‘Joden’ in de Bijbel – Of ‘Judeeërs’?
Mw. drs. S.H. Hoogendijk is predikant van de Protestantse Gemeente Deventer die huist in de Grote-of Lebuïnuskerk
Daar was hij ineens op een mooie zondagmorgen: Ali, 17 jaar, afkomstig uit Afghanistan. Toegetrokken naar die grote Lebuïnuskerk in Deventer. Na een dienst kwam hij naar mij toe en wond er geen doekjes om: ‘Ik wil doop’. Daar hebben we later erg om gelachen, want het klinkt naar ‘dope’. Het was het begin van een intensief traject dat inderdaad leidde tot de doop, met een prachtige belijdenis van Ali zelf. Die heeft veel teweeggebracht.
Als kerkelijke gemeente zijn we al langere tijd met vluchtelingen en asielzoekers bezig, maar dan vooral via het oecumenische inloophuis. Ook de diaconie is er druk mee. Inmiddels is er naast het inloophuis een bed, bad en brood-huis. Een leegstaand bedrijfspand in een woonwijk werd ter beschikking gesteld aan vluchtelingen. Veel gemeenteleden met een warm hart bezochten de voorlichtingsavond, voor een positief geluid. Maar het is nog iets anders als zo’n jongen de kerk binnenwandelt, zoekend naar, ja naar wat eigenlijk? Die zoektocht is ook een zoektocht van de gemeente, de kerkenraad en de predikanten geworden. Daar gaat dit artikel over.
Een blik in de spiegel
Ali gaf aan dat alleen al het in de kerk zitten tussen aardige mensen en de ongekende muziek ‘peaceful’ was. Dat is kennelijk wat we uitstralen, een welkome plek, een vredig samenzijn. Hoe belangrijk kan dat zijn voor mensen die geen vanzelfsprekende plek hebben in de samenleving. Voor Ali gold dat hij de sfeer proefde en er meer van wilde weten. We startten met individuele lessen over bijbel en kerk. Hij dronk het in en kreeg echt de geest. Toch hebben we in de kerkenraad een intensief gesprek gevoerd over zijn doopaanvraag. Terecht, want de doop is een kostbaar sacrament. Wat was het motief van zijn bekering? Hoopte hij op die manier een verblijfsvergunning te kunnen krijgen? En zo ja, zou dat erg zijn? Nog iets anders zou zijn als hij, gedoopt en wel, toch zou worden teruggestuurd naar Afghanistan. Daar heb je als christen geen leven. Stel je voor dat we daar als kerkenraad medeverantwoordelijk voor zouden worden.
Het is goed om zulke vragen serieus te nemen. Maar ik vond het ook confronterend. Als we er nou zelf in geloven dat Jezus de weg, de waarheid en het leven is, mogen we een ander dan weerhouden?
Zouden we ook zo streng zijn als een geboren en getogen Nederlandse onze kerk binnenstapte? Hoe dan ook, in stralend witte kleren is Ali gedoopt, het was de dag van zijn leven. Zijn belijdenis was zo hartstochtelijk dat hij een groot applaus kreeg. Wat heeft hij de gemeente daarmee veel gegeven. In de maanden daarna heeft hij een verblijfsvergunning gekregen en zijn weg elders gevonden. We hebben hem in contact gebracht met de kerk daar. Het gaat hem goed.
Grenzeloze gastvrijheid?
Het is niet bij die ene jongen gebleven. In vier jaar tijd hebben zes jongens uit Afghanistan en Irak de weg naar de Lebuïnuskerk gevonden en uiteindelijk de doop ontvangen. Wij hebben hen niet gezocht en zijn niet op bekering van moslims uit. Maar als ze over de drempel komen, proberen we er voor hen te zijn. Voor mij als predikant was het vaak een feest om samen de bijbel te lezen. De frisse blik, de oprechte verbazing over Jezus, de verhalen die er voor hen uitsprongen. Had de een veel gevoel voor symboliek, ploos de ander de verzoeking in de woestijn uit. Lievelingsverhalen varieerden van de vrouw die niet gestenigd hoefde te worden tot de Emmaüsgangers.
De betrokkenheid van de gemeente kwam vooral via de diaconie en na de dienst tot uitdrukking. Maar bij één jongen was meer nodig. Hij kwam echt op straat te staan. Toen hebben gemeenteleden hem bij toerbeurt onderdak geboden, soms dagen, maar ook weken en zelfs maanden lang. Het was groots hoe mensen hun huis openstelden. Maar het was ook zwaar, zowel voor hen als voor de jongen. Het ging niet altijd zonder problemen. Uiteindelijk is het goed afgelopen, ook hij kon verder met zijn geloof en zijn leven. Maar of we dit nog een keer zo zouden doen? We moeten als kerkelijke gemeente ook onze grenzen erkennen. Mensen die uit humanitaire redenen illegalen behulpzaam zijn, zijn overigens niet strafbaar.
Goede bedoelingen en valkuilen
We zijn onbevangen het contact aangegaan met meerdere jongens die op ons pad kwamen. Niet altijd kon het contact vastgehouden worden. Verslavingsproblematiek ging onze vermogens te boven. Een jongeman met grote psychische problemen raakte op drift. Natuurlijk zoek je dan contact met instanties die misschien wél raad weten met zo iemand. En verder is er contact met advocaten en begeleiders of voogden, en vluchtelingenwerk. Zo bouw je met elkaar aan een netwerk rond de jongens. Veel is daarin goed gegaan en heeft vreugde gegeven.
Iemand met verstand van zaken zei eens in het algemeen: ‘Jullie in de kerk zitten vol goede bedoelingen, maar jullie zijn soms wel dom bezig’. Lief maar dom? Nu we op een aantal ervaringen terugkijken moeten we constateren dat we wel in een paar valkuiIen zijn gestapt. Eén daarvan is om toch teveel op eigen houtje te doen. Je onderschat al gauw hoezeer sommige jongens getraumatiseerd zijn en in de overlevingsstand staan. Met andere woorden, ook dingen doen waarvan ze denken dat die hen verder helpen. Op een gegeven moment bleek een van de jongens van meerdere kanten geld te krijgen. Dat hadden we als verschillende instanties gemakkelijk kunnen voorkomen door elkaar op de hoogte te houden.
Ook een valkuil is te denken dat je het als gemeente of als aangewezen personen wel zelf kunt. Veel dingen lukken ook best, maar er was ongetwijfeld meer hulp bij mogelijk geweest. Er is bijvoorbeeld de Stichting Gave die goed werk doet, maar niet zo bij onze signatuur past. Zijn we daarin te kritisch geweest?
Nu het erom spant
De bekering van één van de jongens die bij ons gedoopt zijn, is door de IND niet geloofwaardig geacht. Er komt nog een rechtszaak om daartegen te protesteren. Als wij er niet in hadden geloofd, hadden we hem niet gedoopt. Maar dit is de harde realiteit, waar we mee moeten omgaan. En dat valt zwaar, allereerst voor hem, maar ook voor ons als gemeente en als predikanten. Hebben we hem door de doop alleen maar verder van huis gebracht? ‘Jezus heeft mij gevonden’, zegt hij. Dat geloof is niet weg als de IND anders beschikt. Maar we moeten alle zeilen bijzetten om hem en onszelf het vertrouwen te geven dat hij deel aan leven en geloven mag hebben, waar en hoe dan ook. Veel mensen bidden voor hem, sturen kaartjes. De advocaat probeert wonderen te verrichten. We informeren ondertussen bij het INLIA toch maar naar terugkeertrajecten. En we zijn krachten aan het bundelen voor protest tegen uitzetting van christenen naar Afghanistan.
Het is heel bijzonder als iemand de aantrekkingskracht van het christelijk geloof voelt en daar bij wil gaan horen. Maar wat moeten we er behoedzaam mee omgaan.
Present voor vluchtelingen
Ook als vluchtelingen niet de kerk komen binnenlopen, is het een belangrijke roeping voor de gemeente: present zijn en vreemdelingen gastvrij ontvangen. Of zij een boodschap hebben aan het christelijk geloof of niet doet niet ter zake. Het zijn ménsen. Veel christenen houden zich bezig met een vorm van vluchtelingenwerk, niet speciaal vanuit de kerk, wel vanuit hun geloof. Er is al zoveel voor vluchtelingen waar je bij kunt aanhaken. Zo wordt in Deventer, waartoe ook het AZC in Schalkhaar behoort, regelmatig een ‘meet & eat’ georganiseerd. Burgers ontvangen thuis gasten uit het AZC en eten met hen. Waarom zou je als kerkelijke gemeente zelf iets op touw zetten als er al een goed initiatief is?
Op vredeszondag kan de kerk een podium bieden voor musici die hun land moesten ontvluchten. Zo ging in de Lebuïnuskerk het kyrië eens over het levensverhaal van een statenloze Palestijnse man. Hij fluisterde en schreeuwde het uit met zijn saxofoon. Na de dienst was er een waardevolle ontmoeting. Belangstelling tonen en mensen hoog achten, hoe hun situatie ook is, het lijkt misschien niet veel. Maar kom er eens om. Als vluchtelingen dat vanuit de kerken ervaren is er veel gewonnen, voor iedereen. Vluchtelingen voelen zich weer mens worden. En gemeenteleden ook. De hemel glimlacht erbij.