II C Spiritualiteit – De prediker
Onderdeel van: Ontvouwen. Protestantse prediking in de praktijk
‘Het gaat om de tekst’ was het adagium van een tijd die, in onze perceptie nu ver achter ons ligt. De prediker is niet meer dan een instrument, een spreekbuis, en moet daarom zo min mogelijk zelf in de preek gaan zitten, met zijn beleving, vroomheid of wat ook, was de gedachte. Het is in alle communicatietheorie en ook in de homiletiek inmiddels common sense dat dit een theologische eenzijdigheid is, en ook feitelijk niet klopt. De spreker, en dus de prediker is helemaal zelf aanwezig, verbaal en non-verbaal in de preek. Het gaat dan ook niet om de vraag óf de prediker ‘ik’ mag zeggen in de preek, maar hóe de eigen beleving, biografie, aanvechting op verschillende manieren heilzaam ingezet kan worden met het oog op de hoorders.
In deze oriëntatiefase is de prediker zelf een belangrijk instrument in het vinden van de ‘w/Waarheid’ van de preek. Die gevonden boodschap zal hij straks betuigen. Hij zal daarover in gesprek gaan, daarvan getuigenis afleggen en die verantwoorden. Zij zal de goede boodschap verwoorden en daarover verwondering wekken, en van het leven in de weg van die ‘w/Waarheid’ – Christus, zijn gerechtigheid, het Koninkrijk van God – getuigen.
Beelden van de prediker
Hiermee schetsen we in feite een aantal beelden van de prediker die passen bij de typen prediking, zoals hiervoor in het begin van dit hoofdstuk genoemd: kerygma, didachè, homilie, martyria en de paraklesis. Gaandeweg het voorbereidingsproces, beginnend in de oriëntatiefase van het verzamelen, tekent zich af welk ‘type’ prediking het resultaat zal worden.
Bij elk van die typen prediking past ook een dominante rol van de prediker, zo zagen we al eerder in dit hoofdstuk.
Zie de inleidende passage van dit hoofdstuk.
Bij de kerygmatische preek past de rol van de heraut. Bij de didactische preek die van de leraar, maar ook die van de inwijder, maar veel minder die van de heraut, of de pastor. Het type preek bepaalt dus de positie van de prediker, maar ook het omgekeerde is waar: vanuit bepaalde rollen oriënteer je je ook anders. En bepaalde rollen passen jou als prediker meer dan andere.
Iedere prediker heeft voorkeur voor een bepaalde rol, samenhangend met zijn of haar persoonlijkheid. Het ligt voor de hand dat het tot de homiletische (en, zoals we zullen zien in hoofdstuk IV en V: retorische) professionaliteit behoort om in verschillende rollen het Woord van God authentiek te kunnen vertolken. Wanneer we als persoonlijkheid erg gericht zijn op verbinding en harmonie in relaties, zal de rol van de pastor ons als gegoten zitten, terwijl de rol van heraut dan misschien al snel te autoritair voelt. Maar daardoor kunnen aspecten van de verkondiging van het evangelie onderbelicht blijven. Wie erg op harmonie is ingesteld, kan zomaar het risico lopen het ‘geding van de bijbeltekst’ of het ‘geding met de hoorder’, of met diens vragen en tegenspraak, niet echt aan te kunnen of willen gaan.
[1]
Het meest bekende en rake beeld van de prediker, waarin veel samenkomt, is de prediker als getuige.
Thomas Long vat de prediking als geheel onder het begrip Witness, krachtens de titel van zijn handboek over prediking: The Witness of Preaching. Louisville: Westminster John Knox Press 2005. Zie ook Patrick W.T. Johnson, The Mission of Preaching, Equipping the Community for Faithful Witness. Downers Grove: InterVarsity Press, 2015.
Wij getuigen van wat wij gezien hebben, zo zegt Jezus van zichzelf tegen Nicodemus. Hij wordt in de brief aan Timoteüs ook Getuige genoemd. En Hij zendt en autoriseert zijn apostelen met de opdracht: ‘Gij zult Mijn getuigen zijn.’
Hand. 1:8.
Zij hebben de Opgestane gezien, zij zijn getuige geweest, en daarom getuigen zij van de opstanding.
I Johannes 1:3; Hand. 1:8.
