Met de kinderen: De opvolger
Bij Johannes 1,19-28
De vader van Koen speelt in een band. Hij speelt gitaar. Ze treden best vaak op. Vroeger speelden ze elke maand in het dorpshuis, maar nu zijn ze doorgebroken. Ze spelen op festivals en in grotere zalen. Soms gaan ze op tournee. Dan is de vader van Koen samen met de band op pad en hebben ze haast elke avond een optreden.
Vandaag mag Koen mee. ’s Avonds mag dat nooit, want dan wordt het te laat, maar vandaag spelen ze overdag.
Koen zit bij de band in de kleedkamer. Over een half uur mogen ze het podium op. De vader van Koen zit wat op zijn gitaar te tokkelen en Koen zit ernaast. De drummer vraagt of Koen ook gitaar speelt. ‘Jawel,’ zegt Koens vader, ‘en hij is behoorlijk goed.’
Ze vragen of Koen een stukje wil spelen en dat doet hij. Zijn tong glipt uit zijn mond, want hij wil het zo goed mogelijk doen. Het gaat super. Dat is niet zo gek, want Koen heeft talent, zit op gitaarles en oefent haast elke dag.
Als hij is uitgespeeld, krijgt Koen applaus van heel de band. Zijn vader zegt: ‘Ja, ik ben gitarist, maar Koen volgt mij op, later, en hij wordt nog veel beter dan ik.’
Hoe zou de vader van Koen zich nu voelen? Vandaag gaat het in de kerk over Johannes, die vertelt dat hij mensen doopt en dat Jezus hem zal opvolgen. Hij zegt dat Jezus veel groter en belangrijker is dan hij. Zou Johannes zich net als de vader van Koen voelen? Zo ja, waarom dan? Zo nee, wat is er anders?