Menu

Premium

Machtsmisbruik weggepoetst?

Alternatief bij 1e zondag van de Advent (2 Samuel 11,(1)14-27 en Matteüs 21,1-9)

De samenstellers van het Oecumenisch Leesrooster hebben voor de vijf zondagen van Advent en Kerstmis 2022 gekozen voor een alternatief spoor van voormoeders van Jezus, en daarbij de chronologische volgorde van de eerste vier lezingen omgedraaid (vgl. Mat. 1,3.5.5.6). Voor de eerste Adventszondag staat daarom 2 Samuel 11,14-27, over David en Batseba, op het rooster. Daarin baart Batseba David wel een zoon, maar nog niet de in Matteüs 1,6 genoemde Salomo.

Deze lezing wordt gecombineerd met die van Jezus’ intocht in Jeruzalem (Mat. 21,1-9), die meestal wordt gelezen op Palmzondag. Alleen het eenjarige luthers leesrooster schrijft die lezing voor de eerste Adventszondag voor. Hoe verhouden beide lezingen zich tot elkaar?

David in het Oude Testament

In 2 Samuel 11-12 wordt duidelijk dat David zondigt, niet alleen door Batseba, de vrouw van de Hethiet Uria, te verkrachten, maar ook door zijn pogingen dat te verdoezelen. Eerst probeert hij Uria, nadat die uit de oorlog is teruggekeerd, over te halen om bij zijn zwangere vrouw te overnachten, om zo die zwangerschap aan Uria te kunnen toeschrijven. Als dat mislukt, laat hij Uria de volgende dag in het heetst van de strijd opstellen, waar Uria sneuvelt. Dan vertelt de profeet Natan David een parabel waardoor David zich realiseert wat hij heeft misdaan. Hij belijdt zijn zonden voor JHWH en wordt ervoor gestraft: de zoon die Batseba hem heeft gebaard wordt ziek. Door te vasten poogt David JHWH te vermurwen, maar zijn zoon moet toch sterven (11,14.18). Pas daarna baart Batseba hem een tweede zoon, Salomo (= ‘zijn vrede’), die koning zal worden en de tempel in Jeruzalem zal bouwen.

Het verhaal geldt als het grootste dieptepunt in Davids geschiedenis. In jongere delen van het Oude Testament wordt David meer en meer een legendarische figuur en worden minder fraaie kanten aan zijn loopbaan goedgepraat of weggepoetst. Zo komt het hele verhaal in het boek der Kronieken niet voor. Alleen het laatste deel, Davids overwinning op de Ammonieten (2 Sam. 12,26-31), komt erin terug (1 Kron. 20,1-3). Deze tendens zet zich voort in de apocriefe boeken van het Oude Testament (bijv. Sirach 47,1-22; 49,4) en in de rabbijnse literatuur. De wijzen van de Talmoed worstelden met het gegeven dat het huwelijk van David en Batseba ondanks alles legitiem is en dat David legaal gezien geen overtreding heeft begaan.1

David als politieke figuur

David is vanaf het begin een politieke figuur. Na de ballingschap, als het joodse volk zijn zelfstandigheid heeft verloren, concentreert het joodse vrijheidsideaal zich op hem, mede op grond van oudtestamentische teksten (bijv. 2 Sam. 7,12-16; Hos. 3,5; Jes. 11,1-5; Jer. 23,5vv.; 33,14-18).2 Wanneer de Hasmoneeërs (ca. 167 v.Chr.-37 v.Chr.), die niet van David of Juda afstammen, zich als vorsten gaan gedragen en zich uiteindelijk zelfs de titel ‘koning’ toe-eigenenwordt dit opgevat als in strijd zelfs met de zegen van Jakob: ‘De scepter zal van Juda niet wijken (…)’ (Gen. 49,10), en wordt de verwachting van een laatste, definitieve vredevorst uit het huis van David verstoord.

Wanneer de Hasmoneeërs al ruziënd het einde van de relatieve nationale zelfstandigheid hebben bespoedigd door de Romeinse generaal Pompejus te hulp te roepen, die de tempel belegert en ontwijdt en zich niet meer laat wegsturen, hebben zij het bij de vrome joden volledig verbruid. Dan verschijnt in de joodse literatuur voor het eerst de ons uit het Nieuwe Testament zo vertrouwde titel ‘Zoon van David’, in de 17e en 18e Psalm van Salomo, die tegen de achtergrond van deze totale ontreddering een onmiskenbaar politieke ondertoon heeft: ‘Zie toch uw volk, Heer, en wek voor hen op uw koning, de Zoon van David – op het moment dat Gij kent, o God – om koning te zijn over Israël, uw knecht.’

David in het Nieuwe Testament

Reeds in het eerste vers van het Nieuwe Testament wordt Jezus ‘Zoon van David’ genoemd (Mat. 1,1), en op de laatste bladzijde ervan spreekt Jezus over zichzelf als ‘de wortel en het geslacht van David’ (Op. 22,16). De naam David staat in beide geslachtslijsten (Mat. 1,1-17; Luc. 3,23-38). Het is duidelijk: Jezus is de nieuwe David. Dat dit ook politiek iets betekent zegt reeds de engel Gabriël: ‘de Heer God zal Hem de troon van zijn vader David geven’ (Luc. 1,32).

Ook in Matteüs 21,1-9 (en parallelteksten Marc. 11,1-10; Luc. 19,28-40; Joh. 12,12-19) – Jezus’ intocht in Jeruzalem – is die politieke lading herkenbaar. Matteüs en Marcus noemen daarbij Davids naam: ‘Hosanna voor de Zoon van David, gezegend Hij die komt in de naam van de Heer! Hosanna in de hoogsten!’ (Mat. 21,9b). Het zijn vrije citaten van Psalm 118,25-26a: ‘O JHWH, bevrijd toch (Hebr.: hosji‘anna’)! O JHWH, geef toch voorspoed! Gezegend hij die komt in de naam van JHWH!’ ‘Hosanna in de hoogsten (Hebr.: hosji‘annabammeromim – vgl. Ps. 148,1) zou zelfs een clandestiene, enigszins verminkte oproep om bevrijding van de Romeinen kunnen zijn. Maar de evangeliën onderscheiden Jezus wel van het gangbare ideaal van een koning: Hij rijdt op een ezel, zal slechts een doornenkroon dragen en wordt gekruisigd – zoals Uria door David de dood in werd gestuurd.

En Batseba?

In 1 Kronieken 3,5 wordt ene ‘Batsua’ genoemd als de moeder van Salomo. Misschien werd Batseba’s naam daar verbasterd om de zwarte bladzijde rondom haar, Uria en David te verdoezelen. In Matteüs 1,6b wordt Batseba aangeduid als ‘die van Uria’, waardoor daarentegen Davids machtsmisbruik juist wel in herinnering wordt geroepen.

Deze exegese is opgesteld door Lidwien van Buuren.

  1. Vgl. K. Ritsert, ‘Voormoeders van de Christus: “die van Uria”.’ De Eerste Dag 37-1 (2014), 22-23. ↩︎
  2. Zie ook voor het volgende: R. Zuurmond, ‘David in het Nieuwe Testament’. In: K. Deurloo, K. Eykman (red.), Sjofele koning. David en Saul in profetisch perspectief. Baarn 1984, 112-124. ↩︎

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken