Menu

Premium

Preekschets 1 Petrus 2:22-23

1 Petrus 2:22-23

Jubilate

(…) die geen enkele zonde beging en over wiens lippen geen leugen kwam. Hij werd gehoond en hoonde zelf niet, hij leed en dreigde niet, hij liet het oordeel over aan hem die rechtvaardig oordeelt.

Schriftlezing: 1 Petrus 2:18-25

Het eigene van de zondag

Deze en komende zondag vormen het midden van de periode tussen Pasen en Pinksteren. Samen zijn deze twee zondagen een spiegelbeeld van zondag Laetare (‘Verheugt u’) die midden in de veertigdagentijd valt. De paasjubel klinkt nog voluit op zondag Jubilate (‘Jubelt’), de vierde zondag van Pasen. De naam is ontleend aan Psalm 66, waarin de doortocht bezongen wordt. Tegelijkertijd is Pasen ook al weer drie weken geleden. Meer en meer komt de vraag op hoe in het dagelijkse leven de boodschap van het paasevangelie gestalte krijgt.

Uitleg

De voor vandaag voorgestelde perikoop is een vervolg op de tekst van vorige week (18 april). Het is aan te raden die bijdrage ook te lezen. In de household duty code staat vandaag het gedeelte over de huisslaven centraal. De ervaringen die de huisslaven opdoen in hun relatie tot de nog al eens wrede meester is symptomatisch en wordt het paradigma voor de ervaringen van christenen verspreid over het Romeinse Rijk. Zo hangt ook de bejegening van een individuele christen af van de luimen van de bestuurder of medeburger. Petrus houdt echter boven alles vol dat de eerbied voor elk menselijk schepsel, dus ook voor de wrede meester, groter zou moeten zijn dan de eerbied voor een bestuurder.

Vers 18 heeft een vocatief begin, waarin direct een shift plaatsvindt. Was in vers 16 iedereen al aangeduid als slaaf of dienaar van God, hier staat oiketai (‘huisslaven’) voor een bepaalde sociale groep en daarmee geeft Petrus onmiddellijk een beperking aan. De meester wordt aangeduid met despotès. De despoot is een toevallige bezitter van een ambt of positie, hij kan geassocieerd worden met stomme macht en de macht van de sterkte. Het woord kurios (heer) wordt in heel 1 Petrus exclusief gebruikt om God of Christus aan te duiden. Hier is dus sprake van een scherp onderscheid. Ook in vers 19 is sprake van een dergelijke shift. In Lucas 6:35 spreekt de evangelist over het liefhebben van je vijand. Dat is hier veranderd, namelijk dat het genade is om onterecht lijden uit te houden. Petrus citeert weliswaar het evangelie niet, maar door verderop in vers 21 Christus expliciet als iemand die lijdt aan te halen, wekt hij wel deze suggestie. Petrus gaat ver door de genade exclusief te reserveren voor hen die onterecht lijden verduren. Sleutelwoord is adikoos (‘onterecht’): wat telt voor God is het uithouden van onterecht lijden. Het beeld van het huishouden is voor vele hoorders van Petrus – hij had nogal wat slaven onder zijn gehoor – direct herkenbaar. De ervaring van het lijden én het lijden uithouden hoort, in de optiek van Petrus, bij iemands serieuze toewijding aan God. Het werkwoord paschoon (‘lijden’) komt hier voor het eerst in de eerste Petrusbrief voor. Het typeert tegelijkertijd het lijden van Christus en de christenen. Hier ligt het accent vooral op het lijden van de christenen.

Het meest gebruikte woord voor genade is charis; hier wordt het klassiek Griekse woord kleos gebruikt, dat verder niet in het Nieuwe Testament voorkomt. Van Christus wordt hier gezegd dat hij niet ‘zonden begaand’ (hamartanontes) was (niet maar: ‘niet iemand die fouten begaat’). Dit is tweeërlei te interpreteren: ten eerste wil Petrus de christenen niet afdoen als mensen die fouten maken, maar juist typeren door hun echte, existentiële betrokkenheid op God en Christus. De aanduiding ‘zonden begaand’ bereidt, ten tweede, het gesprek over de zonde én de verwijdering ervan voor. Zonde is een passend begrip voor de verstoorde verhouding tussen God en de christelijke gemeenschap. Het is belangrijk het kader te blijven zien: slaven die in een context van een huishouding werkzaam zijn. Petrus suggereert dat slaven in conflict kunnen komen met hun meester vanwege hun werk- verplichtingen en hun geloof. Echter, goed doen geldt primair voor God; dat zal dan ook goed blijken te zijn voor de Romeinse staat en de meester in kwestie.

In vers 21 wordt gesproken over roeping (eklètete) wat slaat op de recente bekering vanuit het heidendom, realiteit voor Petrus’ hoorders, met als uiteindelijk doel het bereiken van Gods licht en heiligheid, ook als dat lijden betekent. Het woord hupogrammon (‘voorbeeld’) komt alleen hier in het Nieuwe Testament voor. Het voorbeeld is moreel van aard en is hier van toepassing op Christus. Zo treedt een herder voor zijn schapen op. In de voetsporen gaan is meer dan letterlijk het spoor van Christus volgen, het zegt ook iets over een toekomst die door martelaarschap gekleurd kan worden.

Vers 22 is met een aantal kleine verschillen een citaat van Jesaja 53:9b. Vanwege zijn goddelijke natuur beging Christus geen zonde. Sterker zelfs: het lijden van Christus is onverdiend. Christus lijdt juist vanwege het goed doen.

Vers 23 is geen citaat, maar uitleg van vers 22. Verbaal misbruik is ook een principiële vorm van misbruik waaraan de hoorders van Petrus staan blootgesteld. Hier wordt het meest duidelijk dat de ervaring van slaven ten overstaan van hun meesters dient om de positie van de christenen in de samenleving van destijds te typeren. Het is de vraag of het zwijgen dat hier met Christus wordt verbonden, voor de laatste week van Jezus’ aardse leven geldt. We kunnen immers moeilijk vaststellen op grond van de evangeliën dat Jezus tijdens zijn gehele leven gezwegen heeft en zo het lijden heeft doorstaan.

In vers 24 interpreteert Petrus het citaat uit Jesaja christologisch, met de verwijzing naar de omstandigheden van Jezus’ dood. De gedachte dat Jezus tot op het kruishout (xulon) onze zonden heeft gedragen, kent verwantschap met de Hebreeënbrief.

Aanwijzingen voor de prediking

In de context van Petrus is de ervaring van lijden voor zijn hoorders, slaven in een huishouden, aan de orde van de dag. Voor een gemiddelde protestantse gemeente die bevolkt wordt door middle class witte burgers zal dit beslist niet het geval zijn. De prediker staat voor de opdracht een fikse vertaalslag te maken. De hier centraal gekozen tekst uit 1 Petrus 2:22-23 zal vragen oproepen naar de nut en de noodzaak van het lijden, zeker als dat ook nog eens onterecht gebeurt. Kennelijk kunnen we, net als bij de aanduiding ‘zinloos geweld’, ook spreken van zinvol geweld en terecht lijden. Onterecht lijden ondergaan en daaraan ook nog het zwijgen toedoen roept veel emotie en aversie op. De rol die Christus hier op zich neemt, voert ons naar een belangrijk leerstuk in de christologie, namelijk over het wegnemen van de zonden van de mens door Christus aan het kruis. Het is hier niet de meest geschikte plaats om de hele verzoenings- en rechtvaardigingstheologie uit te werken. Petrus laat aan allen een duidelijk voorbeeld van volgeling-zijn zien, aan de hand van het voorbeeld van Christus zelf.

Wie zoekt naar voorbeelden in het leven van de moderne mens van heden zal mogelijk uitkomen op voorbeelden dat een gelovige voor de keuze staat al dan niet openlijk over zijn geloof en de kerkgang te spreken in zijn seculiere omgeving. Is erover zwijgen om de negatieve vragen en associaties die het zou kunnen oproepen maar liever te vermijden een kwestie van Christus verloochenen? Heeft het hedendaagse lijden te maken met keuzes tussen kerkgang op zondag of aanwezig zijn bij gelijktijdige familiefeestjes? Wat is de prijs die vandaag de dag betaald moet worden om volgeling van Christus te zijn? Komt isolement de zaak van het evangelie wel ten goede of juist niet? Of ben je, zoals Maarten Luther ergens zegt, als christen eigenlijk martelaar van beroep?

Petrus stelt dat men als navolger van Christus een ander mens wordt. De combinatie met de lezing uit Handelingen 8 zou deze indruk kunnen versterken. Deze verandering wekt bij de minister van financiën de vraag om gedoopt te worden. Er zit ook een bedenkelijke kant aan deze benadering, namelijk dat de ervaring een ander mens te zijn de toon zet en voorwaarde voor de doop wordt. In een tijd waarin de eigen ervaring voorwaarde voor geloof en doop wordt en menselijk over het geloof gedacht wordt, is de benadrukking van een andere visie ook zeer welkom.

Liturgische aanwijzingen

De epistellezing nodigt uit om gedeelten uit het lijdensevangelie te lezen, al is deze keuze niet zo voor de hand liggend in de paastijd. Ook Jesaja 53 behoort tot de mogelijkheden. Wie zoekt naar een verband met de tijd na Pasen en de manier waarop de leerlingen hun navolging van Christus vorm geven, zou ook voor Handelingen 8:26-40 kunnen kiezen, over Filippus en de Ethiopische minister van financiën. De laatste leest immers in deze perikoop het gedeelte uit Jesaja 53. Passende liederen zijn LvdK 179 en 181 (in verband met de lijdensevangeliën), 105 en 430. Tt 174 is een uitgelezen lied voor deze zondag. De bundel Hoop van alle volken bevat liederen uit de partnerkerken; lied 97 past bij de thematiek.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken