Menu

None

‘Jezus voor ons’ en ‘Jezus in ons’

  1. Wie is Jezus?

Hij is de levende Heer, één met zijn hemelse Vader. In Jezus van Nazareth kwam de God van Israël als medemens bij ons wonen.1 In spreken en doen brengt Hij Gods koningschap. Aan het kruis legde Hij zijn leven af, om het na drie dagen weer nieuw te ontvangen. Zo rekende Hij af met de machten van zonde en dood en is Gods nieuwe wereld voor ons begonnen.1 Joh. 1:14..

  1. Waar komt Jezus vandaan?

Jezus komt vanuit de hemel, waar God de Vader woont; Hij is de Zoon van God. Zijn aardse leven ontspringt aan de scheppende kracht van Gods Geest. Geboren uit het Joodse meisje Maria is Jezus een zoon van Abraham. Als de nieuwe Koning van Israël is Hij de Zoon van David. Als Messias is Jezus de Heer van hemel en aarde.1

​ Hand. 2:36.

  1. Wat betekent het woord ‘Messias’?

Messias is Hebreeuws voor ‘gezalfde’, in het Grieks is dat ‘Christus’, dat wil zeggen: door God geroepen tot een bijzondere taak. Zo werkte Gods Geest in de roeping van Israëls priesters, profeten en koningen. Nu is Jezus Gods Gezalfde, die Israël en de volken bij God terugbrengt en gelukkig maakt.

  1. Hoe maakt Jezus Christus jou gelukkig?

Door voor mij de weg, de waarheid en het leven te zijn.

​Joh. 14:6.

Dr. W.M. (Willem Maarten) Dekker

Predikant van de Hervormde wijkgemeente ‘De Morgenster’ te Waddinxveen. Hij publiceerde o.a. Dit broze bestaan.


Wat een goed initiatief, deze reeks besprekingen van de Gewone Catechismus. Ik ben niet bij de totstandkoming van de Gewone Catechismus betrokken geweest, maar het idee van een nieuwe catechismus juich ik toe. Sterker nog, ik heb zelf ook een nieuwe catechismus in mijn computer zitten, door mijzelf geschreven, die half af is. Ook ontstaan vanuit de praktijk, vanuit het besef dat we niet alleen nieuwe vormen nodig hebben, maar ook nieuwe inhoud.

De catechese, bijvoorbeeld van de HGJB, gaat er nog te veel vanuit dat de inhoud en de structuur wel dezelfde kunnen blijven. Het enige dat echt verandert is de omslag van de catechisatieboekjes en de kleuren van de poppetjes en de filmpjes, en het taalgebruik. En de vraagstellingen, die in de nieuwe methodes van de HGJB ervan uitgaan dat de catechisant de hele dag met niet-christenen praat. ‘Hoe zou jij dit uitleggen aan je niet-christelijke vriend(in)?’ Maar het is natuurlijk de vraag of we het op deze manier gaan redden, of dat we toch gewoon ook moeten en mogen proberen het inhoudelijk anders te zeggen, zoals men in de Gewone Catechismus probeert. Alleen zou ik die vernieuwing ergens anders zoeken dan de Gewone Catechismus doet. Waar, dat is nu niet zo relevant, want het gaat vandaag over de Gewone Catechismus.

Uit de voorgaande bijdragen in deze bundel lezingen heeft u al begrepen dat deze catechismus met name op twee punten nieuwe wegen inslaat. Het uiteentrekken van de sacramenten van doop en avondmaal: doop helemaal aan begin, avondmaal helemaal aan eind. En ten tweede het centraal stellen van het woord ‘geluk’. Over dat laatste is al veel gezegd in deze serie, en ook deze keer ontkomen we daar niet aan, maar ik wil daar niet beginnen.

Het gaat in mijn bijdrage over de persoon van Jezus Christus, in vier vragen:

  1. Wie is Jezus?
  2. Waar komt Jezus vandaan?
  3. Wat betekent het woord ‘Messias’?
  4. Hoe maakt Jezus Christus jou gelukkig?

Ik ga de vragen afzonderlijk na, in iets andere volgorde: 47-49-50-48.

Vraag 47: Wie is Jezus? Hij is de levende Heer, één met zijn hemelse Vader. In Jezus van Nazareth kwam de God van Israël als mede-mens bij ons wonen. In spreken en doen brengt Hij Gods koningschap. Aan het kruis legde Hij zijn leven af, om het na drie dagen weer nieuw te ontvangen. Zo rekende Hij af met de machten van zonde en dood en is Gods nieuwe wereld voor ons begonnen.’

Simon Vinkenoog, Op de man af.

Openbaar mij een boek.

Toon mij de mensen.

Geef mij dankbare ogen.

Heel en verheel niet.

Doe en doe niet.

Laat mij horen en voelen.

Buit mij uit, onvoorwaardelijk.

Sla mij gade, totaal.

Doorvors mij, knaag aan mijn geweten.

Licht in mij op, verhelder mijn weg.

Laat mij uw naam niet ijdel gebruiken:

Jezus Christus.

Bij deze vraag 47 begint een nieuw deel van deze catechismus, genaamd het volgen van Jezus. Gelukkig was de naam van Jezus Christus ook al gevallen in antwoord 1, ‘waarin vind jij je geluk?’ ‘Mijn geluk is dat Jezus Christus mij gevonden heeft’. Maar nu gaat het meer specifiek over Hem.



Nut

Nadat eerst gesproken is over de doop, het geloof en het gebed, wordt nu gesproken over Jezus Christus en dan over de tien geboden. De uitspraken over Jezus zullen geordend worden volgens de bekende tekst uit Johannes 14, dat Hij de weg, de waarheid en het leven is. Maar daaraan vooraf gaat een behandeling van de vraag ‘Wie is Jezus Christus?’ Je zou kunnen zeggen dat de opstellers van de Gewone Catechismus hiermee onderscheid maken tussen Jezus’ persoon en werk. Eerst wordt gevraagd ‘wie is Jezus?’, dan ‘wat doet Jezus?’ en ten slotte ‘hoe kan ik Hem volgen?’. Deze structuur heeft oude theologische papieren, maar ik wil er om te beginnen op wijzen dat de Heidelbergse Catechismus deze structuur niet volgt. Daar is de vraag steeds ‘wat nut ons?’ (dit of dit). Dat betekent dat de Heidelbergse Catechismus geen onderscheid aanvaardt tussen de betekenis van iets ‘op zichzelf’, en de betekenis ervan ‘voor ons’. Je kunt bijvoorbeeld niet zeggen dat de naam Jezus ‘op zichzelf’ Redder betekent, maar dat dat nog niet betekent dat Hij dit ‘voor mij’ is. Betekenis is altijd betekenis voor mij, de werkelijkheid is pas werkelijkheid omdat en voor zover zij voor mij tot ‘nut’ is. Met ‘nut’ wordt dan bedoeld: ‘betekenis voor mij’.

Narratieve identiteit

Daarom zoek je in de Heidelbergse Catechismus ook tevergeefs de vraag ‘Wie is Jezus?’ Dat is voor de Heidelbergse Catechismus een veel te objectieve vraag. Maar voor de Gewone Catechismus niet. We moeten blijkbaar ook weten wie Jezus is, zonder direct te weten wie Hij voor ons is. Ik kom hier straks op terug. Als antwoord op de vraag wie Jezus is wordt dan niet eerst naar de betekenis van deze naam verwezen. De naam Jezus betekent letterlijk Redder of, zoals de Heidelbergse Catechismus omschrijft ‘Zaligmaker’. Deze betekenis van de naam wordt wel genoemd in de toelichting, maar in het antwoord op de vraag gaat men veeleer naar een van de titels van Jezus, namelijk ‘Heer’. ‘Hij is de levende Heer, één met zijn hemelse Vader.’ Jezus wordt direct begrepen vanuit zijn relatie tot God.

En dan wordt daarna de identiteit van Jezus bepaald vanuit de belangrijkste momenten van zijn leven: ‘In Jezus van Nazareth kwam de God van Israël als mede-mens bij ons wonen. In spreken en doen brengt Hij Gods koningschap. Aan het kruis legde Hij zijn leven af, om het na drie dagen weer nieuw te ontvangen. Zo rekende Hij af met de machten van zonde en dood en is Gods nieuwe wereld voor ons begonnen.’ Dat zijn dus de momenten van geboorte, leven, dood en opstanding. De Gewone Catechismus gaat er blijkbaar van uit dat de identiteit van Jezus een narratieve identiteit is, want zo noemen we dat. Als mensen aan mij vragen wie ik ben, dan komt er ook een verhaal, een kleine biografie: dit zijn mijn ouders, daar ben ik geboren, toen heb ik en dat gedaan, en nu ben ik hier. Het is heel voor de hand liggend en op zich ook goed denk ik om de vraag naar Jezus’ identiteit ook zo te beantwoorden en niet bijvoorbeeld door te verwijzen naar de twee naturen: ‘Jezus is de Godmens’.

Tegelijk: een narratieve identiteit heeft iets opsommerigs. Kun je dan afgezien van je geschiedenis helemaal niet zeggen wie je bent? Ben je dan niet meer dan je biografie? Geldt dat niet zelfs voor Jezus? Hoe belangrijk zijn geboorte, leven, lijden en opstanding ook voor Hem zijn, is Hij niet méér dan dat?

Jezus als brenger van Gods Koninkrijk

Nu hebben de opstellers van de Gewone Catechismus zich dat ook gerealiseerd, denk ik. Want zij doen toch in dit antwoord ook iets meer dan alleen de belangrijkste momenten uit Jezus’ biografie opnoemen. Zij presenteren Jezus vooral als de brenger van Gods koninkrijk, ook wel Gods nieuwe wereld genoemd. In de uitleg wordt deze betrokkenheid op het koninkrijk nog onderstreept. Vanuit de drie ambten gezien (profeet, priester, koning) wordt de persoon van Jezus het sterkst gekoppeld aan het koninklijk ambt. Later wordt dat pas uitgewerkt, als gesproken wordt over Jezus die ons leven is, maar hier wordt daar eigenlijk al een voorschot op genomen. Jezus is bovenal de brenger van Gods koninkrijk.

Het verschil met de Heidelbergse Catechismus is hier opvallend, want daar wordt de naam Jezus uitgelegd als ‘Zaligmaker’, ‘omdat Hij ons zalig maakt en van al onze zonden verlost; daarbenevens, dat bij niemand anders enige zaligheid te zoeken of te vinden is’ (vr 29). Ik heb de indruk dat de Heidelbergse Catechismus ons steeds opnieuw terugbrengt bij Golgotha, terwijl de Gewone Catechismus ons steeds op het spoor zet van het komende koninkrijk. Nu zijn dat natuurlijk allebei Bijbelse noties, daar kan geen twijfel over bestaan. Maar het bijzonder moeilijke van het schrijven van een catechismus is natuurlijk dat je al die verschillende dingen in balans moet zien te houden.

Troost of geluk?

Ik moet nu toch ook iets zeggen over de grondwoorden van de Heidelbergse Catechismus en de Gewone Catechismus in vergelijking met elkaar. Die grondwoorden zijn respectievelijk ‘troost’ en ‘geluk’. In denk dat we die moeten begrijpen in de context van die oriëntatie op respectievelijk het priesterlijk en het koninklijk ambt van Christus. Het oude alternatief van kruis en koninkrijk, dat de hele kerkgeschiedenis door aan de orde is, en waar je ook de prediking naast kunt leggen, komt hier terug.

Het gemeenschappelijke is in ieder geval dat zowel de Gewone Catechismus als de Heidelbergse Catechismus het centrum niet zoeken in Christus’ profetisch ambt. Dat riekt voor beiden toch te veel naar de profeten van het OT, denk ik, zo kan het unieke van Jezus niet uit de verf komen. Terwijl de structuur bij alle drie de ambten eigenlijk dezelfde is: vervulling van het OT. Dus iemand zou best eens kunnen proberen een catechismus te schrijven, waarin het profetisch ambt het centrale is, het feit dat Christus niet alleen Gods Woord spreekt (zoals de profeten in het OT), maar ook Gods Woord, Gods Aanspraak, is. Maar goed, die oriëntatie kiezen beide catechismi niet.

De Heidelbergse Catechismus kiest voor troost, en dat moet begrepen worden vanuit Christus’ dood: ‘dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben, die met zijn dierbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle heerschappij des duivels verlost heeft’ (vr 1). We zien hoe belangrijk het begrijpen van de naam Jezus als ‘Zaligmaker’ voor de Heidelbergse Catechismus is. Dáár ligt de troost en daar gaat het om.

De Gewone Catechismus kiest niet voor troost maar voor geluk. Het woord ‘geluk’ moeten we nu begrijpen in de context van de oriëntatie op het koninklijk ambt, op Christus als koning. Niet voor niets éindigt de Gewone Catechismus met de zin: ‘Als [Christus] [terug]komt, is ons geluk volkomen.’ (vr 100) Het is dan volkomen, omdat het koninkrijk dan volledig is doorgebroken. Geluk heeft dus altijd te maken met de toekomst. En daarom kun je er geen rust in vinden. Het geloof van de Gewone Catechismus is een rusteloos geloof, want van het koninkrijk kun je niet zeggen, dat het hét rustpunt van je hart is. Het is er immers nog niet, en misschien wil je niet eens dat het komt. Van de dood van Christus kun je echter zeggen: ‘Jezus uw verzoenend sterven is het rustpunt van mijn hart’. En daarom is daar ook troost. Troost is alleen daar, waar je ook rust vindt. Ik zie op dit punt een fundamenteel verschil tussen de HEIDELBERGSE CATECHISMUS en de Gewone Catechismus

Volgelingen of zondaren?

Anders gezegd: De Gewone Catechismus benadert Jezus vanuit zijn eigen prediking: ‘Bekeer u, want het koninkrijk van God is nabij gekomen’. (uitleg vr 47) Maar in deze prediking onderscheidt Jezus zich niet van Johannes de Doper. Johannes verkondigt exact hetzelfde. Maar deze prediking van Johannes eindigt op de schotel van Herodes. Omdat het in feite niets anders is dan de voortzetting van de oudtestamentische prediking, loopt zij dood. Je zou moeten zeggen: als prediker is Jezus mislukt. En als Jezus dát ontdekt, dat wordt Hij van profeet priester. Dan zegt Hij: goed, omdat de mensen zich niet bekeren, zal ik sterven. Dat is Gethsemané. Je kunt zeggen: dat doet Hij dan toch om het koninkrijk alsnóg te laten komen. Misschien. Maar het zet ons mensen, ook ons gelovigen, wel in een andere positie. Niet die van volgers, maar die van zondaren. Niet voor niets komt het kernwoord ‘koninkrijk’ bij Paulus niet meer voor (1 uitzondering). Jezus predikte het koninkrijk, maar de apostelen prediken Jezus. En de kerk? Moet de kerk hier niet de apostelen volgen in plaats van Jezus?

Het gaat hier om belangrijke vragen met grote consequenties. Ik kan dat ook nog illustreren aan twee andere grondwoorden, die onze relatie tot Christus aangeven. Voor de Heidelbergse Catechismus: eigendom. Voor de Gewone Catechismus zijn wij niet zozeer het eigendom van Jezus Christus, als wel volgelingen van Jezus. Zo heet niet voor niets dit hoofddeel: Jezus volgen. Alle opmerkingen over Jezus’ persoon en werk lijken toch een aanleiding om het eigenlijke te kunnen zeggen, en dan zeggen we iets over onszelf. Volgeling zijn: de mens in zijn activiteit. Eigendom zijn (Heidelbergse Catechismus): de mens in zijn passiviteit.

Messias

Vraag 49: Wat betekent het woord ‘Messias’? Messias is Hebreeuws voor ‘gezalfde’, in het Grieks is dat ‘Christus’, dat wil zeggen: door God geroepen tot een bijzondere taak. Zo werkte Gods Geest in de roeping van Israëls priesters, profeten en koningen. Nu is Jezus Gods Gezalfde, die Israël en de volken bij God terugbrengt en gelukkig maakt.’

Van hieruit kunnen we de overstap maken naar vraag en antwoord 49 en 50, want daar komt ons kernwoord ‘geluk’ ook weer terug. Vraag 49, ‘Wat betekent het woord ‘messias’?’ Kern van het antwoord: dat betekent ‘gezalfde’, want Jezus is ‘Gods Gezalfde, die Israël en de volken bij God terugbrengt en gelukkig maakt’. Men heeft hier in de vraag gekozen voor het Hebreeuwse woord ‘messias’ in plaats van het Griekse woord ‘Christus’, terwijl in het NT toch overal staat ‘Jezus Christus’. Is dit om het jood-zijn van Jezus te benadrukken, of dat Hij de vervulling van OT-beloften is? Ik weet het niet.

Vervolgens wordt het feit dat Christus de gezalfde is verbonden met de profeten, priesters en koningen van het OT. Dat doet de Heidelbergse Catechismus ook. De structuur van de drie ambten is een specialiteit van Calvijn geweest, maar heeft nu oecumenisch carrière gemaakt, tot in de RK catechismus aan toe. Dat is mooi. Ik vind het nog steeds de beste manier om de betekenis van Jezus uit te leggen, doe het ook op de belijdeniscatechisatie. Beter dan de twee staten of de twee naturen.

Christus – christen

Maar een van de redenen waarom ik het zo’n goede manier vind, is dat via die drie ambten niet alleen het verband tussen Christus en het OT, maar ook het verband tussen Christus en ons, christenen, duidelijk gemaakt kan worden. Zondag 12 Heidelbergse Catechismus direct er achteraan: ‘en wat betekent het om christen te zijn?’! Christus en christen met elkaar verbonden. Jammer dat dit verloren gegaan is.

Waar komt dat door, kun je je dan afvragen? Ik denk dat het opnieuw laat zien dat in de Gewone Catechismus een objectiverend spreken over Christus terugkeert. Dat betekent dat geloven in feite sterk wordt opgevat als ‘het voor waar houden van bepaalde standen van zaken’. Maar de Heidelbergse Catechismus stelt: het geloof heeft betrekking op beloften, op het pro me. Jammer dat men op dit punt achter de Heidelbergse Catechismus teruggaat. Het creëert het probleem van hoofd en hart, verstand en gevoel/beleving. Maar er bestaat geen Christus buiten ons, er bestaat geen Christus dan alleen degene van wie de gemeente het lichaam is. Christus-zijn en christen-zijn hebben feitelijk alles met elkaar te maken, omdat Hij het hoofd is, en wij de leden zijn.

Verwachtingen

Dan vraagt vraag 50: ‘Hoe maakt Jezus Christus jou gelukkig?’ ‘Door voor mij de weg, de waarheid en het leven te zijn.’ Dat lijkt me een mooie vondst, om zo Jezus’ identiteit en werk samen te nemen in de drieslag van Johannes 14, en die te verbinden later met de drie ambten. De dingen zijn hier meer in balans.

Toch heb ik dan eerlijk gezegd met een deel van de toelichting weer wat moeite. In de toelichting bij dit antwoord staat het woord ‘nieuw’ centraal. Christus ‘omringt ons niet met alles wat ons hart begeert, maar Hij maakt door zijn opstanding ons leven nieuw, door zijn Geest ons hart nieuw en door zijn rijk onze toekomst nieuw.’ We zien hier dat de opstanding van Christus centraal komt te staan, en niet de kruisdood. Dit sluit uiteraard naadloos aan bij de oriëntatie op het koninkrijk en het koningschap.

De Gewone Catechismus schept hiermee grote verwachtingen. Een nieuw leven, een nieuw hart, een nieuwe toekomst. Wat te doen als die verwachtingen niet vervuld worden? Wat te doen met het simul iustus ac peccator (dat is tegelijkertijd rechtvaardig en zondaar)? Wat te doen met het onvervulde, waar ook een christenleven vol van is?

Christologie

Vraag 48: Waar komt Jezus vandaan? ‘Jezus komt vanuit de hemel, waar God de Vader woont. Hij is de Zoon van God. Zijn aardse leven ontspringt aan de scheppende kracht van Gods Geest. Geboren uit het Joodse meisje Maria is Jezus een zoon van Abraham. Als de nieuwe Koning van Israël is Hij de Zoon van David. Als Messias is Jezus de Heer van hemel en aarde.’

De vraag naar de herkomst van Jezus is in het evangelie van Johannes steeds opnieuw aan de orde is. Daar antwoordt Jezus ook steeds: Ik kom van boven, van de Vader, uit de hemel. En Hij contrasteert dat met ons mensen: jullie zijn uit de aarde, van beneden. Dat contrast is ook het eerste waar de Gewone Catechismus zich aan oriënteert. Jezus is Gods Zoon. We noemen dit een christologie van boven, of een hoge christologie.

Tegelijk kunnen we dat nooit exclusief maken. Jezus is immers niet alleen de Zoon van God, maar ook de Zoon van Abraham en David (geslachtsregister Matt. 1), ja zelfs de Zoon van Adam, dat wil zeggen: dé mens, niet eens specifiek joods (geslachtsregister in Lukas 1). Hij heeft toch, mirabile dictu (wonderlijk om te zeggen), ook een menselijke en joodse geschiedenis, al is dat in zekere zin een ‘aangenomen geschiedenis’. Zo tekent de Gewone Catechismus Hem ook, ‘geboren uit het Joodse meisje Maria’. In hoeverre Jezus zélf ook jood of joods genoemd moet worden, laten ze een beetje in het midden. En dat kan misschien ook niet anders. Na WOII is er sterke nadruk gekomen op het joods-zijn van Jezus, op zijn besneden ten achtsten dage etc., maar dat is in het NT ook niet helemaal vol te houden. Zelfs als het over zijn mens-zijn gaat, spreekt het NT over Hem als ‘de nieuwe mens’ (Paulus, Efeze), en ligt de nadruk opnieuw op het universele.

Het is merkwaardig dat de Gewone Catechismus déze herkomst van Jezus vanuit de toekomst niet noemt. Behalve een christologie van boven en van beneden bestaat er ook een christologie vanuit het verleden (Israëls geschiedenis) én vanuit de toekomst. Op de vraag: ‘Waar komt Jezus vandaan?’ zou je ook kunnen antwoorden: ‘uit de toekomst’. Hij is immers ‘de tweede Adam’, de ‘nieuwe mens’, die wij nog niet zijn, maar die wij zullen worden. Hij is de aanwezigheid van Gods toekomst in het heden. Die lijn had volgens mij goed gepast bij het accent van de Gewone Catechismus op Gods koninkrijk, maar ze noemen dit punt vreemd genoeg niet. Terwijl het antwoord ‘uit de hemel’ uiteraard bij moderne mensen allerlei vragen oproept. Waar is de hemel, wat is de hemel? Dat is niet zo begrijpelijk meer. Wij denken meer in tijds- dan in ruimte-categorieën. ‘Verleden’ en ‘toekomst’ begrijpen wij beter dan ‘boven’ en ‘beneden’, ‘hemel’ en ‘hel/onderwereld’. Naar mijn idee leidt deze vraag 48 op deze manier voor moderne mensen meer af dan dat ze ons echt naar Jezus toe leidt.


Toeleidend

Het lijkt mij dan ook niet voor niets dat ook deze vraag in de Heidelbergse Catechismus niet voorkomt. Dat heeft te maken met het onderscheid tussen een Jezus ‘op zichzelf’ en een Jezus ‘voor ons’. De Heidelbergse Catechismus vraagt niet ‘wat is x’, maar ‘wat betekent x voor mij’? Als we naar de herkomst van Jezus vragen, dan raken we echter bij onszelf en de betekenis voor onszelf vandaan. We komen al gauw in de metafysica terecht, in een terrein dat de Heidelbergse Catechismus al gauw te speculatief zou vinden. ‘Wat heb ik aan Christus’ naturen, het gaat om Zijn weldaden’, riep Melanchton uit.

Nu zullen we niet kunnen ontkennen, dat we juist in onze tijd ook wel wat overtuigingen over Jezus moeten hebben. Maar wel beperkt, denk ik. Niet afleidend van Christus als Verlosser, maar toeleidend. Dat moet toch de kern blijven: ‘Jezus is ónze Verlosser’. Gek genoeg komt dat woord niet voor in deze vragen. Daarnaast moet natuurlijk ook Christus’ relatie tot God aan de orde komen, maar dan ook betrokken op ons. De oriëntatie aan het Johannes Evangelie en de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel (ipv de synoptici en het Apostolicum) moet de nuchterheid en praktische kant van Jezus’ zijn, zijn betrokkenheid op ons niet teniet doen.

Dat betekent concreet dat we iets als de preëxistentie waar het hier over gaat, met wijsheid ter sprake moeten brengen, terughoudend. Miskotte zegt over de preëxistentie in zijn dagboek: ‘De praeëxistentie moeten we niet objectiveren. Ze is correlaat met de Openbaring, nl met het impliciete ‘prae’ der Openbaring. De ‘ego eimi’-uitspraken in het Johannes-evangelie zeggen hetzelfde. De exclusiviteit heeft tot keerzijde de praeëxistentie. Het hemels brood, het levend water is de middelaar en schépper! (voor onze kennis in déze volgorde) van het onvergankelijk leven. Hij is ons leven niet ‘van terzijde ingekomen’ (als de Wet), maar Hij is de vooronderstelling van ons leven.’ (5A, 409, 13 januari 1934)

Samenvattend

In ‘mijn’ catechismus is het antwoord op de vraag ‘wie is Jezus’: ‘Jezus is het grote Kind van God, in wie God mij aanneemt tot zijn kind’. In die formulering klinkt ook de notie van ‘eigendom’ mee, die in Heidelbergse Catechismus staat. In deze relatie bestaat onze redding, en omdat Jezus die relatie tot stand brengt, is Hij boven alles Redder, Verlosser. Dat is het eerste en belangrijkste dat we van Jezus moeten zeggen, dat Hij onze Verlosser is. Dan blijven we bij de andere uitspraken over zijn identiteit ook concreet. Dan kunnen we ook spreken over het nieuwe leven in Hem, maar dan in een ander deel, over de Heilige Geest. (‘Jezus voor ons’ en ‘Jezus in ons’, Gunning)

N.a.v. Gewone Catechismus / Theo Pleizier, Arnold Huijgen, Dolf te Velde (red.) / als paperback en als e-book

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken