Onderscheiding als geleefde spiritualiteit
Roos, een leerlinge uit mavo-3, kan zich de laatste tijd niet concentreren in de klas en iskortaangebonden als docenten haar aanspreken. In de pauzes staat ze vaak alleen bij de conciërgeloge tedralen. De mentor vraagt Roos wat eraan scheelt. Op basis van wat hij hoort besluit hij een van de tweezorgcoördinatoren in te schakelen. Deze zorgcoördinator spreekt met de ouders van Roos en concludeert– na consultatie van het zorgadviesteam – dat Roos psychologische hulp nodig heeft. Nog dezelfde weekvoert Roos haar eerste gesprek met de schoolpsycholoog.
Diezelfde week zit de schooldirectie met elkaar aan tafel voor het wekelijkse directieoverleg. Op deagenda staat de zorgstructuur binnen de school. De rector vindt dat er te veel medewerkers bij de zorgbetrokken zijn en vraagt zich af of dit geen goed moment is om de zorgstructuur af te slanken. Dedirectie discussieert over de noodzaak om te bezuinigen, de wettelijke zorgplicht van de school en denieuwe Wet op Passend Onderwijs. Na anderhalf uur besluit de directie om de zorggesprekken metouders voortaan bij de mentoren te leggen en het aantal zorgcoördinatoren terug te brengen naar één.
Als Roos een jaar later een terugval krijgt en opnieuw voor zorg in beeld komt, is de mentor vanmavo-4 wekenlang te druk om het gesprek met de ouders aan te gaan en het zorgtraject in gang tezetten. Na drie weken wordt Roos door haar ouders ziek gemeld. Ze is met een ernstige depressieopgenomen op de psychiatrische afdeling van een streekziekenhuis.
Dit artikel handelt over de gezamenlijkebesluitvorming binnen de schoolleiding.In de casus neemt de directieeen besluit over de zorgstructuur op basis vande volgende redenering: de school is verplichtzorg te bieden en we zoeken een organisatorischeondergrens om aan deze verplichting tevoldoen. Opvallend afwezig in het gesprek zijnde leerlingen en datgene wat de directie in hetonderwijs aan hen ter harte gaat. Welk besluitzou er genomen zijn wanneer deze argumentenwel hadden meegeklonken in het besluitvormingsproces?
Geïnspireerd door Taylor (1989) en Frankfurt(2004) pleit ik ervoor de afwegingskaders inde besluitvorming te verrijken met dat wat deschoolleider ten diepste beweegt: intuïties overde volheid van leven en de idealen met betrekkingtot goed onderwijs die daarmee samenhangen.Vervolgens pleit ik ervoor dit verrijkteafwegingskader te verankeren en te verduurzamenin het hart van het schoolleiderschap: degezamenlijke besluitvorming. Daartoe put ik uitde vroegchristelijke traditie van de onderscheidingspraktijk.
Spiritualiteit in het onderwijs
Het handboek Spiritualiteit. Vormen, grondslagenen methoden omschrijft spiritualiteit als:‘het godmenselijk betrekkingsgebeuren datbeschouwd wordt als een gelaagd omvormingsproces’(Waaijman 2003, 423). Deze definitieplaatst het besef van transcendentie in het hartvan de spiritualiteit, maar maakt meteen ookhelder dat het bij besef niet blijft: spiritualiteitgaat over een innerlijk proces dat een mensenlevenblijvend verandert. Dat laatste is eenbelangrijke notie om vast te houden met hetoog op verduurzaming van spiritualiteit. Tegelijkertijdroept deze definitie vragen op doorhet gebruik van het woord ‘god’. Is spiritualiteitdan alleen weggelegd voor mensen die zich ineen betrekking tot God weten te staan?
In de context van een samenleving waarinsecularisatie, pluriformiteit en individualiseringsporen nalaten (De Jong & Van der Zee2008) blijkt een dergelijk standpunt moeilijkhoudbaar. Of zoals Taylor (2007) stelt: in hunzoektocht naar volheid van leven putten mensentegenwoordig uit zowel religieuze als nietreligieuzebronnen. God als oriëntatiepunt voorhet goede leven is geen vanzelfsprekendheidmeer. Daarom sluit ik graag aan bij de definitievan Hense (2014, 5) die spiritualiteit beschrijftals‘het volgen van intuïties in het streven naarvolheid van leven’. Deze definitie doet recht aanzowel religieuze als niet-religieuze vormen vanspiritualiteit. Het woord ‘streven’ lees ik daarbijals de aanzet tot een omvormingsproces omdeze intuïties ook duurzaam te volgen.
Intuïties over volheid van leven ontlenen hunrelevantie voor het onderwijs aan de aard vanhet onderwijsproces zelf. Op de eerste plaats isonderwijs onvermijdelijk een morele activiteit(Biesta 2013; Kelchtermans & Piot 2010; Shield,2005) vanwege de dagelijkse morele dilemma’sdie ermee gemoeid zijn, maar óók omdat onderwijsten dienste wil staan van de menselijkezoektocht naar een goed leven. Biesta (2013)wijst erop dat goed onderwijs begint met devraag naar de bedoeling van onderwijs in hetlicht van goed leven.
Op de tweede plaats moet worden vastgestelddat onderwijs in essentie niet maakbaar is(Biesta 2013). Het onderwijsproces is eenkwetsbaar proces waarvan de uitkomst zichniet laat afdwingen. Om volledig recht te doenaan de subjectiviteit van de leerling, moet hetonderwijs condities scheppen waarin de nogonbekende en onvoorziene ontwikkelingsmogelijkhedenvan leerlingen zich kunnen ontvouwen.De grondhoudingdie dit van de onderwijsprofessionalvergt,zou ik in lijn met Biesta(2013) een grondhouding van kwetsbaarheidwillen noemen. Een grondhouding van kwetsbaarheidveronderstelt een bescheiden opvattingover wat onderwijzen eigenlijk betekent.Onderwijzen vanuit een kwetsbaar perspectiefmoet niet zozeer gericht zijn op het tot standbrengen van wat er nog niet is, als wel het totleven brengen van wat in potentie aanwezig is.
Dit laatste punt impliceert dat het mij nietom het even is welke intuïties met betrekkingtot het goede leven worden betrokken in hetspirituele betekeniskader van de schoolleider.Wat de inhoud van deze intuïties ook mogezijn, ze moeten in ieder geval recht doen aan deessentie van het onderwijsproces, namelijk datde subjectiviteit van de leerling zich kan ontvouwenin een ontwikkeling die leidt tot volheidvan leven.
In de voetsporen van Cassianus
Om spiritualiteit een volwaardige plaats tegeven in het schoolleiderschap is het noodzakelijk,maar niet voldoende, om te werken aan bewustzijnop intuïties over goed leven en idealenover goed onderwijs die daaruit voortvloeien.Het is ook niet voldoende om er met anderenover te spreken. Wil spiritualiteit werkelijkdienstbaar zijn aan het onderwijsproject, danzal zij op het niveau van de schoolleiding verankerdmoeten worden in het hart van de praktijkvan de schoolleider: de besluitvorming.
Om zicht te bieden op hoe dit vorm zou kunnenkrijgen, put ik uit de christelijke traditievan onderscheiding.Het begrip ‘onderscheiding’is etymologischverwant aan zowelhet Griekse woord diakrisis als het Latijnsewoord discretio. Het verwees oorspronkelijknaar sleutelbegrippen uit de antieke Grieksefilosofie, zoals oordeelsvorming, zorgvuldigebesluitvorming, bewustzijn, rationaliteit enpraktische wijsheid.Pas binnen de context vande christelijke traditie kreeg de term specifiekespirituele connotaties (Dingjan 1967).
Geleidelijk ontwikkelden zich binnen dechristelijke traditie van onderscheiding verschillendestromingen, waarvan sommige denadruk leggen op het maken van persoonlijkelevenskeuzes en anderen op het gezamenlijknemen van besluiten gericht op het goede voorde gemeenschap (Waaijman 2013a). Met namedeze laatste stroming is relevant voor de besluitvormingspraktijkvan schoolleiders: ze besluitenzelden alleen, en uit hoofde van hun professionaliteitnemen zij besluiten met de intentie hetgoede te doen voor de schoolgemeenschap.
Drie perspectieven
De geestelijke nalatenschap van de woestijnmonnik Johannes Cassianus (ca. 360-430/435)biedt een rijke beschrijving van de gezamenlijkeonderscheidingspraktijk (Waaijman 2013a).Hoewel tot stand gekomen binnen de contextvan de vroegchristelijke kluizenaarsgemeenschap,reikt zijn beschrijving ons drie perspectievenop de onderscheidingspraktijk aan, dieaan relevantie voor de verankering van spiritualiteitin de hedendaagse schoolleiding nietshebben ingeboet (naar Dingjan 1967; Hermans& Koerts 2013). Hieronder zal ik deze perspectievenkort belichten, om deze in de navolgendeparagrafen te vertalen naar de besluitvormingspraktijkvan de schoolleider.
Het eerste perspectief stelt het vermogen tot onderscheidencentraal. Cassianus betoogt dat hetvermogen tot onderscheiding de ultieme deugdis, die mensen instaat stelt beslissingente nemendie voorspoedvoor de gemeenschapbevorderen. Het vermogen tot onderscheidingvereist dat de kardinale deugden vanwijsheid en matigheid worden gecultiveerd, diezorgen voor een gebalanceerde levenshouding(naar Dingjan 1967). Tegelijkertijd draagt hetpraktiseren van onderscheiding bij aan hetcultiveren van de kardinale deugden. Er is dussprake van een wisselwerking.
Het tweede perspectief belicht de praktijk van deonderscheiding als een gezamenlijk en gefaseerdbesluitvormingsproces om te komen tot besluitendie gematigd, juist bemeten en wijs zijn.Cassianus beschrijft een aantal stappen die gezetmoeten worden om te komen tot besluiten diehet welzijn voor de gemeenschap bevorderen(Dingjan 1967; Nissen 2015; Waaijman 2003).De eerste stap bestaat uit een grondige oriëntatieop het onderwerp waarover moet wordenbesloten, met meteen een eerste verkenningwelke besluiten eventueel tot een nieuw, levengevendperspectief voor de gemeenschap kunnenleiden en welke zeker niet.
De tweede stap bestaat uit zelfonderzoek enreflectie om persoonlijke intenties, motievenen idealen omtrent het goede te verhelderen, tevergelijken en te waarderen in het licht van hetwelzijn van de gemeenschap. Het welzijn voorde gemeenschap kan niet los gedacht wordenvan intuïties met betrekking tot goed leven. Deverschillende besluitopties die nog openstaanworden in dit perspectief opnieuw gewogen.
In de derdestap worden deuitkomsten vanzelfonderzoeken reflectie gezamenlijkbediscussieerd en gewaardeerd, om tenslotte in de vierde stap te komen tot een gezamenlijkbesluit dat het ultieme goede voor degemeenschap bevordert.
Wanneer dit besluit eenmaal genomen is, kanhet niet anders dan dat ernaar wordt gehandeldomdat het genomen besluit het evident goedeweerspiegelt.
Het derde perspectief verkent de praktijk van deonderscheiding als een spirituele weg. Om dit teverhelderen onderscheidt Cassianus de tussendoelenen het uiteindelijke doel van de onderscheiding(Dingjan 1976, 19; Waaijman 2013b).
Binnen de spirituele gemeenschap waarvan Cassianus deelgenoot was, bestond de onderscheidingspraktijkuit de samenkomst van ledenvan de gemeenschap waarbij discussiepuntenen argumenten, perspectieven en ervaringenwerden verzameld en gedeeld (collatio), voordater werd gediscussieerd en geëvalueerd. Dit ‘vierenvan de verschillen’ bevorderde de kunst vanhet luisteren, maar ook de gevoeligheid voorverschillende posities en ervaringen ten aanzienvan de spirituele ervaring. Bovendien kondendoor het proces nieuwe inzichten en nieuweverschillen aan de oppervlakte komen en aldusnieuwe openingen worden gemaakt naar spiritueletransformatie en persoonlijke groei.
Kortom, behalve het nemen van de juistebesluiten, hadden desamenkomsten tottussendoel persoonlijkegroei en spiritueletransformatie van de gemeenschapsleden. Hetuiteindelijke doel was constante contemplatievan God. Vertaald naar niet-christelijke spiritualiteitzouden we kunnen denken aan een duurzameafstemming op intuïties van een volheidvan leven (Hense 2014) waarnaar we verlangenen waarnaar we streven, echter zonder deze ooitvolledig te kunnen realiseren (Maas 2015).
Het vermogen tot onderscheiding
Het vermogen om besluiten te nemen die goed,wijs, en juist bemeten zijn, noemt Cassianus deultieme deugd. Hoe kunnen we eraan werkenom deze deugd te ontwikkelen ten dienste vande besluitvorming in de schoolleiding? Aanknopingspuntenvinden we in de oriëntatie op hetgoede voor de gemeenschap als het kritischepunt in het onderscheidingsproces en in detwee kardinale deugden die van belang zijn,namelijk wijsheid en gematigdheid.
Om tebeginnen met het kritische punt: oriëntatieop het goede voor de school moet steedsleidend zijn in de besluitvormingspraktijk vande schoolleider. Maar waaraan moet deze zijn ofhaar ideeën over het goede ijken? De vraag naarhet ultieme goede raakt aan het vraagstuk vande moraliteit: ‘Hoe te leven?’ (naar Van Tongeren2013). Antwoorden hierop kunnen worden gezochtin de moraliteit zelf, maar het is de vraagof daarmee de volle breedte van het afwegingskaderis belicht. Morele afwegingen kunnengemakkelijk gemaakt worden op basis van redenendie buiten de persoon zelf liggen. Ze dienendan eerder ter legitimatievan de keuzes diede schoolleider maakt(Waslander et al. 2011),dan dat ze een werkelijk gevoelde urgentie vertolkenom een bepaald besluit te nemen.
Ik pleit er in navolging van Taylor (1989) voor dat de idealen die in de persoon van de schoolleider besloten liggen en teruggaan op diens intuïties over volheid van leven, weer een plek krijgen in het afwegingskader. Ondersteuning voor de legitimiteit van deze gedachtegang vind ik ook in het werk van de filosoof Frankfurt. In The Reasons of Love (2004) betoogt Frankfurt dat het antwoord op de vraag naar ‘hoe te leven’ niet zozeer gezocht moet worden in rationele afwegingen, maar in de reflectie op wat ons als mens werkelijk ter harte gaat en een dringend appèl op ons doet om daarnaar te handelen. Het feit dat zaken ons ter harte gaan is inherent aan de menselijke conditie, en het vermogen om daar respons op te geven onderscheidt ons als mens. De vertaling naar de praktische rationaliteit – en daartoe reken ik danook de besluitvorming – moet volgens Frankfurtzijn ingebed in dat grotere perspectief.
Hoe komen schoolleiders wat hen ter harte gaatop het spoor? Religieuze bronnen kunnen helpen,maar voor diegenen die niet religieus zijn,kunnen ook ervaringen van contingentie eenwaardevolle vindplaats vormen. Ervaringen vancontingentie ontstaan door ingrijpende gebeurtenissendie ons overkomen zijn, maar waarvanwe beseffen dat ze ons niet hadden hoeven teoverkomen (Wuchterl 2011). Zulke ervaringenhebben vaak betrekking op verdrietige gebeurtenissenzoals de onverwachtedood van eendierbare of onverwachtbaanverlies, maar ineen enkel geval ook op een blijde gebeurteniszoals de geboorte van een kind. Wanneer we bijhet zien van de nieuwgeborene overspoeld wordendoor het besef dat het wonder van het levenniet in mensenhanden is, kunnen we geboorteduiden als een gebeurtenis die ons toevalt.
In het hart van contingente ervaringen zijnwe kwetsbaar. Het is bij uitstek in deze kwetsbaarheiddat we ontvankelijk zijn voor nieuweinzichten in wat ertoe doet in ons leven. Biografischeinterviews waarin levensgebeurtenissenworden besproken en verkend wordt hoe metcontingente ervaringen wordt omgegaan, kunnenschoolleiders helpen om deze inzichten tevinden en daarmee hun intuïties over het goedeleven te expliciteren (Van der Zee 2016).
Intuïties over het goede leven kunnen mensenin ‘vuur en vlam’ zetten. Het is niet voorniets dat Cassianus pleit voor de ontwikkelingvan de deugden van wijsheid en gematigdheid.Wijsheid en gematigdheid zorgen voor een uitgebalanceerdelevenshouding, waarin spiritueleijver niet wordt overdreven. Het is een kwestievan ‘maat houden’ en van het vinden van hetjuiste midden tussen het ultieme goede en hethaalbare. Dat geldt bij uitstek ook voor de onderscheidingspraktijk.
In de casus aan het begin van dit artikel ontbreekthet kritische punt in de besluitvorming.De leerlingen, die het hart vormen van deschoolgemeenschap, komen niet ter sprake.Had de directie de zorgstructuur belicht vanuithaar idealen ten aanzienvan goed onderwijsvoor haar leerlingen,dan was wellichteen andere keuze gemaakt. Dan had de directiemisschien juist sterk ingezet op ouderbetrokkenheidom het welzijn van leerlingen beter tekunnen volgen. En waren kosten bespaard doorde preventieve werking die hiervan uitgaat.
Naar verankering in de gezamenlijke praktijk
Wanneer we spiritualiteit willen verankeren inde dagelijkse praktijk van de schoolleider is degezamenlijke besluitvormingspraktijk de plaatsbij uitstek waarin spiritualiteit gestalte moetkrijgen. In het betrekken van anderen bij processenvan onderscheiding wordt gewerkt aaneen besluitvormingscultuur, die complexiteit enverschillen niet uit de weg gaat maar omarmt,om zo tot gezamenlijke verdieping en kwaliteitte komen. Hieronder zet ik aan de hand van hettweede perspectief op onderscheiding uiteenhoe dat zou kunnen.
De vier stappen van Cassianus geven een beeldvan hoe gezamenlijke besluitvormingsprocessenvan schoolleiders gestructureerd zouden kunnenworden. Maar ervaringen met professionaliseringsprogramma’srond besluitvorming wijzenuit dat teams er vaak vaste besluitvormingsgewoontenop na houden die niet gemakkelijkkunnen worden doorbroken. Daarom lijkt hetzinvoller om te werkenaan bewustwording opde beperkingen van deingesleten besluitvormingspraktijken vervolgens aan begrip van deessenties van onderscheiding en de meerwaardedaarvan.
De eerste essentie van onderscheiding bestaatuit het verwerven van breed, diep en hoog inzicht.Dit verwerven van inzicht gaat gepaardmet een beweging die ‘naar buiten’ gericht is:het verzamelen van zo veel mogelijk feiten,perspectieven en meningen ten aanzien van hetonderwerp van de besluitvorming. Maar hetverwerven van inzicht veronderstelt ook eenbeweging ‘naar binnen’, in de vorm van zelfonderzoeken reflectie op intenties, motieven enidealen. Onderscheiding noem ik om die redenook wel ‘vertraagde besluitvorming’.
De tweede essentie is dat deliberatie nietzozeer gericht moet zijn op efficiency in hetbesluitvormingsproces, maar op de kwaliteit ervan.Deze moet worden gezocht in het wegen enbeoordelen van besluitopties in het perspectiefvan de bijeengelegde intuïties over het goede.Dit is het kritische punt van de onderscheiding,waarbij als tegenwicht ook de haalbaarheid vande verschillende besluitopties onderwerp vangesprek is.
Daarbij is een kanttekening op zijn plaats.Schoolleiders moeten vaak onder hoge druken in een veld van conflicterende loyaliteitenbesluiten nemen (Kelchtermans & Piot 2010;Waslander et al. 2011). In deze complexiteitkan deliberatie gemakkelijk worden ingezet alseen politiek middel om draagvlak te verwervenvoor, of zich in te dekken tegen, de gevolgenvan een te nemen besluit.Dit is echter nietde manier waarop deonderscheiding deliberatieverstaat. Onderscheiding veronderstelteen niet-gepolitiseerde uitwisseling van argumenten,waarbij de diversiteit van argumentenen meningen uitdrukkelijk wordt omarmd omeen zo rijk mogelijk perspectief te verwerven enintuïties omtrent het goede een kans te gevenom daadwerkelijk het kritische punt te vormenin de afwegingen.
De derde essentie van onderscheiding heeftbetrekking op de grondhouding van de deelnemersaan het besluitvormingsproces. Zondervertrouwen in het gezamenlijk vermogen omtot een juist besluit te komen is het onmogelijkom de gezamenlijke deliberatie van haar politiekekarakter te ontdoen. Cassianus pleit indat verband voor een houding van nederigheidvanuit het besef dat niemand de wijsheid inpacht heeft. Ik zet daar graag een houding vankwetsbaarheid als alternatief naast, die toestaatdat het besluit dat ‘leven geeft’ zich kan aandienenin de gezamenlijkheid.
Wanneer dat besluit zich aandient en daartoegezamenlijk wordt besloten, dient de vierdeessentie zich aan: de levengevende kwaliteitvan het genomen besluit, gericht op het goede,impliceert onherroepelijk een gezamenlijk gevoeldenoodzaak om het besluit tot uitvoeringte brengen. En dat geeft energie!
In de casus concentreert het gesprek van dedirectie zich op weten regelgeving en kostenbesparingen valt na anderhalf uur het besluit.Het gesprek is zo ingekaderd dat er geen ruimteis voor de inbreng van persoonlijke motievenen intuïties of de gedeelde idealen ten aanzienvan goed onderwijs. Emoties rondom hetthema ‘zorg’ komen niet aan bod.Als gevolg ishet uiteindelijke besluit niet alleen onvoldoendedoordacht, het mist de bezielende energie vande schoolleiding doordat wat de schoolleidingter harte gaat er niet in tot uitdrukking komt.De uitvoering van het besluit wordt een regelklusin plaats van een project dat de bevlogenheidvan de betrokkenen aanwakkert.
In vorm komen en blijven
Spiritualiteit heb ik in dit artikel opgevat als hetduurzaam volgen van intuïties in het strevennaar volheid van leven (naar Hense 2014, 5).Hierboven beschreef ik hoe door processen vanonderscheiding intuïties met betrekking tot volheidvan leven, of anders gesteld – het goede– kunnen worden verankerd in de besluitvormingspraktijkvan schoolleiders en hun collega’s.In het navolgende sluit ik aan bij het derde perspectiefop onderscheiding om zicht te bieden opverduurzaming van deze vorm van spiritualiteit.
Verduurzaming van spiritualiteit is het resultaatvan spirituele transformatie of andersgesteld: van in vorm komen (Waaijman 2003).Naar analogie van Cassianus kan onderscheidingin de gezamenlijke besluitvorming vanschoolleiders tweeledig worden opgevat. Op deeerste plaats als een benadering van besluitennemen die bijdraagt aan besluiten die goed, wijsen juist bemeten zijn. In de tweede plaats alseen manier om individueel en gezamenlijk ‘invorm’ te komen. Hoe kunnen we dat begrijpen?Voor het antwoord op deze vraag ga ik nog eensterug naar het onderscheid tussen de tussendoelenen het uiteindelijke doel van de onderscheidingvolgens Cassianus.
Het uiteindelijke doel moet binnen de contextvan het schoolleiderschap begrepen wordenals de duurzame afstemming op de idealen metbetrekking tot goed onderwijs. Alleen een duurzameafstemming voorkomt dat de idealen bezwijkenonder de druk waarmee schoolleiderste maken hebben. Maar duurzame afstemmingkomt niet vanzelf en niet alleen.Cassianus’ reflectiesop de tussendoelen van de onderscheidingmaken dat helder.
Door in gezamenlijke besluitvormingsprocessende eigen idealen ten aanzien van goed onderwijsen onderliggende intuïties in te brengenen te bespreken, kunnen twee processen zichontvouwen. In de eerste plaats krijgen de betrokkenendoor deze uitwisseling zelf meerzicht op waar het hen nu werkelijk om te doenis en kunnen zij hun professionele leven daaropafstemmen. Dit individueel ‘in vorm komen’is spiritueel gezien van belang, omdat dit leidtnaar ‘volheid van leven’. Maar individueel ‘invorm komen’ is ook professioneel van belang,omdat het de eigen leiderschapskwaliteiten bevordert(Hermans & Koerts 2013) en bijdraagtaan veerkracht.
In de tweede plaats leidt de uitwisseling vanpersoonlijke idealen en intuïties tot meergevoeligheid voor de verschillen en het besefdat nieuwe inzichten ook nieuwe horizontenkunnen openen met betrekking tot goed onderwijs.Dit tweede proces begrijp ik als eengezamenlijk ‘in vorm komen’. Dat is wat mijbetreft niet ‘alle neuzendezelfde kant op’, maarjuist het blijvend vierenvan het verschil. Of, intermen van Kunneman (2013): het ontwikkelenvan amor voor de complexiteit die de verschillennou eenmaal met zich mee brengen. Omarmingin plaats van afwending.
Voor een laatste keer terug naar de casus. Doordatde directie de gelegenheid niet aangrijpt omwezenlijk met elkaar in gesprek te gaan, wordtde gewoonte om samen sturing te geven vanuitgedeelde idealen niet gevoed. Individueel wordende schoolleiders niet uitgedaagd om heteigen denken te bevragen en te scherpen en zohun leiderschap te ontwikkelen. Zo bezien is hetuitblijven van gesprek over motieven, idealenen intuïties in de casus in meerdere opzichteneen gemiste kans.
Nieuwe horizonten
In deze bijdrage bepleit ik de mogelijkheid omdoor processen van onderscheiding vorm eninhoud te geven aan spiritualiteit binnen deschoolleiding. Deze gedachtegang staat ookcentraal in lopend praktijkgericht onderzoeknaar de gezamenlijke besluitvorming in managementteamsvan scholen voor voortgezetonderwijs.De eerste onderzoeksresultaten wijzenerop dat het voor schoolleiders een groteuitdaging vormt om vanuit een grondhoudingvan kwetsbaarheid om te gaan met de verschillenin inzicht en ervaring ten aanzien van idealenvoor goed onderwijs binnen het eigen team.De voortdurende tijdsdruk, de normatieve drukvan buiten en de complexiteit van de handelingscontextzijn daardebet aan. Maar óók dehandelingsverlegenheiddie het gesprek overidealen en onderliggende intuïties over volheidvan leven oproept.
Het is de vraag in hoeverre schoolleidersnog door ouders, besturen en overheid wordenbevraagd op de diepere motivaties van hunhandelen. En wat de gevolgen daarvan zijn intermen van taalarmoede en ongemak om metelkaar te spreken over wat er werkelijk ter hartegaat teneinde van elkaar te leren. Werken aanonderscheiding veronderstelt de bereidheidom de eigen besluitvormingspraktijk opnieuwte bevragen. En van daaruit het gesprek overde diepere lagen van de eigen en gezamenlijkepraktijk weer te openen.
Tegenover de tijdsinvestering en relatievekwetsbaarheid die deze gezamenlijke, innerlijkereis vraagt, staat dat zich nieuwe horizontenvoor het onderwijsproject kunnen openen.Misschien belangrijker nog is dat idealen weergedeeld en geleefd kunnen worden in de gezamenlijkehandelingspraktijk en dat die praktijkde gedeelde idealen uitdrukt. Door de onderscheidingwordt de schoolorganisatie meegenomenin wat de schoolleiding werkelijk ter hartegaat.
Literatuur
Biesta, G. (2013). The beautiful risk of education.Boulder: Paradigm Publishers.
De Jong, A. & Van der Zee, Th. (2008). Inspireren totparticipatie. Onderzoek naar inspirerende activiteitenen leraren op katholieke scholen. Budel: Damon.
Dingjan, Dr. Fr. O.S.B. (1967). Discretio. Les enginespatristiques et monastiques de la doctrine sur laprudence chez saint Thomas d’Aquin. Assen: Van Gorcum& Comp. N.V.
Frankfurt, H.G. (2004). The Reasons of Love.Princeton/Woodstock: Princeton University Press.
Hense, E. (2014). Introduction. In: Hense, E., Jespers,F., Nissen, P. (eds.). Present-Day Spiritualities.Contrasts and Overlaps,(pp. 1-17). Leiden/Boston:Brill.
Hermans, C.A.M. & Koerts, E. (2013). Towards a modelof influence of spirituality on leadership: empiricalresearch of school leaders on Catholic schoolsin the Netherlands. Journal of Beliefs & Values:Studies in Religion & Education, 34 (2), 204-219.
Kelchtermans, G. & Piot, L. (2010). Schoolleiderschapaangekaart en in kaart gebracht.Leuven/Den Haag:Acco.
Kunneman, H. (2013). Slotbeschouwing: De tweedepostmoderniteit als politieke context van normatieveprofessionalisering. In: H. van Wijk & H.Kunneman (eds.), Praktijken van normatieve professionalisering(pp. 431-456). Amsterdam: SPWBooks.
Maas, F. (2015).Het goede?Tussen ongekend enevident.Speling 67 (1), 8-13.
Nissen, P. (2015). Het goede kiezen en delen: over deonderscheiding der geesten. Speling 67 (1), 14-24.
Shields, C.M. (2005). Taking account of Spirituality:Should Educational Leaders Care? In: Shields,C.M., Edwards, M.M. & Sayani, A. (eds.). Inspiring Practice. Spirituality & Educational Leadership, (pp.5-16). Lancaster USA: Pro Active Publications.
Taylor, C. (1989). Sources of the Self.The Making ofthe Modern Identity.Cambridge, MA: Harvard University Press.
Taylor, C. (2007). A Secular Age.Cambridge, MA:The Belknap Press of Harvard University Press.
Waaijman, K. (2003). Spiritualiteit.Vormen.Grondslagen.Methoden [Spirituality. Forms.Foundations.Methods].Gent: Carmelitana / Kampen: Uitgeverij Kok.
Waaijman, K. (2013a). Discernment and biblicalspirituality: an overview and evaluation of recentresearch. Acta Theologica Suppl 17, 1-12.
Waaijman, K. (2013b). Discernment – The compasson the high sea of spirituality. Acta Theologica Suppl 17, 13-24.
Waslander, S., Van der Weide, M., Pater, C. (2011).Het debat over onderwijskwaliteit. Politiek, pers enpraktijk deel II.Utrecht: VO-raad.
Wuchterl, K. (2011). Kontingenz oder das andere Vernunft. Wiederbade: Franz Steiner Verlag.
Zee, Th.van der (2016). Kontingenz mit Hilfe religiöser Bildung bewältigen am Beispiel von Schulleiterinnen und Schulleiter. In: Beier, M., Gabriel,H., Rieger, H.-M., Wermke, M. (eds.). Religion und Bildung – Ressourcen im Alter?(pp. 133-150). Leipzig:Evangelische Verlagsanstalt.
Sandra van Groningen MA MSc is onderzoeker aan defaculteit Filosofie, Theologie en Religiewetenschappenvan de Radboud Universiteit te Nijmegen.