Preekschets 2 Samuël 12:7 – Kerkdienst met gevangenen
2 Samuël 12:7
Die man, dat bent u!
Schriftlezing: 2 Samuël 12:1-25
Het eigene van de zondag
Wat is het verschil tussen het straffen van mensen en het straffen van God? Hoe straft God ons? Aan de hand van het verhaal proberen we te weten te komen wat God van ons wil in zijn straffen.
Uitleg
De algemene context van de perikoop: David heeft zijn rivalen en vijanden verslagen of de relatie met hen geregeld. Hij heeft de relatie met Sauls verwanten geregeld. Ook de relatie met zijn familie is in orde. Hij woont in vrede in zijn paleis in Jeruzalem. In 2 Samuël 11 begint een nieuwe periode: David en Batseba. De machthebber is gearriveerd. De machthebber meent zich alles te kunnen permitteren. Wat komen er dan voor problemen? Het gaat hier om de reactie van God op de moord door David, zijn uitverkorene ‘zoon van God’. Hoe straft God?
Aangetekend moet worden dat de twee belangrijkste figuren in het Oude
Testament, Mozes en David, beiden een moord met voorbedachte rade hebben begaan. Wat David had gedaan, was kwaad in de ogen des
In vers 3 valt het op dat Natan de liefde voor het kwetsbare, het onbeschermde voorop zet. Hij maakt duidelijk dat God in zijn liefde juist hierin wordt gekwetst.
Net als Jezus vertelt Natan de waarheid in een gelijkenis. Het doel is dat de lezer of hoorder zonder dat hij het zelf doorheeft, verleid wordt zich te identificeren met de hoofdfiguur. Bij een direct aanspreken wordt de weerstand om het gehoorde te accepteren te groot, en gaat een mens uitvluchten zoeken of laat het op een ander slaan. Daarom zegt Natan over het lam, ‘het lam was hem als zijn dochter’ en niet ‘als zijn vrouw’.
Vers 5: het oordeel van rechter en koning David over zichzelf: die man verdient de dood. Verder laat David hem vier keer het ooilam betalen. Normaal bij straffen is twee keer betalen. Een man steelt een ezel, hij zal twee ezels terug betalen, Exodus 22:4. De man bij David moet twee keer extra betalen voor het feit dat hij geen medelijden had. Het woord voor medelijden dat hier gebruikt wordt is niet zo sterk als het woord medelijden dat meestal bij God gebruikt wordt. Hier betekent het: iemand sparen, verantwoordelijkheid voelen voor.
In vers 7 komt eerst aan bod wat God allemaal gegeven heeft aan zijn geliefde zoon David: ik heb u tot gezalfde gemaakt tot messias (in het Grieks Christos) gemaakt. God heeft hem zelf tot koning gemaakt, ‘bij de gratie Gods’ betekent de zalving. Hij is geen koning uit verdienste of afkomst. God neemt het David extra kwalijk, omdat David een voorbeeldfunctie heeft naar de andere volkeren en koningen. Hij heeft in zijn daad God gekwetst en belachelijk gemaakt in de ogen van de vijanden (vs. 14).
Eerst volgt een opsomming wat God voor David heeft gedaan. En dan wat David heeft gedaan: hij heeft het zwaard genomen (Uria gedood) en Batseba tot vrouw genomen. De straf is een vergeldende straf: het zwaard zal niet wijken van uw huis. Uw vrouwen worden genomen door anderen. Het verschil met David: hij deed het in het verborgene, God straft in het publiek. Davids zonde komt aan het licht. N. Schuman heeft in zijn boek Gelijk om gelijk (505) aangetoond dat de meeste straffen van God in de Bijbel uitgelegd worden als straffen die de mensen zichzelf aandoen. Het kwaad blijft in de familie. Tot in het derde en vierde geslacht. Het komt altijd terug, zie de geschiedenis van Jakob, hoe deze op zijn beurt bedrogen wordt. In de criminologie zien we dit terug. Het is als een vloek, die alleen kan worden opgeheven ‘van Godswege’.
Het oordeel van God is anders dan het oordeel van de mens. Vers 13: let op de formulering en de volgorde: De here heeft uw zonde vergeven, u zult niet sterven. Dat is het oordeel van God: gij zult leven. Hij veroordeelt David tot het leven, maar het vergeldend aspect blijft staan: het kost eigen bloed (het kind, voortgekomen uit deze relatie, sterft). David oordeelt als mens, een oordeel ten dode: de man moet ter dood gebracht worden en daar bovenop nog vier keer terugbetalen.
David komt tot zijn mea culpa in vers 13. Hier ritueel uitgedrukt, maar in Psalm 51 lezen we Davids getuigenis. De diepte van deze getuigenis kan niet genoeg ondergaan worden. (Zie onder over ‘goedkope genade’.)
De reactie van David: hij doet boete, met de hoop op ‘genade’. Die geeft hij terecht niet op, zolang het kind nog leeft. Tot verbazing van de dienaren doet hij rouw en boete, als het nog zin kan hebben. Dan houdt het bij David op. Hij reinigt zich. Hij gaat naar de tempel en buigt als teken, dat hij zijn ook verdere straf volledig accepteert. Daarna gaat hij eten en leven. Zo heeft God het gewild: hij zal leven. David doet alles in volkomen overgave (zeven dagen) en is authentiek in het verwerken. Vandaar dat hij tot verbazing van omstanders een punt kan zetten achter gedane zaken. Hij zal ook de verdere gevolgen van zijn daden accepteren.
Vers 25: als bewijs dat het naar Gods wil en oordeel is, volgt het ontstaan van nieuw leven na de dood. Een kind naar Gods wil: Jedidja, de naam die God geeft aan het kind. David noemt zijn zoon Salomo: kind van sjaloom. De verzoening is bewerkt. Ook met Batseba. Belangrijk is dat deze zoon geschikt is de nieuwe messiaanse gestalte te worden. Het is een kind van genade, niet omdat hij verdient koning te worden, hij is dus niet de oudste zoon van David, maar een zoon uit zonde geboren, levend uit genade. Koning alleen bij de gratie Gods. Salomo is zich dat later bewust (zie het zelfinzicht bij zijn bede: 1 Kon. 3:6, 7).
Eind 25: en God had hem lief. Hier staat het woord verwant aan agape: de zichzelf weggevende liefde. Het einde van de straf is dat David weer kan leven met toekomst (kind): daar komt de straf van God uit.
Aanwijzingen voor de prediking
Moeilijkheid en valkuil.
De goedkope genade: het is een misvatting dat een (mis)dader het slachtoffer alleen maar kan vragen om vergeving, al of niet met een (vals) beroep op christelijke naastenliefde.
Het is zelfs beledigend en kwetsend voor het slachtoffer. Een dader die zijn daad en zichzelf serieus neemt vraagt om straf. Die heeft hij namelijk verdiend, niet alleen maar in negatieve zin. Dan komt er ruimte voor het al dan niet vergeven bij het slachtoffer. Vergeving staat naast, niet in plaats van straf. Zie hierover, en over de plaats van de vergelding in het strafdenken, mijn artikel, vermeld onder ‘Literatuur’.
Verdere opmerkingen.
Het is het beste aan de hand van het verhaal in de preek te laten zien hoe God straft. U kunt de aantekeningen bij de tekst volgen in de preek. Het verschil wordt duidelijk met het straffen van de mens. Daarbij is het volgende als illustratie en leidraad bedoeld.
In ‘David’ wordt alles bijeengebracht aan verhalen over de ideale koning van
Israël. Niet de ideale koning zoals bij andere volkeren, die de beste en als God is, boven de wet staand. Maar hij, die als koning van Israël – prototype van het volk, dat telkens falend – weer weet op te staan met de hulp van God. In goede dingen is hij voorbeeld, maar ook in het verwerken van het kwade. Hij is een ‘zoon van God’.
Ook in het bekennen en verwerken van de schuld blijft hij idool en voorbeeld. In boete, rouw, verdriet en leed accepteert hij de straf volledig. Hij gaat mensen bijstaan, die hij heeft meegesleept in de misdaad. Daarom dient hij hier als voorbeeld van hoe een mens straf van God kan ondergaan.
In het oordelen en straffen zit een beweging van leven naar dood. Bij God en bij Jezus wordt die beweging omgedraaid: het oordelen en straffen wordt een beweging van dood naar leven.
In het Evangelie van Johannes hoofdstuk 6-9 gaat het over ‘het oordelen’. Over het oordeel van mensen over Jezus, maar ook over het oordeel van Jezus en zijn Vader over mensen. In het oordeel maken mensen een momentopname. ‘Eens een dief, altijd een dief.’ Een beweging van een levende film naar een dood plaatje. Zo prikken mensen elkaar vast in het oordeel. Jezus en God beginnen bij de mens, vastgelopen in schuld en dood, en veroordelen hem of haar tot het leven. Dit is de draad in het verhaal van Davids zonde, in het verhaal over de overspelige vrouw en wat Jezus daarna zegt over zijn eigen oordelen (Joh. 8:1218). Jezus zegt dat Hij niet oordeelt, maar dat doet Hij wel degelijk: ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’ Hij oordeelt niet, maar als Hij oordeelt… (vs. 15, 16) dan doet Hij dat samen met God. Namelijk tot het leven. Typische paradox bij Johannes. Dit alles loopt uit in het Johannesevangelie op het oordeel van de mensen over Jezus (de mens bij uitstek). Een beweging van leven naar dood, het kruis. Maar dan komt Gods laatste oordeel over ‘de mens’: een oordeel tot het leven voor altijd, de opstanding.
Aan het oordeel van God tot het leven gaat een kruis vooraf. Een beweging door de doodzee (straf soms) heen naar het leven. Wij worden door God veroordeeld tot leven. Dat is positief bedoeld. We worden heengezonden met een zegen. En niet met een vloek, zoals de filosoof Sartre het zag: we zijn gedoemd tot het leven. Laten we met God gaan.
Liturgische aanwijzingen
Als oudtestamentische lezing: de boetpsalm van David, Psalm 51.
Als nieuwtestamentische lezing: Johannes 8:1-11 (de overspelige vrouw) en/of het vervolg: Johannes 8:12-20.
Geraadpleegde literatuur
N.A. Schuman, Gelijk om gelijk. Verslag en balans van een discussie over goddelijke vergelding in het Oude Testament, Amsterdam, 1993.