De apostelen verkondigen in Jezus de opstanding der doden; ze verkondigen dat Jezus de Zoon van God is; ze verkondigen door Hem (Jezus Christus) vergeving der zonden.
Hand. 4:2; 9:20; 13:38 en vele meer.
Wij op onze beurt getuigen op grond van hun getuigenis. We doen dat omdat we zelf door hun getuigenis overtuigd zijn.
Vgl. Gerrit de Kruijf, ‘Niet bij preek alleen’, uitgaande van Johannes 20:19-29. In: Tegenlicht, Meditaties. Zoetermeer: Boekencentrum, 2002, 52-55. ‘In Tomas hebben wij een betrouwbare getuige. Jezus prijst ons ook gelukkig. Hij ziet het nu voor zich, nu Tomas gewonnen is: zalig die niet gezien hebben maar op het woord van Tomas toch geloven. (…) Ik heb er ook vrede mee omdat Tomas er geen vrede mee had. Sinds Tomas en Paulus leeft het geloof van zoiets als “de preek”. Dat blijft absurd. En toch, om Tomas kan ik niet ontkennen dat Jezus is opgewekt. Achter de preek staat een betrouwbare getuige.’
Dat is het getuigenis van de Heilige Geest in ons. Wij kunnen daarom niet niet spreken.
Hand 4:20vv.
Zozeer zijn wij geraakt door het evangelie, door Christus. Dat is dan ook aan de prediker te merken. Met goede reden kunnen we dus met Long spreken over de Witness of Preaching, en de prediker als getuige. Eigenlijk komt dat in alle rollen meer of minder terug.
Als heraut die het goede nieuws van de komst van de Koning aankondigt, weet de prediker van zijn bevoegdheid, en die is groot. Zijn woord geldt als het woord van de Koning. Maar hij weet tegelijk dat in zijn spreken van dat Goede Nieuws hij zélf helemaal opgaat. De heraut is inderdaad alleen ‘stem’. Zonder het gezag van het Woord van de Koning is hij niets. Hij is niet meer dan een wijsvinger die wijst naar om Wie het gaat, en die in zijn getuigenis opgaat.
De figuur van Johannes volgens Matthias Grünewald op het Isenheimer Altar te Colmar. De figuur van Johannes gaat als het ware op in de wijzende vinger, n.a.v. Johannes 1:29.
In de homilie is de prediker helemaal zelf betrokken. Zij treedt in dialoog, is gesprekspartner. Maar, zo zien wij bij Paulus: zij is een getuigende gesprekspartner, die in de dialoog moeiteloos – dat wil zeggen: vrijmoedig – overgaat van de dialoog naar het getuigenis van de opstanding.
Zie Paulus op de Areopagus, Handelingen 17:31vv. Marturia is in de Handelingen van de apostelen specifiek gericht op het getuigen van de dood en opstanding van Christus, in lijn met de interpretatie door Lucas van deze term in Luc.24:48 en aanvankelijk vooral gebruikt voor de ooggetuigen, later ook voor Paulus en latere getuigen. In de Johanneïsche geschriften krijgt het begrip een breder missionaire betekenis. Bij de synoptici wordt de term slechts weinig gebruikt.
Hoe zou zij in deze dialoog met haar hoorders zelf buiten schot kunnen of willen blijven? Juist dan is de prediker bereid om te getuigen van wat het evangelie in zijn of haar leven doet.
We horen dat dezelfde apostel Paulus indrukwekkend doen in de aanhef van de tweede brief aan de Korintiërs: hoofdstuk 1 vers 3 tot 11. Hij getuigt daar van de vertroostingen die hij zelf als kracht van de opstanding heeft ervaren op zijn zendingsreizen. Door daarvan te getuigen troost Paulus op zijn beurt weer de gemeente van Korinthe. Zo functioneert het ‘ik’ van de apostel in zijn brieven.
Als leermeester in de didachè, is de prediker de voorganger van de christelijke gemeente, die het zijn volgelingen voorzegt en voordoet, bereid om verantwoording af leggen van de hoop die in hem is. Dat doet hij met name ook in de apologia: het verantwoordend geloofsgetuigenis. In het getuigenis klinkt vanouds altijd een juridisch belang door: er staat waarheid op het spel.
Dat kan leiden tot marturia, in de zin van het martelaarschap als ultieme vorm van getuigenis van Christus als Kurios. Dat is weliswaar een uiterste, maar ook in de eenentwintigste eeuw niet irreëel. Paulus brengt zichzelf en zijn worsteling in zijn brieven in: zijn levensweg tot Christus, de last van het lijden om Christus en ook wat hem op de been houdt.
2 Kor. 11:22 tot 12:10.
In de paraklesis en de paranese is de pastor en de leraar, en in de vermaning soms ook de profeet, vooral ook de persoonlijke getuige, die eventueel zichzelf als voorbeeld stelt.
We zien dat de apostel op sommige momenten ook doen. Een markant voorbeeld is wanneer Paulus vertelt over zijn vreugde over de gemeente, of zijn verdriet over concrete mensen die weg gingen bij de gemeente, of over zijn woede over kwaad in de christelijke gemeente. Zie o.a.: Gal. 4:8-19 en I Kor. 11:17-34.
In al die beelden van de prediker zijn zij zelf als persoon helemaal in het geding. Zij zijn in de prediking ook hun eigen instrument. Daar moet de prediker al in het voorbereidingsproces gebruik van maken.
Met het oog op deze oriëntatiefase beperken wij ons tot de beschrijving en in-oefening van twee bewegingen die de prediker maakt in de eerste omgang met de tekst als hoorder onder de hoorders. Doel is om de professionaliteit te ontwikkelen beide bewegingen te maken. Dat wil zeggen: op twee manieren het eigen gesprek te voeren met de tekst. Het gaat erom dat wij vanaf het begin in onze preekvoorbereiding oefenen om daarvoor de tijd en de innerlijke ruimte te scheppen.
Hoorder onder de hoorders
De eerste beweging is die van de prediker als hoorder onder de hoorders. De prediker luistert in eerste lezing onbevangen naar de tekst, voor zichzelf en plaatsvervangend voor de hoorders. Hij kiest daarbij bewust verschillende posities van verschillende hoorders-contexten. Die beweging van de prediker richting de tekst, in gesprek met hoorders, dient vier doelstellingen.
Op zoek naar het vreemde en het vertrouwde
De eerste lezing is gericht op de vraag wat vertrouwd en wat vreemd is in de tekst. Wat gebeurt er bij jou als prediker wanneer je de tekst op je toe hoort komen? Wat raakt en wat stoort? Dezelfde vragen kunnen we stellen vanuit de optiek van door ons gekende hoorders in hun contexten. Door met verschillende oren te horen – van de prediker, van de hoorders, vanuit verschillende maatschappelijke en sociale posities en perspectieven – komen we op het spoor van het vreemde in de tekst. Vaak schuilt daar een belangrijk betekenispotentieel van de tekst. Ter illustratie hiervan een voorbeeld:
In de voorbereiding van een preek over Lucas 10:38-42 – Jezus is in het huis van Martha en Maria – kan de voorganger zich na intensieve en contemplatieve lezing bijvoorbeeld de vraag stellen: wie is voor mij de vriend en wie is voor mij de vreemde in deze geschiedenis? Dat hoeven dan niet perse personen te zijn, het kunnen ook materiële zaken, uitspraken of attitudes zijn. Door niet te spreken over opmerkingen en vragen maar over vriend en vreemde, komt de prediker in een relatie te staan tot het verhaal. De vriend kan degene zijn waar men zich makkelijk mee identificeert of kan een ideaalbeeld of verlangen aanspreken. De vreemde is degene die verontrust of aan wie men zich stoort. Een volgende fase van voorbereiding is het denkbeeldig in gesprek gaan met de vriend en de vreemde. Zo kan het voorbeeld uit Lucas 10 het verlangen naar een leven als leerling, maar ook de ergernis over bevoogdend gedrag of vaste rolpatronen oproepen. Dat is op zich niet zo opzienbarend, maar het gesprek hierover aangaan kan existentiële vragen en geloofslagen oproepen.
Bewust-worden van het eigen Vorverständnis
Nu een tweede belangrijke doelstelling. De prediker moet zich telkens bewust worden en zijn van de eigen vooronderstellingen en projecties bij het horen van een tekst. Die vooronderstellingen kunnen de vrucht zijn van de bijbelse geschiedenissen uit de kinderbijbel, of van frustratie over gehoorde preken, of van een bepaalde dogmatische framing van het tekstverstaan. Het kunnen ervaringen zijn uit het pastoraat, of ervaringen in de eigen levensgeschiedenis. Waar het om gaat is dat de prediker zich die bewust wordt en vervolgens ook in staat is zijn of haar projecties terug te nemen.
Twee voorbeelden als illustratie, wellicht beide herkenbaar of rakend aan vergelijkbare voorbeelden. Velen die groot werden met kinderbijbels van vóór de zeventiger jaren van de vorige eeuw, kunnen het verhaal van Kaïn en Abel niet horen zonder de afbeelding voor zich te zien hoe de rook van het offer van Abel omhoog stijgt, en die van het altaar van Kaïn walmend over de grond kringelt. Ten teken dat God Kaïn verworpen heeft en Abel heeft aangenomen. Het laatste op grond van goed geloof. Dit beeld framede voor velen de boodschap van dit bijbelverhaal zo sterk dat het moeilijk is los daarvan nog onbevangen te luisteren naar dit verhaal in het kader van de preek of de voorbereiding daarvan.
Een tweede voorbeeld is Jesaja 53, het lied van de lijdende knecht des HEREN. Door de vaste plaats in de liturgie van de Stille Week of de steeds weerkerende lezing in de lijdenstijd, kunnen we ons niet meer voorstellen die tekst te horen zonder direct Christus voor ons te zien. Hetzelfde geldt voor de Jesajateksten die in de Advent gelezen worden.
[2]
Het gaat hier niet om juist of onjuist, maar om bewustwording dat het zo werkt. De stap terug is vaak de stap naar verrassend nieuw verstaan van de tekst, of een overgeleverd tekstverstaan opnieuw toe-eigenen.
Advocaat van de hoorder
In de derde plaats behartigt de prediker het ‘belang van de hoorder’. Daartoe moet de prediker zelf vrij zijn in zijn ontmoeting met de tekst. Dan kan hij de rol vervullen waar Ernst Lange het over heeft, advocaat te zijn van de hoorder, in diens relatie tot de tekst. Het draait hier om de kunde van de prediker om in de voorbereiding, en op overtuigende wijze in de prediking zelf, de weerstanden die de tekst bij groepen hoorders op kan roepen, bewust te maken. Het gaat erom die weerstanden zo in te brengen in het preekvoorbereidingsproces dat ze op een authentieke, doorleefde wijze doorklinken in de performance. Daardoor voelen hoorders die het aangaat, zich gekend.
Een voorbeeld van zo’n weldadig gevoel van herkenning bij menig hoorder, is hoe een voorganger omgaat met de benaming ‘heidenen’ in talloze Psalmen, onberijmd en berijmd. Het woord zelf heeft in de Nederlandse taal een pejoratieve connotatie. Een heiden is niet alleen niet-christen, ongelovig, maar per definitie ook barbaars, goddeloos, slecht, hard, ongevoelig. Een heiden geeft niet alleen niet om God, hij geeft nergens om, et cetera. De hoorder zal zich hier mogelijk aan storen omdat het klinkt alsof alle ongelovigen zulke ‘heidenen’ zijn en dat is iets waar de hoorder niet aan wil. De prediker zal als stem van de hoorder de veronderstelde afkeer benoemen. Zij kan vervolgens de term verklaren. Zij kan ook juist vanuit de afweer van de hoorder of diens gevoelde verwantschap met het heidendom de tekst benaderen, en daarbij tegelijk de vragen van de tekst aan de hoorder blijven stellen. In die spannende wisselwerking is de prediker advocaat van de hoorder bij de tekst.
Gevoel voor de hermeneutiek van het wantrouwen
Het vierde doel is gevoel voor de hermeneutiek van het wantrouwen. We raakten al eerder aan dit punt. Kritische theologen hebben ons op dat spoor gezet: hoe teksten en interpretaties bepaald en beperkt kunnen worden door belangen, machtsverhoudingen en vooroordelen. Een feministisch-theologische lezing van de Bijbel, een bevrijdings-theologische lezing van de Bijbel, een lezing van de Schriften vanuit niet-Europa-centrische positie – ze hebben ons gevoelig gemaakt voor een ‘hermeneutiek van het wantrouwen’.
In zijn artikel ‘A hermeneutic of Trust’ voert Richard B. Hays een krachtig pleidooi voor de gelovige, toevertrouwende lezing van de Bijbel, als een conditio sine qua non voor homiletisch-theologisch verstaan van de Schriften. Tegelijk benadrukt hij dat deze hermeneutiek van het vertrouwen niet zonder die van het wantrouwen kan. ‘Because the witness of Scripture itself is neither simple nor univocal, the hermeneutics of trust is necessarily a matter of faithful struggle to hear and discern. Consequently, we welcome the readings offered by feminists and other interpreters whose experience enables them to hear the biblical texts in new and challenging ways.’ Richard B. Hays, ‘A hermeneutic of Trust’ in: Richard Lischer ed. The Company of Preachers, Wisdom on Preaching, Augustine to the Present. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Company, 2002, 271-272. Over post-koloniaal preken zie Sarah Travis, Decolonizing Preaching.
Het behoort tot de professionaliteit van predikers dat zij dat bij de interpretatie van de tekst methodisch hebben geïnternaliseerd. Het moet een soort tweede natuur worden bij hun verstaan van teksten, zodat het ook direct vruchtbaar wordt bij de vertolking in de preek.
Vgl. Grözinger, Homiletik, 242-260 over de noodzaak van ‘Differenz-sensibilität’.
Hoorder naar de Stem
De tweede beweging is de beweging van de tekst naar de prediker toe, en van de prediker met de tekst naar God toe. Hier gaat het om de methodische beoefening van de praxis pietatis. Dat spreekt niet vanzelf. Iedere prediker loopt het gevaar instrumenteel, beroepshalve met de Bijbel om te gaan. Hetzelfde geldt voor het gebed en de viering van de liturgie. Ontvankelijk en luisterend leven spreekt allerminst vanzelf, ook niet voor de prediker. Niet alleen de werkdruk en de functionalisering van het beroep kunnen haar daarbij in de weg zitten. Ook de academicus in hem of haar. De stem van het wantrouwen, van het ‘ja-maar’. Ongedeelde eenvoud en ontvankelijkheid zijn basale voorwaarden voor het horen van de Stem. Met een bekende uitdrukking uit de mystieke traditie, die door Dorothee Sölle in de jaren van veel politiek-maatschappelijke actie weer is geijkt:
Zie D. Sölle, De Heenreis. Baarn: Ten Have, 1975. Zie ook: Bert de Leede, ‘Zuivere godsdienst. Naar aanleiding van Jacobus 1:27’, in: Wapenveld, jaargang 62 (2012), nr. 5, 9-11.
willen wij op een vruchtbare manier de terugreis aangaan – de weg met gebod en belofte de wereld in – dan moeten we eerst de heenreis maken: de weg van inkeer tot God, tot zijn Woord, tot luisteren en bidden.
We accentueren drie aspecten van deze beweging van de heenreis die de prediker nodig heeft om de terugreis aan te kunnen gaan: vertrouwen, lectio divina en disciplina arcani.
Vanuit de hermeneutiek van het vertrouwen
‘A trusting hermeneutic is essential for all who believe the word of the resurrection but do not yet see death made subject to God. The hermeneutics of trust turns out to be, on closer inspection, a hermeneutics of death and resurrection – a way of seeing the whole word through the lens of the kerygma. Our reliance on God entails a death to common sense, and our trust is validated only by the resurrection.’
Richard B. Hays, ‘A hermeneutic of Trust’, 269.
Predikers zullen bij hun interpretatie van de bijbeltekst zichzelf openen in ontvankelijkheid en gehoorzaamheid aan, en hermeneutisch inzetten bij de betrouwbaarheid en waarachtigheid van de zich openbarende God. Zij moeten niet inzetten bij – laat staan zich gevangen laten nemen door – allerlei cultureel en ideologisch wantrouwen.
Deze hermeneutiek van het vertrouwen spreekt niet vanzelf, na de Verlichting, en na de meesters van het wantrouwen, Nietzsche, Marx, Foucault. Hun deconstructies van teksten en achterliggende machten en structuren waren en zijn onopgeefbaar. Maar, zo vervolgt Hays,
Zo vervolgt Hays het citaat uit noot 73.
‘if our critical readings lead us away from trusting the grace of God in Jesus Christ, then something is amiss, and we would do well to interrogate the methods and presuppositions that have taught us to distance ourselves arrogantly or fearfully from the text and to miss Scripture’s gracious word of promise.’
Hays, ‘A hermeneutic of Trust’ in: Lischer, The company of Preachers, 272.
Bij dit pleidooi van Hays sluiten we ons aan.
De door hem bepleite directe omgang met de Bijbel, en de ontvankelijkheid voor wat de tekst ons zegt, spreken niet vanzelf. Het vraagt discipline en methodische oefening. Het heeft ook iets anti-cultureels, iets anti-modernistisch. Anders gezegd: het vraagt een soort tweede primitiviteit in onze omgang met onze bronnen en met de Bron der bronnen, de heilige Schrift.
De spirituele traditie van de kerk reikt ons hiervoor ook methoden aan. Die hebben de laatste decennia opnieuw de aandacht gevraagd en gekregen: lectio divina en disciplina arcani.
Lectio divina – leren ontvankelijk te luisteren
Misschien is dit wel het belangrijkste aspect bij deze stap in het voorbereidingsproces: de prediker die moet leren, en misschien moeten we wel zeggen die steeds opnieuw moet leren ontvankelijk te luisteren naar de Bijbel. De drang tot productie kan in de weg zitten: er moet een preek klaar. De hermeneutiek van het wantrouwen kan ons parten spelen. De wetenschappelijke, historisch-kritische lezing van de tekst kan ons blokkeren. Het kan bij sommige teksten de vervreemding zijn die ons parten speelt: wat hier staat dit is zo absurd of afstotend. Andere keren kan het de grote vertrouwdheid zijn die ons juist hindert om de tekst opnieuw bij ons toe te laten. Dat kan allemaal een complicerende rol spelen om echt ontvankelijk te luisteren.
Maar dat er nog iets heel anders speelt, weet de kerk al sinds de tijd van de kerkvaders van de tweede eeuw. De tekst van de Bijbel is een heilige tekst, die geestelijk verstaan moet worden. Dat heeft met die tekst zelf te maken. Die heeft meerdere betekenislagen.
De vroege kerk onderscheidde met Cassianus vier betekenislagen van de bijbeltekst. Deze viervoudige schriftzin vat een middeleeuws gezegde samen: ‘De letter leert wat gebeurde, de allegorische zin wat je moet geloven, de morele zin wat je moet doen, de anagogische zin waarheen je je uitstrekt.’ Geciteerd bij Kees Waaijman, Spiritualiteit: vormen, grondslagen, methoden. Kampen: Kok, 2000, 691.
Om toegang te krijgen tot die betekenislagen, dus om geestelijk te verstaan, moet er in de lezer zelf ook iets gebeuren. Die gaat een spirituele weg met en in de tekst, zodat die tekst zich voor de lezer kan ontvouwen. Daartoe ontwikkelde de vroege kerk al een methode van schrift-lezen, de lectio divina, of de monastieke leeswijze. De gelovige lezer doorloopt bij het lezen van de Schrift vier stappen of fasen:
-
Lectio, de lezing van de tekst. Met aandacht van de ziel en met liefde de tekst lezen, bij voorkeur hardop.
-
Meditatio, de overweging van de tekst. Nadenkend op de gelezen woorden kauwen. Onderzoeken wat de betekenis van de tekst kan zijn, waar die raakt aan het eigen leven van de lezer. Het verstand doet volop mee: we letten op de betekenis van de woorden, de beeldspraak. We gaan aan de slag met de woorden en de woorden met ons. Maar we doen dat zonder tussenkomst van verklaringen. Het gebeurt in de directe ontmoeting van lezer en tekst en van tekst en lezer.
-
Oratio, het gebed tot God om wat de tekst ons geven wil ook te kunnen en te mogen ontvangen. We bidden dat God de hindernissen daarvoor wegneemt. De meditatio zoekt en vindt de schat, maar om die te verwerven is de gelovige lezer niet bij machte. Daarom het gebed, dat volgens Luther ook de gestalte van danken moet hebben. We bedenken – meditatio – en bedanken – oratio. We kunnen daarbij een gebed uitspreken dat letterlijk opkomt uit het gehoorde gedeelte. Het kan ook door in stilte de woorden zelf te reciteren, als een vorm van bidden.
-
Contemplatio, alles loopt uit op de aanschouwing, de vreugde in God, de vreugde die alle verstand te boven gaat. Het is de verheffing van de ziel, waarbij de gelovige zich als het ware in God verliest.
Het eigene van deze methode, deze weg tot innerlijk gesprek tussen tekst en lezer – vice versa – is dat zij gepaard gaat met zelfonderzoek, onderzoek van het geweten, zoeken naar wat ons hinderen kan om te verstaan, te ontvangen en ons te verheugen. Het gaat gepaard met belijdenis van zonden, boete, en verlangen om God oprecht en vuriger te dienen.
Zie voor de verdere verfijningen van deze spirituele oefeningen die ook een grote invloed hebben gehad, via de Moderne Devotie, in de Nadere Reformatie: Kees Waaijman, Spiritualiteit, 690-692 en 785-791.
Disciplina arcani – zorg voor het innerlijk
‘Es gibt Stufen der Erkenntnis und Stufen der Bedeutsamkeit; d.h. es muss eine Arkandisziplin wiederhergestellt werden, durch die die Geheimnisse des christlichen Glaubens vor Profanierung behütet werden.’ Zo luidt een kernzin uit een beroemde passage uit de gevangenisbrieven van Dietrich Bonhoeffer.
Dietrich Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung. Briefe und aufzeichnungen aus der Haft. Herausgegeben von Eberhard Bethge. München: Kaiser Verlag, 1977, 312.
Bonhoeffer haalt in deze aantekeningen een ander oud gegeven van de vroege kerk naar voren: de disciplina arcani. De gelovige heeft in deze wereld een sterke binnenzijde van zijn of haar geloof nodig. Om twee redenen, die beide zeker heel sterk gelden in een geseculariseerde cultuur waar wij in terecht zijn gekomen, en die Bonhoeffer meende te zien aankomen. Er komt een tijd dat wij de grote woorden van het christelijk geloof in het publieke leven niet gebruiken. We hebben het recht verspeeld, als kerk en christendom, voor een tijd, door wat gebeurd is. De grote woorden zijn leeggelopen, van hun kostbare lading beroofd, lijkt het wel. Of ze worden niet verstaan, of misverstaan, en daarvoor zijn ze te kostbaar. Dus moeten we ze niet gebruiken.
Het woord van Jezus in de Bergrede om geen parels voor de zwijnen te gooien (Mattheüs 7:6), spreekt ook als motief mee.
Samengevat – wij leven in deze wereld etsi deus non daretur, maar dat doen wij met God. En daarom is zorg voor de binnenzijde onontbeerlijk. Wij moeten diep van binnen zonder onzekerheid God beminnen.
Naar Psalm 51 vers 5, Liedboek 2013. Vgl. ook lied 752, Liedboek 2013: ‘Hoe glanst bij Gods kinderen het innerlijk leven’, met name couplet 3 en 4.
Daarvoor is een ‘vaste geest’ nodig.
[3]
Daarom is die vroegchristelijke notie van de disciplina arcani zo actueel, aldus Bonhoeffer. Dan gaat het heel duidelijk om een onderhouden van de cultus van gebed, Bijbel-lezen, meditatie, bijeenkomst (kerkdienst), maar we doen dat arcanum. Het beschut de grote kostbare woorden voor misbruik en misvatting. En het beschut de wereld tegen een opdringerige christelijkheid.
Zie voor een zorgvuldige peiling van wat Bonhoeffer met deze notie van de disciplina arcani beoogt in relatie tot zijn zoekende gedachten over de niet-religieuze interpretatie van het evangelie: Eberhard Bethge, Dietrich Bonhoeffer, Theoloog/Christen/Tijdgenoot. Baarn: Bosch en Keuning, 1966, 922-930.
Deze noties zijn onverkort van betekenis voor de prediker als hoorder onder de hoorders. In de postmoderne netwerksamenleving, waarin het christelijk geloof vreemd geworden is, en christelijke geloofsvoorstellingen voor velen volkomen onbekend zijn, of voor misverstand vatbaar, is een vorm van dubbel denken onvermijdelijk: als christen en als tijdgenoot. Als hoorder onder de hoorders is de prediker-voorganger daarin solidair met zijn hoorders. Maar juist daartoe, en juist om in de kerkdiensten, dus in het arcanum, er voluit te kunnen zijn voor de gelovigen, is het onontbeerlijk dat de voorganger werkt aan de onderhouding van de binnenzijde van zijn geloofsleven. In een gedisciplineerd leven coram deo.