Meditatie: Veronica en de afdruk van het gezicht
Dit is een gedeelte uit ‘Raak de wonden aan’ van Tomáš Halík.
Zie ook: meditatie Piëta
Eén vrouw wordt in de evangeliën niet genoemd, maar de legendes en de diepe intuïtie van volksvroomheid kennen haar heel goed. Ze wijden zelfs een van de veertien kruiswegstaties aan haar. Veronica, de vrouw die Jezus haar sluier gaf om het bloedige zweet en de wonden van zijn gezicht af te vegen, ontving hieraan een blijvend aandenken en dat heeft zich een wonderbaarlijk grote plaats in de geschiedenis van de christelijke verbeelding verworven: Jezus drukte de afbeelding van zijn gezicht als een zegel in de sluier van Veronica.
Talloze legendes zouden de verdere lotgevallen van deze voorstelling vertellen en dit ‘niet door een menselijke hand vervaardigde beeld’ werd niet alleen over de hele wereld tentoongesteld, bewaard, gekopieerd en vereerd, maar het werd een belangrijk element in de theologie van de christelijke kunst. Een icoon is iets anders dan een afgodsbeeld. Een afgodsbeeld is een ‘door mensenhanden en op grond van menselijke verbeelding gemaakte god’, dat wil zeggen: een projectie van menselijke verlangens. Een icoon is echter ‘een venster’; het opent de wereld en de materie voor de dingen die het menselijke oog niet kan zien en waarmee het oog zich op deze wereld niet volledig kan verzadigen. Ze vormt een kier in de gesloten deuren van het geheimenis, ze is een plaats waarvandaan voldoende licht stroomt om onze wereld te kunnen zien als de sluier van zijn gezicht. Zijn glimlach bemoedigt ons zo, dat we zelfs niet dreigen te verslappen als we gedwongen worden door het dal met de langste schaduwen te gaan.
Voor christenen is de wereld echter geen ‘sluier van Maya’, de wereld is niet slechts een illusie; de materie is niet slechts duisternis, het lichaam is niet slechts een graf, de aarde niet slechts een afgrond en een val. Dat is het fundamentele verschil tussen het christelijke en het oosterse, platonische, gnostische en idealistische verstaan van de werkelijkheid en de ‘materiële wereld’. De wereld, de materie en het lichaam vormen een goede schepping van God waarover de schepper zelf oordeelde dat ze ‘heel goed was’ (Genesis 1:31). Het lichaam is eerder een ‘uitdrukking van de ziel’ dan haar gevangenis. De materie van deze wereld kan sacramentele materie zijn, een werkelijk en werkzaam teken van Gods aanwezigheid. Het aangezicht van Christus staat voor altijd in deze wereld geprent, maar zijn zegel ontvangt alleen diegene die de sluier van medelijden en barmhartigheid ontvouwt voor degenen die het kruis dragen.
Hoe vaak hebben mensen niet de naam willen horen die God Mozes vanuit de brandende doornstruik niet wilde openbaren
[1]
, hoe vaak hebben mensen zijn gezicht niet willen zien, hoewel Hij zijn dienaar had beloofd dat hij hem alleen ‘van achteren’, zou zien, als iemand die voorbijgaat (Exodus 33:23)? Het volk van het eerste verbond bewaarde de naam en het aangezicht van God de Heer in het mysterie van de ontoegankelijkheid. Het christendom verkondigt de naam en het aangezicht van de Zoon aan de wereld als het zegel dat de Vader zelf op de geschiedenis heeft gedrukt, als het woord waarmee Hijzelf zijn zwijgen verbrak.
Daardoor vermindert of ontledigt het christelijk geloof het geheimenis van de Vader op geen enkele wijze en het heft het evenmin op. Het verlaagt de drempel naar het heiligdom niet en het biedt geen ‘gemakkelijke’ en goedkope toegang. De naam van de Zoon kun je niet als een bezweringsformule gebruiken. Hijzelf waarschuwt tegen het ‘Heer! Heer!’ roepen als loze kreet (Matteüs 7:21). Hij wil dat wij in zijn naam de werken doen die Hij heeft gedaan, zelfs meer dan dat (vgl. Johannes 14:12). Het aangezicht van de Zoon zou een godslasterlijke karikatuur worden als we het alleen zouden gebruiken als magisch symbool op onze banieren, als logo van onze groep of als blikvanger op propagandaposters.
Alleen Veronica en degenen die haar volgen, zullen het ware gezicht van Jezus zien. Waar passio (lijden) en compassio (medelijden) samengaan, daar drukt Hij, die de diepten van het lijden binnenging, het medelijden het zegel van authenticiteit op. Hij ‘ondertekent’ het als het ware ‘met zijn bloed’.
Het gezicht van Jezus kun je niet in het marmer van harde harten beitelen. We vinden het alleen bij de barmhartigen, bij hen die zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien en barmhartigheid ondervinden (Matteüs 5:1-10). De barmhartigen anticiperen op een dubbele manier op het ‘zalige zien’, op het eschatologische rusten in de schittering van het goddelijk aangezicht: zij zien het gezicht van Christus in hen die lijden en verkondigen het aan de wereld door de lijdenden belangstelling, liefde en hulp te betonen.
Een icoon (en de aanbidding ervan), voor zover zij ‘echt’ is en deze geen afgod wordt en niet in afgoderij omslaat, in een door de Schrift verboden voorstelling van God, moet op twee manieren transparant en ‘doorschijnend’ zijn. In de eerste plaats moet zij de ogen en het hart van de gelovigen van de aardse, materiële en zichtbare wereld (en door haar heen) naar het onzichtbare en onvoorstelbare voeren. Vervolgens voert zij hen echter weer naar de wereld terug, zodat we in Gods licht (en door hem heen) in de wereld zijn gezicht kunnen zien in het aangezicht van het lijden.
Een icoon is een venster naar God, maar nog wel steeds bedekt met de sluier waarachter het goddelijke licht schijnt. Een icoon leert ons de wereld waar te nemen als een ‘symbool’, een transparante sluier die het geheimenis van God tegelijk verbergt en openbaart; vanwege deze ‘transparantie’ leert ze de wereld te respecteren. Juist het gezicht van Christus, zoals de sluier van Veronica dit opving, is het gezicht van iedere lijdende, voor zover we deze lijdende ontvangen met een gebaar van medelijden en hulp – en dat is klaarblijkelijk de plaats in de wereld die het meeste van het licht van Gods aanwezigheid laat doorschemeren.
Van talloze heiligen, zowel gecanoniseerde als niet-gecanoniseerde, wordt verteld dat ze op hun lichaam stigmata, zichtbare tekenen van Christus’ wonden, hebben gedragen, als zegels in de huid en het vlees van hun lichaam. Veronica is de eerste van degenen die de afdruk van Christus’ wonden, zijn gewonde en door de verdorvenheid van alle tijden getekende gezicht, in hun innerlijk bewaarden, want ‘de sluier die over hun hart lag, hebben zij weggenomen’ en die aan hen die lijden ter hand gesteld.
In vurige verontwaardiging over zijn volksgenoten die Christus niet als de messias wilden aannemen, schreef Paulus dat hun harten tot nu toe bedekt waren met de sluier, die ook het gelaat van Mozes bedekte toen het na zijn ontmoeting met God de Heer glansde van zijn luister (2 Korintiërs 3:12-18). Het gezicht van wie zich tot Christus heeft bekeerd, weerspiegelt echter de beroemde ‘heerlijkheid van de Heer’, die door de kracht van de Geest naar de heerlijkheid van zijn beeld wordt veranderd.
Laten we er echter voor waken deze woorden al te triomfantelijk te lezen, als een automatische afbakening van de grens tussen christenen en joden. Hoe velen van ons, over wiens hoofden het doopwater is uitgegoten, hebben zich werkelijk tot Christus bekeerd, in het bijzonder tot de Christus in de behoeftigen, zodat ons gezicht te midden van het clair-obscur van de wereld werkelijk het licht van zijn aangezicht weerspiegelt?
Was het niet juist de grote joodse denker Emmanuel Levinas, die de mensen van de twintigste eeuw eraan herinnerde dat we God zien in het gezicht van de anderen van wie de naaktheid en kwetsbaarheid ‘Dood mij niet!’ roepen? Waait die geest van het evangelie niet ook al in de oude joodse legende, waarin de rabbijn zijn leerlingen naar de gewonden en melaatsen buiten de poorten van Jeruzalem stuurt om daar de verborgen messias te vinden die erop wacht om herkend te worden? Het teken waaraan zij hem zullen herkennen, is dit: alle anderen verbinden hun eigen wonden, slechts één verbindt eerst de wonden van de anderen. Dat is hem, dat is de messias.
Misschien ligt die sluier ook over ons hart – ook al roepen we hem geestdriftig toe ‘Heer! Heer!’, ook al hangen zijn heilige beeltenissen aan de muren van onze huizen – zolang we die niet als Veronica afleggen en ons buiten de stadsmuren begeven, naar de veldhospitalen van de melaatse wereld gaan en werkelijk zijn leerlingen worden.