Lijdensgeschiedenis bij Matteüs – door dr. Piet van Midden
![Bijbelwetenschappen [2;1]](https://www.theologie.nl/wp-content/uploads/2021/10/Bijbelwetenschappen-21-1140x570.png)
Het is wat mij betreft allemaal met een oud stencil begonnen. Een stencil… ik heb het even aan mijn kinderen gevraagd. ‘Weet je wat een stencil is?’ ‘Nee. Een nieuw soort iPad?’ ‘Het moet wel heel oud zijn’, was de reactie toen ik het liet zien.
‘December 1959. Woudschoten, Zeist’ staat op een oud stencil. Ik zat nog op de lagere school toen in Woudschoten een N.C.S.V- studieweek werd gehouden waar ds. F. Breukelman uit Simonshaven de leiding had. Bekend geworden namen staan in de lijst van deelnemers, zoals Ype Bekker, Karel Deurloo, Gerrit Kalsbeek, Piet Kikstra , Jan Fokkelman en Dini van der Waals. Thema: gesprek met Mattheüs. Nog met ‘th’ geschreven uiteraard. Het is een verslag van de hand van ‘het studiecomité H. van der Ende en K.A. Deurloo’. Ze tekenen ervoor, maar zeggen er, zich excuserend, bij dat het hún weergave is van de conferentie. Maar ik hóór Breukelman spreken als ik in de inleiding lees:
Israël vertelt “debarim” (“Wort – und Tatsachen”), maar in al onze debarim gaat het om de Ene Dabar, die geschiedt: Immanuél: God met ons. Er is een identiteit tussen het woord dat gesproken wordt, zoals het gesproken wordt, zoals het geschiedt, en zoals het verkondigd wordt. Daarom gaat het niet om datgene wat achter de teksten ligt, maar wat in de woorden aan ons geschieden wil. In deze studieweek is het dan ook niet gegaan om de “vermoedelijke” historie, bibliografische en psychologische gegevens, maar om de Dabar. Hypothesen laten zich niet verkondigen.
Met zo’n citaat hebben de voor- en tegenstanders van Breukelman hun posities al ingenomen. Exegeten zeggen gauw: ‘Schoenmaker, blijf bij je leest. Je moet geen theologische en filosofische ideeën aan de bijbeltekst opdringen, die ene boodschap, die je overal weer terugvindt omdat je die eerst als een paasei in de bijbelse tuin hebt verstopt.’ Het zij zo. Sinds 1959 is er veel van Breukelman, ook postuum, verschenen. Ik heb zijn hele rij Bijbelse Theologie in de kast staan. De serie is voor mij niet zo inspirerend. Breukelman moest je immers ook hóren en zien als hij theatraal doende was, al leverde juist dat element soms ergernis op.
Beginnen bij het begin
Laten we gewoon de tekst van de lijdensgeschiedenis lezen zoals Matteüs die biedt, aan de hand van de aanwijzingen van de oude meester.
Breukelman begint zijn commentaar bij de passie al bij Matteüs 2: het verhaal dat als Driekoningen bekendstaat, maar over twee koningen gaat. Herodes, die zich met de titel basileus tôn ioudaiôn ‘koning der Joden’ heeft getooid en die andere koning, die van Matteüs dezelfde titel meekrijgt. Twee koningen, één volk: dat moet wel fout gaan. De ene koning is uit op het leven van de andere. Het dwingt tot een keuze, die bij Breukelman pas in de lijdensgeschiedenis duidelijk wordt gemaakt. Hier geeft Breukelman een mooi staaltje van zijn manier van werken. Hij wijst op het aspect ‘heimelijk, in stilte’ – lathrai (1:19) – in de geboortegeschiedenis. Jozef is van plan heimelijk van Maria te scheiden en de magiërs worden heimelijk (lathrai, 2:7) bij Herodes geroepen. Hij zegt – ik citeer het stencil:
Waarom zou Mattheüs dit woord (lathrai, vM) slechts voor deze plaatsen reserveren? Jezus loopt twee gevaren (die ook iedereen boven het hoofd hangen): heimelijk geboren te worden (1:19) en heimelijk vermoord te worden. Iemand die heimelijk geboren wordt, wiens naam niet openlijk geroepen wordt, is niet geroepen een rol te spelen in de “Geschichte”, is toevallig ter wereld gekomen om weer te verdwijnen. Jezus moet openlijk geboren worden, om de taak waartoe hij geroepen is, namelijk “God met ons” te zijn, te vervullen, en moet daarom ook openlijk gekruisigd worden!
Je ziet hem de overstap maken van de taal naar de theologie: van woordonderzoek naar de lijnen die Matteüs trekt. Met het concept van Breukelman over wat hij de ‘Geschichte’ en de ‘Dabar’ noemt, kan ik niet zo veel. Dat zijn van die theologische containerbegrippen waar je (te) veel in kunt stoppen. Maar zijn zorgvuldige exegetische werk is indrukwekkend. Matteüs schrijft vanuit de passie over de geboorte van Jezus. En daarvoor gebruikt hij bepaalde woorden of woordgroepen en combinaties daarvan.
Een koning die wel en die niet met zich laat spotten
‘Koning der Joden’ is al in het voorbijgaan genoemd. Breukelman neemt de lezer mee naar de concordantie: de uitdrukking basileus tôn ioudaiôn komt alleen nog voor in de passie, in 27:11, 29 en 37. Pilatus vraagt er nadrukkelijk naar: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Maar 27:29 is een belangrijker tekst. Daar lezen we dat de soldaten Jezus bespotten: chaire basileu tôn ioudaiôn, ‘Gegroet, koning der Joden’. Matteüs vervolgt ‘… kai hote evepaixan… ‘Toen ze hem bespot hadden’: empaizein, dat is precies het werkwoord dat de evangelist ook gebruikt om de misleiding van de koning door de magiërs te typeren. ‘Toen Herodes zag dat hij door de magiërs was bespot…’: enepaichthê (2:16). We vinden empaizein naast de vermelding in de geboortegeschiedenis bij Matteüs alleen nog in 20:19 (de derde lijdensaankondiging) en 27: 29, 31, 41. Ik citeer Breukelman:
Deze “koning” Herodes ziet nu, dat de magiërs tegenover hem gedaan hebben alsof, maar dat ze in werkelijkheid alleen dé Koning erkend hebben. Hij laat echter niet met zich spotten en vermoordt kinderen. Deze kinderen zijn het ware Israël, zij lijden, zijn martelaren en om der wille van de naam van Jezus worden ze vermoord, opdat Jezus zal volbrengen waartoe Hij geroepen is, wat in zijn šêm (‘naam’, vM) besloten lag. Zij sterven zijn dood; maar veel meer waar is: Hij sterft hun dood.
De overstap die je maakt van taal – samenballingen die woorden tot kernwoorden maken in dit geval – naar theologie, is altijd een kritiek moment. Maar Breukelman legt het verband terecht. Hier gaat het Matteüs natuurlijk om. Er loopt een lijn die erom vraagt uitgerold te worden. Wat mij betreft zonder alle uitweidingen over dabar, šêm, et cetera, die ik wat oneerbiedig containerbegrippen noemde. ‘Hij die geleden heeft’: zo vat het Apostolisch Credo het leven van Jezus samen. Het Credo heeft Matteüs aan zijn zijde.
De belijdenis van Petrus
Bij zijn bespreking van het lijdensverhaal weidt Breukelman uitvoerig uit over de rol van Petrus en Judas. En terecht. Petrus heeft een hoofdrol in dit hele drama. Ik hoor Breukelman spreken, of liever preken, als ik lees:
Kan Petrus neutraal toezien zonder bij de zaak betrokken te raken? God trekt zich nimmer terug uit zijn geschiedenis met de mens om eens “toe te zien”. Ware dit zo, wij waren verloren: wij leven van zijn “èmeth”, trouw. Maar is dat bij zijn discipel wel mogelijk, “idein to telos” (‘te zien hoe het afloopt’, vM)? Deze vraag wordt in het vervolg beantwoord…’
De grens tussen exegese en theologie is hier vervaagd. Breukelman zou dat een onzinnige stelling vinden, vermoed ik. Voor hem bestaat er alleen maar theologische exegese en ik gis dat hij de verschijning van een vertaling als de NBV, waarin theologie maximaal vermeden is, niet zou hebben overleefd. En eerlijk gezegd: juist het feit dat Breukelman de Bijbel als kerugma aan de kerk teruggaf, was voor mij een reden bij hem aan te schuiven. Uiteindelijk is die tekst er immers niet om literair bestudeerd maar om verkondigd te worden.
Maar terug naar Petrus. Hij volgt op een afstand tot aan de tuin van de hogepriester (26:58). Letterlijk en figuurlijk gedistantieerd, waar straks een meisje hem aan de tand voelt: ‘Jij was ook bij Jezus, de Galileeër!’ (26: 69). Op deze manier creëert Matteüs twee scènes: Petrus voor zijn ‘rechters’ en Jezus voor zijn rechters. Beiden leggen een getuigenis af. Maar binnen het raam van Petrus’ getuigenis (verloochening) valt het getuigenis van Jezus. Het wordt zo een blank blad met een zwarte rand eromheen. De hogepriester staat op en zegt: ‘Ik bezweer u bij de levende God, zeg ons of u de Messias bent, de zoon van God?’ Hierbij moeten we echt Breukelman even horen:
Dit tou theou tou zoontos komt alleen nog in 16:16 voor! De belijdenis van Petrus. Ook dáár: Christus, de Zoon van de levende God. Het antwoord van de Heer: Hij houdt vast aan wat Petrus gezegd heeft, doch Petrus verloochent! Is dit kunstmatige compositie? Ja, maar met een theologische-kerugmatische bedoeling: De belijdenis van Petrus (van de Kerk) is de marturia van de Heer. Zonder zijn getuigenis wordt ons belijden verloochening! Dan volgt in het verhaal het beslissende TOTE (‘toen’, vM): De hogepriester zelf spreekt de waarheid: ‘Wat hebben wij nog getuigen van node?’ Inderdaad, Jezus is dé grote getuige; naast Hem zijn er geen andere getuigen mogelijk.
Straks zal gevraagd worden te profeteren: ‘Wie is het die u geslagen heeft?’ Het antwoord op deze vraag wordt in 26:69 gegeven: door Petrus. De hardste klappen worden niet door de soldaten uitgedeeld.
Judas is geen judas
Naast de rol van Petrus vinden we de rol van Judas. Breukelman stelt vast dat Judas Jezus aanspreekt met rabbi in plaats van met kurie.
De twee keren dat Judas optreedt, representerend (zoals alle figuren bij Mattheüs!) spreekt hij Jezus aan als Rabbi., en wel in verband met de overlevering. In de figuur van Judas is het gehele twaalftal gerepresenteerd. Maar ook wij zijn als ekklesia in Judas gerepresenteerd, zoals wij – op gelijke wijze – in Petrus gerepresenteerd zijn. Daarom is Judas (een van de twaalf vgl. 10:4 en 26:47!!), waarachtig apostel evenzeer als Petrus. Judas is niet “een judas” want dan maken wij ons van hem af.
Toen ik bovenstaande zinnen voor het eerst las, brak voor mij het licht over de lijdensgeschiedenis een beetje door. Je kunt de passie volgens Matteüs alleen maar begrijpen als je er zelf een rol in hebt. Dat wil zeggen: als de spelers in dit hele drama jouw rol in de navolging van Jezus op dit toneel duidelijk maken. De rollen van Petrus en Judas schilderen de problemen van verloochening en verraad in de kerk van alle eeuwen. Breukelman liep in het script rond en nam je erin mee. Daarbij speelde hij trouwens zelf toneel, compleet met dramatische gebaren. Het verhaal kreeg geen toeschouwers, maar betrokken spelers. Daarmee heeft hij de kerk een onvoorstelbaar grote dienst bewezen.
Op z’n mannetjes en op z’n vrouwtjes
Niet in het minst is dat het geval waar Breukelman uitlegt hoe de rolverdeling in het script van de passie uitvalt. Eigenlijk zijn er twee partijen: die van mannen en vrouwen. Mannen vertegenwoordigen alle donkere kanten van het verhaal. Bloed, zweet en tranen. De hogepriester en consorten. De soldaten. Petrus en Judas. Pilatus.
Naast die mannen staan vrouwen. Die hebben een rol in de diakonia, de dienst. Breukelman legt een breed verband en grijpt – terecht, al kan ik in het bestek van deze bijdrage er niet over uitweiden – naar Matteüs 20:20-28. Daar vinden we de moeder van de zonen van Zebedeüs, die voor haar zonen ereplaatsen vraagt in het Koninkrijk: een aan Jezus’ rechterhand en een aan zijn linkerhand.
Die moeder van de zonen van Zebedeüs (door deze formulering valt het volle licht op haar) luistert mee als Jezus zegt dat de Mensenzoon niet is gekomen om zich te laten dienen (diakonêthênai) maar om zelf te dienen (diakonêsai). Dat betekent zijn leven te geven als losprijs voor de velen (20:28). De vrouwen uit de passie zijn Jezus al uit Galilea gevolgd om hem te dienen, diakonousai (27:55). Dat is hun rol. Ze staan bij het kruis. Onder hen Maria van Magdala, en Maria, de moeder van Jacobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs (27:56).
De vrouwen volgen waar de mannen, de discipelen uit het zicht verdwenen zijn. Ook de vrouw van Pilatus heeft een rol van belang. Zij probeert de executie van Jezus te voorkomen en zegt tegen haar man: ‘Bemoei je toch niet met die rechtvaardige, want ik heb vandaag in een droom veel om hem geleden.’ (27:19).
Nico ter Linden schreef in Trouw een artikel ‘Voor Frans Breukelman’ en trekt de lijn door die Breukelman heeft getrokken:
Mattheüs is de enige die ons dit tafereeltje schildert, en dat is niet toevallig, want hij beschrijft ons in zijn evangelie twee manieren van geloven en van leven. Je kunt het namelijk op z’n mannetjes doen en op z’n vrouwtjes, en op z’n mannetjes gaat het mis, dat moge duidelijk zijn, en op zijn vrouwtjes, ja, dat zou alles veranderen. Want de vrouwelijke mens (kan ook een man zijn, hoor) registreert gevoelig dat hier de hemel in het spel is, is daar ontvankelijk voor en geeft zich aan Jezus gewonnen. ‘Mij geschiede…’ De mannelijke mens (alles wat een broek aan heeft, iedere iron man en iron lady die op een troon gezeten koning kraait en zonder veel gewetensnood met dood en leven kwartet) is gesloten en bang en slechts op zelfhandhaving gericht. Herodes en Pilatus demonstreren hoe de mens-van-God-los eruit ziet, naamloze vrouwen hoe je ook anders mens kunt zijn.
Nog even terug naar die moeder van de zonen van Zebedeüs. Ze staat met de twee Maria’s bij het kruis en wat ziet ze daar? Dat er twee misdadigers worden gekruisigd, een aan Jezus’ rechterhand en een aan zijn linkerhand. En wat had ze ook alweer gevraagd? ‘Geef dat mijn twee zonen mogen zitten in uw koninkrijk, een aan uw rechterhand en een aan uw linkerhand.’ Opeens wordt duidelijk wat ze heeft gevraagd en wat de diakonia inhoudt. En misschien is ze er daarom op het moment suprême niet bij, is ze afgehaakt. Als de twee andere Maria’s op de eerste dag van de week het graf gaan bezien, lopen ze een engel tegen het lijf die zegt: ‘Wees maar niet bang, want ik weet dat je Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is hier niet. Hij is opgewekt.’ (28:5).
Maar twee vrouwen is genoeg. Op grond van het getuigenis van twee staat een zaak vast (Deut. 17:6 e.a.). Straks gaan twee soldaten met een contra-evangelie de wereld in: zijn lichaam is gestolen. De lezer weet intussen wat het getuigenis waard is van hen die het ‘op z’n mannetjes doen’. Met dank aan Frans Breukelman. Eén zo’n mannetje…
Dr. Piet van Midden is predikant in de PKN, docent Hebreeuws aan de UvT en lid van de redactieraad van Tijdschrift voor bijbelse theologie Interpretatie. Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Interpretatie maart 2012.Van Dr. Piet van Midden verschenen bij Uitgeverij Meinema twee reisgidsen: Israël en de Palestijnse gebieden en Jordanië. Ook schreef hij het boek Van ver halen. Een verhaal achter de bijbelverhalen en werkte hij mee aan het gespreksboekje Oersoep en oervloed.