het erom dat waar God heerst, vrede, gerechtigheid en bescherming zijn. God zorgt voor groeikracht. En die groei laat zich niet tegenhouden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken