Menu

Premium

Koning

1 Korintiërs 15,20-28

(Kijkbijbel p. 301)

Het was weer zondag, en de mensen waren naar de kerk gekomen. En kijk, wie zat daar helemaal achterin, op de stoel met de zachte kussens die eigenlijk voor een oma bedoeld was? Een kaarsrechte meneer, met een kroon op z’n hoofd. Maar wat gek, hij had geen kleren aan, alleen een paar handdoeken om z’n lijf! En toch keek hij zo trots als een… keizer. De dominee had de keizer zonder kleren niet gezien en riep gewoon de kinderen naar voren. En hij vertelde hun het verhaal van Jezus, die een doornenkroon op kreeg. En die uitgelachen werd door de mensen. Terwijl de dominee zo vertelde, liep de keizer zonder kleren stilletjes naar voren. De mensen in de kerk zagen het natuurlijk wel, en deden hun best om niet te lachen. Maar het gegrinnik werd steeds luider. Toen riep de keizer, dwars door het verhaal van de dominee heen: ‘Dat is zo erg, dat iedereen je uitlacht en BOE naar je roept, snappen jullie dat dan niet?’ De kinderen en de dominee schrokken zich een hoedje en de mensen in de kerk hielden van schrik op met lachen. De dominee, die inmiddels de situatie doorhad, keek de keizer peinzend aan en vroeg: ‘Wat denkt u, keizer, kun je koning of keizer zijn, als niemand ziet wie je bent?’ ‘Hum,’ kuchte de keizer verlegen, ‘dat is een moeilijke vraag.’ Toen stond er een vriendelijke dame op. Ze liep naar voren en nam de keizer in de arm. ‘Kom, Hoogheid, ik heb achter in de consistorie nog wel wat kleren voor u.’ Gewillig liep de keizer met haar mee. En iedereen keek hen na. Het was zo’n gek gezicht. Nu hadden de mensen wel iets om over na te denken.

Wanneer ben je een koning? Kun je ook koning zijn als iedereen je uitlacht? Is Jezus ook een koning? En is God een koning?

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken