Marcus heeft haast
4e zondag na Epifanie (Marcus 1:21-28)
Marcus laat er geen gras over groeien, er zit vaart in zijn verhaal. Hoofdstuk 1 begint met het optreden van Johannes de Doper, vervolgens wordt Jezus gedoopt en meteen daarna door de duivel op de proef gesteld. Dan lezen wij dat Johannes wordt overgeleverd en dat Jezus naar Galilea gaat, ‘verkondigende het evangelie (van het Koninkrijk) van God: De tijd is vervuld, het Koninkrijk van God is nabijgekomen, bekeert u en stel vertrouwen in het evangelie’ (1:14-15).
We hebben nu nog maar vijftien verzen gehad. Dan volgt de roeping van de eerste discipelen, vissers die mensenvissers moeten worden (1:16-20). Zij laten meteen alles uit hun handen vallen en volgen Jezus. En dan gaan zij naar Kafarnaüm (1:21).
Kafarnaüm
Kafarnaüm is een grensplaats, er ligt een Romeins garnizoen, het is een smeltkroes van mensen die overal vandaan komen. Op het formaat van deze stad is de hele volkerenwereld aanwezig; en in die plaats is ook een synagoge, plaats van gebed en leerhuis. Meteen gaat Jezus daarnaartoe en wel op de dagen van de sabbat. Het meervoud, sabbatdagen, is overal weg vertaald, behalve in de Naardense Bijbel. Jezus is dus geruime tijd in Kafarnaüm geweest. Wat Hij door de week deed, tussen die sabbatdagen door, lezen we niet, maar op de sabbatdagen was Hij te vinden in de synagoge waar Hij de Schriften uitlegde. Hij zal daartoe zijn uitgenodigd; men wilde weleens iemand anders horen dan de eigen schriftgeleerden. Welnu, dat was ook zo, ze kregen wat ze wilden! ‘En ze waren verbijsterd’, niet alleen over wát Hij zei, maar ook over het gezag waarmee Hij sprak. Als had Hij een volmacht, totaal anders dan de schriftgeleerden (1:22). Hij sprak niet als geleerde, maar als Zoon, als geliefde Zoon. Het was alsof God zelf tot hen sprak. Hij sprak niet van buitenaf, maar van binnenuit. De Schriften kwamen in Hem tot leven.
De Geest der synagoge
Maar nu komt er dan ook meteen verzet, vanuit de synagoge, synagogaal verzet. Er is een man ‘in een onreine geest’ in de synagoge. Het is alsof die twee samenvallen, de onreine geest en de synagoge ‒ en die schreeuwde Hem toe (1:23-24). Dit is het eerste optreden van Jezus en meteen is het raak, of mis. Meteen is er gedoe, reuring, verzet. Iedereen die ik erop nasloeg ziet deze man als een psychiatrische patiënt. In onze tijd zou hij zijn opgenomen in een ggz-instelling, behandeld worden en medicatie krijgen. De enige die een ander spoor bewandelt is Thomas Naastepad.[1] Het gaat hier, volgens hem, om een man die niet wil horen wat Jezus zegt en deze man representeert de synagoge. De synagoge weet zich geprovoceerd door de Zoon. Het zal niet best aflopen met deze Zoon, dat is hier meteen al duidelijk. De synagoge is de weg kwijt. De Zoon wijst naar de weg, is zelf de weg. De onreine geest is de geest die in de synagoge heerst. Sabbat na sabbat is die door het onderricht van Jezus uitgedaagd, geprovoceerd. Nu komt het tot een uitbarsting.
Provocerend onderricht
‘Wat hebben wij met jou te maken’, schreeuwt de man Jezus toe (1,24 – NBV). ‘Wij’ staat er in de tekst. De schreeuwer voert het woord namens allen. ‘Jezus van Nazaret’, roept hij er verachtelijk, denigrerend, achteraan. ‘Ben je gekomen om ons [weer pluralis!] te vernietigen?’ Deze voorspreker slaat de spijker op zijn kop. Ze hadden goed geluisterd op die sabbatsdagen van zijn onderricht. ‘Ik weet het, jij, wie je bent: de heilige van God!’ De geliefde Zoon (1:11) is herkend, zijn volmacht is erkend en onmiddellijk verworpen. Waar gaat dit over? Naastepad zegt er dit over: ‘In zijn onderricht bepaalt Jezus de synagoge bij haar God die zijn volk geroepen heeft de volken tot zegen te zijn.’ Naastepad tekent de synagoge als een groepje mensen dat de weg, deze weg, is kwijtgeraakt, dat angstig en in zichzelf gekeerd met de rug naar de samenleving staat en zich wentelt in eigen identiteit en eigen gelijk. Eenmaal heeft Jezus de duivel weerstaan, hier ontmoet Hij hem in de gestalte van deze man ten tweede male en scheldt hem uit: ‘Mond houden jij en wegwezen!’ (1:25). De man, de synagoge, schudt op zijn grondvesten. De geest waarmee zij zich verontreinigd heeft, verlaat haar met een geweldige schreeuw (1:26).
Verbijsterende ideologiekritiek
‘En allen werden zeer verbaasd’, zo vertaalt de NBG ’51 wat bleekjes (1:27). ‘Verbijsterd’ (NBV) is al beter. Siddering, verwarring, schrik! ‘Wat is dit?’ De omstanders zochten naar antwoord op deze vraag. Een nieuwe leer? Nee, een herbronning. Een bevrijding van het Woord uit de kluisters van een knellende ideologische dogmatiek van zelfbevestiging. De glans van het Woord, van een God voor wie elk mens telt, wie of wat deze ook is. Een God van bevrijding en liefde, in wiens ogen elk mens kostbaar is, ook die mensen in Kafarnaüm, Jood én Griek! De God van Israël die zijn volk geroepen en gezonden heeft om getuige en gestalte van deze inclusieve liefde te zijn. Een glans waarvan Jezus de afglans is, daar midden in die synagoge. Dat is zijn volmacht: Hij is transparant tot op God. Hij gebiedt de onreine geesten! Wij zouden dit ideologiekritiek noemen, en uit zijn mond klinkt die zo overtuigend dat daartegen geen verweer is.
Daar staat Hij, weerloos, de geliefde Zoon, de Heilige Gods. ‘Afstraling van zijn heerlijkheid, afdruk van zijn wezen’ (Hebreeën 1:3). Zo is Hij daar herkend, en zijn roep ging uit in het hele gebied van het Galilea der heidenen (Marcus 1:28). Dit is het eerste teken dat Jezus gedaan heeft en meteen ook het begin van zijn lijdensweg.
Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.