Na de oorlog
Arie Bijl
Een jaar of zeven na de oorlog verhuisden mijn vader en moeder, zusje en ik naar Rotterdam. Dat was voor mij een ingrijpende gebeurtenis. Mijn jeugd had ik doorgebracht in een zeer overzichtelijk dorp in de Hoekse Waard. Mijn geboortehuis stond in het open veld waar bijvoorbeeld de aardappelen, bieten , tarwe, haver en gerst in de verschillende seizoenen tot vlak bij de deur van ons huis groeiden. Ik had één vriendje: Teun.
Hij woonde aan de andere kant van de dijk een honderd meter van ons huis vandaan. Wij deden bijna alles samen en dat kwam neer op , samengevat: buiten zijn.
Aan dat bijzondere leven kwam abrupt een eind toen ik in april 1952 in De Vaan in Rotterdam – Zuid kwam te wonen. Een huis in een straat met in bijna ieder huis gezinnen met meerdere kinderen. De jongens waren vooral geïnteresseerd in voetballen en het zal duidelijk zijn dat ze bijna allemaal aanhangers waren van Feijenoord. Voetballen deden ze het liefst. Die activiteit vond plaats op de speelwei bij het voormalige Zuiderziekenhuis, gelegen in de stratendriehoek Groene Hilledijk, Dordtschestraatweg , Valkeniersweg. Ik stond er op de speelwei meestal voor spek en bonen bij want ik had met mijn vriendje Teun in Zuid – Beijerland geen voetbalervaring opgedaan. Mijn vader had dat in de gaten en kocht voor mij Quick voetbalschoenen en een echte leren voetbal. Door die leren knetter, zoals die bal door de jongens genoemd werd, was ik plotseling een begeerde medespeler. Dat betekende niet dat ik een balbehandeling had als Andre, Harry, Kees, Wim, Hans, Theo en Puck. Maar om mijn status te verhogen eigende ik me net als de andere jongens een naam toe van een voetballer waar we hoog tegenop keken. En dat waren in die tijd bijvoorbeeld : Cor van der Gijp, Henk Schouten, Pauke Meijer, Coen Moulijn, Cor Veldhoen, Gerard Kerkum. Je moet je imago immers ergens aan ontlenen en kennelijk spelen al in je prille jeugd vragen zoals: Wat denk je van jezelf? Waaraan ontleen je je waarde en waardigheid? Wat denk je wat anderen over je denken? een rol van betekenis.
In Marcus 8 vers 27 is Jezus met zijn discipelen onderweg naar dorpen van Caesarea Philippi en dan vraagt hij aan hen: “Wie zeggen de mensen dat Ik ben?” Jezus is kennelijk nieuwsgierig hoe de mensen tegen Hem aankijken en hoopt dan dat er antwoorden komen die overeenstemmen met zijn eigen kijk op zijn doen en laten. In vers 28 komen een paar antwoorden die de discipelen hebben opgevangen. Er zijn er die zeggen : Johannes de Doper. Anderen zeggen Elia en weer anderen één van de profeten. Dat moet Jezus van Nazareth toch wel als muziek in de oren hebben geklonken, want juist in zijn geboorteplaats hadden de inwoners aanstoot aan hem genomen. En dat doet pijn, want gekend worden in je diepste bewegingen door je directe naasten geeft kracht om te doen wat gedaan moet worden. Vraagt Jezus daarom aan zijn naaste vrienden: maar wie zeggen jullie dat ik ben? Petrus antwoordt dan : Gij zijt de Christus. Waarop Jezus zijn vrienden verbiedt daarover te spreken. Ik laat allerlei theologische implicaties achterwege die een rol zouden kunnen hebben gespeeld bij deze uitspraak.
Een ding is voor mij wel duidelijk. Velen hebben zich niet gehouden aan de opdracht om niet te spreken over Jezus als de Christus/ de Messias, maar ervoeren zijn daden, zijn handelen, zijn spreken, zijn optreden als een onmisbare bron om levend water uit te putten in het leven van alledag. Een voorbeeld van niet-zwijgen is de bloemlezing die we vandaag ten doop houden: ”Ik blijf van hem dromen”. Veel dichters in deze bundel reflecteren op de betekenis van Jezus. Zo komt hij o.a. langs als de zon van het bestaan, de bloem van het hart, de dwaas aan het kruis, de hovenier, de verlosser, de god van de Joden, de weg om te gaan. En nog veel meer, maar de ontdekking daarvan laat ik aan de lezer over.
Over Ik blijf van hem dromen
De gedichten in de bloemlezing ‘Ik blijf van hem dromen’ gaan over het leven en de betekenis van Jezus. Ze handelen onder andere over advent, Jezus’ optreden en zijn verschijningen. Velen stellen, net als het dochtertje van Jaïrus: ‘Ik blijf van hem dromen.’ In de dichtbundel, samengesteld door Jan de Bas en Arie Bijl, is het leven van Jezus Christus op poëtische wijze te volgen in gedichten van onder anderen Ria Borkent, Koos Geerds, Ida Gerhardt, Guillaume van der Graft, Rutger Kopland, Levi Weemoedt en Rikkert Zuiderveld. Arie Bijl is neerlandicus en Jan de Bas is dichter. Ze stelden meerdere bloemlezingen samen, waaronder ‘En wat zij zong hoorde ik dat psalmen waren. Psalmen in gedichten vanaf 1900’.