In het verborgene
Aswoensdag (Joël 2,12-19, Psalm 57, 2 Korintiërs 5,20–6,10 en Matteüs 6,1-6.16-21)

In Joël 2 en Psalm 57 is sprake van angst voor een dreiging. In Joël 2 bestaat de dreiging uit de naderende legermacht van Alexander de Grote; in de psalm uit ‘Saul’, de door het volk ‘gevraagde’ koning die David wil verdelgen, in de spelonk – als een prelude op het ‘verborgene’ uit Matteüs 6 – bevindt David zich letterlijk met de rug tegen de muur. Maar hij is tegelijk veilig nu dit ‘verborgene’ hem aan de waarneming van Saul onttrekt. Vanuit dat besef wordt in de psalm vanuit het dieptepunt de lof ingezet.
Vasten
Het zich terugtrekken van David in het ‘verborgene’ van de spelonk bevat een beweging die in de teksten van Joël en Matteüs over het vasten wordt voortgezet. In die teksten klinkt kritiek door op het vasten, en dan niet zozeer op het vasten op zich, maar meer op de manier waarop. Bij het vasten moet het volgens Joël niet gaan om uiterlijk vertoon, niet om het scheuren van je kleren maar van je hart (2,13). Het moet gaan om een beweging naar binnen toe, van een inkeer die tot een ommekeer kan leiden. Het is die beweging, in het verborgene en in het diepe binnenste, die God waarneemt. Die beweging van inkeer kan volgens Joël God zelf tot inkeer brengen.
Dat is bij deze God mogelijk omdat Hij ‘genadig en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid’ is (2,13). Deze God kijkt als het ware uit naar het moment waarop Hij het voor zijn volk kan opnemen (2,20). Het pleidooi van Joël voor een oprecht vasten wordt zo, net als in Psalm 57, gedragen door lofprijzing.
Gerechtigheid
In Matteüs 6 maken de woorden van Jezus over het vasten deel uit van een groter stuk waarin het gaat over het beoefenen van gerechtigheid (vgl. 6,1). Dat beoefenen van gerechtigheid wordt in drie onderdelen uitgewerkt: aalmoezen geven, bidden en vasten. Net als in Joël 2 wordt hier gewaarschuwd voor uiterlijk vertoon, dat erop gericht is om door anderen gezien te worden. In dat verband treedt het woord ‘huichelaars’ op de voorgrond.
‘Huichelaars’ is een vertaling van het Griekse hupokritai (Mat. 6,2). In het Nederlands horen we daar de betekenis van ‘hypocriet’ en ‘schijnheilig’ in doorklinken. In het Grieks heeft hupokritès evenwel meerdere betekenissen. Voor de precieze betekenis in dit verband is het goed om daar even bij stil te staan. Vaak heeft het in het Grieks de betekenis van ‘toneelspeler’, soms ook de betekenis van ‘profeet’ of ‘uitlegger van dromen’. In alle gevallen echter is de basisbetekenis ‘iemand die een podium zoekt’. Een toneelspeler of acteur kun je niet kwalijk nemen dat hij of zij een podium zoekt, dat is haar of zijn professie: iets vertolken voor een publiek.
Het kan met andere woorden de hupokritès niet kwalijk genomen worden dat hij of zij een publiek zoekt. Het wordt nadrukkelijk een ander verhaal wanneer je met het beoefenen van gerechtigheid een publiek zoekt, wanneer je het gebruikt om je maatschappelijk aanzien en positie te vergroten. Daar komt de negatieve betekenis van hupokritès in de tekst van Matteüs vandaan.
Schatten in de hemel
In Matteüs 6 staat het ‘uiterlijk vertoon’ van de toneelspeler in contrast met het beoefenen van de gerechtigheid ‘in het verborgene’ (Gr.: en tooi kruptooi – 6,6). Het beoefenen van gerechtigheid door mensen te ondersteunen die gerechtigheid tekortkomen (door aalmoezen te geven), door hun nood en onze verantwoordelijkheid ten opzichte van die nood bij God te brengen (door te bidden) en door tot inkeer te komen over hoe wij ongerechtigheid mogelijk maken (door te vasten), is een zaak die het ‘verborgene’, het ‘binnenste’ betreft. Het gaat niet om het beeld, het imago, dat we publiekelijk van onszelf willen overbrengen, maar om wie we zijn, ons hart (Joël), onze identiteit. Van dit verborgene wordt in Matteüs gezegd dat God erin ziet en erin is (zie vers 6b en de herhaling daarvan in vers 18b).
Een bekende rabbijnse en bijbelse metafoor voor het beoefenen van gerechtigheid is het verzamelen van schatten in de hemel. Deze metafoor wordt aangehaald in de verzen 19 en 20. Het ‘belonen’ van het beoefenen van gerechtigheid in de verzen 4, 6 en 18 wordt er als het ware mee op zijn plaats gezet. Het beoefenen van gerechtigheid, het verborgene en de hemel zijn met elkaar verbonden. De hemelse heerschappij speelt zich af in het verborgene. Wanneer je hart op die heerschappij is gericht – en dat is het dus met het ‘in het verborgene’ beoefenen van de gerechtigheid – dan is je hart in de hemel, in het verborgene waar God is en waar God ziet.
Verzoening
Het zo op God gericht zijn heeft te maken met de verzoening waartoe Paulus oproept in 2 Korintiërs: ‘Laat u met God verzoenen’ (5,20). Laat de verzoening aan u voltrokken worden, laat u rechtvaardig maken door Christus. Je kunt Matteüs 6 hierop laten aansluiten doordat vanuit het ‘verborgene’ van de verzoening met God, het beoefenen van gerechtigheid op gang kan komen. De woorden uit 2 Korintiërs 6,4 – ‘We willen juist laten zien dat we dienaren van God zijn’ – lijken een zekere spanning op te roepen met het in het verborgene beoefenen van de gerechtigheid in Matteüs 6. Dan moeten we evenwel bedenken dat dit ‘laten zien’ bij Paulus niet gericht is op het werken aan een imago (een mooie buitenkant), maar uitdrukking is van een vernieuwde identiteit (binnenkant) in Christus.
Deze exegese is opgesteld door Trinus Hoekstra.