Preekschets Ester 6:11
Ester 6:11
Toen nam Haman dat kleed en dat paard en hij bekleedde Mordekai en deed hem rijden over het plein der stad en hij riep voor hem uit: Zo wordt gedaan aan de man wie de koning eer wil bewijzen!
Schriftlezingen : Ester 6:1-14 ; Matteüs 13:31-32; Johannes 21: 1-3.
Het eigene van de zondag
De tekstkeuze voor deze en drie andere zondagen is bepaald door een continu-lezing van het boek Ester, waarvan een serie van vier schetsen wordt gegeven (zie ook: Preekschets Ester 3:7, Preekschets Ester 4:16 en Preekschets Ester 5:7,8).
Uitleg
Het verhaal in Ester 6 begint met de veelzeggende woorden: ‘In die nacht’. Dat is de nacht volgend op de dag, waarop Ester de koning en Haman heeft uitgenodigd voor het tweede drinkfeest (5:8) en Haman de houten paal heeft laten oprichten om Mordekai op te hangen (5:14). Het is ook een nacht waarin de koning niet kon slapen. Alle aandacht valt dan op ‘het boek van de gedachtenissen’ (‘de Kronieken’), waarmee naar een soort dagboek wordt verwezen. Daarin vindt men nu een mededeling over het optreden van Mordekai in 2:21-23 in verband met een aanslag van twee hovelingen tegen de koning. De in vers 2 voorkomende werkwoordsvorm ‘het werd gevonden’ wijst op een toevallig vinden.
De in de verzen 3-5 voorkomende dialoog tussen de koning en zijn dienaren gaat eerst over het achterwege blijven van een beloning voor Mordekai. Het gebruik van de twee in vers 3 voorkomende woorden ‘eer’ en ‘grootheid’ onderstreept de bijzondere eer die de redder van de koning zal worden bewezen. De volgende korte zinnen in deze dialoog: ‘Wie is er in de voorhof?’, ‘Zie, Haman staat in de voorhof’ en ‘Laat hem binnenkomen’ versnellen het tempo van de dialoog. Deze kortheid verhoogt eveneens het dramatisch aspect van de handeling. Aan het slot van vers 4 wordt daarbij een nieuw toeval vermeldt, namelijk dat Haman zich juist op dat moment in de voorhof van het paleis bevindt. Opvallend is dat niemand enige verbazing laat merken over het feit dat Haman zich juist op dit nachtelijke tijdstip in het paleis vertoont. Dit is echter wel karakteristiek voor de haast die Haman heeft om de koning toestemming te vragen voor de executie van Mordekai. Deze haast schept ook weer een nieuw toeval in ons verhaal. Precies op hetzelfde moment, waarop de koning het eerbetoon van Mordekai ter sprake wil brengen, wil Haman om diens ondergang vragen. Tegelijk wordt zo weer een nieuw element van spanning in het verhaal gelegd, namelijk door de nu opkomende vraag of Haman het voor Mordekai bedoelde eerbetoon nog zal kunnen verhinderen.
In de verzen 6-10 volgt een dialoog tussen de koning en Haman. Er is een grote mate van ironie merkbaar in de manier, waarop de koning hierbij onbedoeld Haman te gronde richt. Hij doet dit door de naam van degene die hij wil eren te verzwijgen, terwijl dit juist de naam is van degene die Haman wil laten doden. Dit verzwijgen van de naam schept verhaaltechnisch ook de gelegenheid het karakter van Haman nader te onthullen. Zo wordt in vers 6 letterlijk gezegd: ‘Haman zei in zijn hart’. Een midrasj verwijst daarbij heel zinvol naar Psalm 14: 1, waar wordt gezegd: ‘De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God’. Naast een dwaas wordt Haman in dit vers ook nog getekend als iemand wiens belangstelling alleen is gericht op zijn eigen status en eer. Dit is zozeer het geval, dat hij pretendeert dat niemand anders dan hij voor het door de koning bedoelde eerbetoon in aanmerking kan komen.
Haman is zo geheel in de ban van de woorden van de koning: ‘de man, die de koning met zijn eer een welgevallen wil bewijzen’, dat hij niet alleen zijn antwoord aan de koning in vers 7 direct met deze woorden begint, maar ze in vers 9 ook nog twee keer herhaalt. Deze herhaling legt niet alleen een bijzondere nadruk op deze woorden, maar accentueert opnieuw het karakter van een alleen op eigen eer beluste Haman.
De woorden ‘en laat men geven’ in vers 9 brengen de opgewonden stijl van Haman tot uitdrukking. Daarin blijkt ook dat Haman voor alles wil, dat openlijk bekend wordt dat de koning hem wenst te eren. Daarom adviseert hij de door de koning bedoelde persoon een rit over het plein van de stad, waar zich veel mensen bevinden, te laten maken.
Vers 10 brengt een voor Haman totaal onverwachte en vernederende ontknoping. In antwoord op zijn advies geeft de koning hem daar de opdracht: ‘Doe zo aan de jood Mordekai’. Het feit dat de koning bij zijn opdracht aan Haman nadrukkelijk stelt, dat hij niets van alles wat hij heeft voorgesteld mag nalaten, maakt zijn nederlaag en vernedering nog completer. Op een prachtige wijze wordt dan in vers 11 verteld, hoe Haman de opdracht van de koning overeenkomstig het door hemzelf gegeven advies nauwgezet uitvoert. Zo biedt dit vers ook een treffende illustratie van de vaak door Jezus gebezigde woorden: ‘ieder, die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden'(Luc. 14:11).
Het op het eerste gezicht weinigzeggende vers 12, zegt in werkelijkheid alles over de toekomstige verhouding tussen Mordekai en Haman. Mordekai keert stilzwijgend terug naar de poort van de koning. Op zichzelf verandert dit eerbetoon ook niets voor hem, want het decreet tegen de joden is nog steeds volledig van kracht. Pas het optreden van Ester in het volgende verhaal zal dit ongedaan maken. Het gedrag van Haman spreekt echter boekdelen. Zijn treurige houding en omhulde hoofd zeggen in dit opzicht al genoeg.
In vers 13 vertelt Haman zijn vrouw en vrienden wat hem is overkomen. In hun reactie daarop komt tot uitdrukking dat Haman het uiteindelijk toch tegen ‘de jood’ zal moeten afleggen. Tegelijk wordt daarmee zo al impliciet gezinspeeld op het in 7:9-10 aan Haman ten uitvoer gebrachte vonnis. Deze huiselijke conversatie wordt in vers 14 plotseling onderbroken voor het komende drinkfeest in 7:1-7 . Daardoor wordt een snelle opeenvolging van de ene naar de andere episode aangegeven (vgl. Job 1:16).
Aanwijzingen voor de prediking
-
‘In die nacht’, met die woorden begint dit verhaal. Als hoorders van dit verhaal hebben we het gevoel dat het daarbij niet om een nacht in letterlijke, maar in figuurlijke zin gaat. In die nacht gebeuren er allerlei dingen die men in de nacht niet verwacht. Precies zoals bij de leerlingen van Jezus als in Johannes 21:3 van hen wordt gezegd: ‘In die nacht vingen zij niets’.
-
In Ester 6 wordt allereerst verteld dat de koning die nacht niet kon slapen. Waarom hij dit niet kon wordt niet verteld. In oude vertalingen wordt gezegd dat God de slaap van de koning verstoorde. In Ester wordt hier en ook verder nergens met een woord over God gerept. Dat betekent niet dat God absent is. In de joodse traditie wordt gezegd: het zijn de donkerste tijden als God afwezig lijkt. Lijkt ja, want Hij is er wel. Het mosterdzaadje in de gelijkenis van Matteüs lijkt ook niets voor te stellen. Misschien moeten we zelfs stellen: In zijn afwezigheid is God vaak nog meer present dan in zijn aanwezigheid.
-
Dat blijkt ook in het verhaal van Ester. Want wat gebeurt er? In die nacht wordt bij toeval een aantekening over Mordekai gevonden. Mordekai die het leven van de koning heeft gered. Een ’toeval’ dat grote gevolgen heeft. Dit vormt de inleiding tot een reeks gebeurtenissen die elkaar in een snel tempo opvolgen. Mordekai voor wie al een galg is opgericht, blijkt nog een beloning tegoed te hebben. Haman die midden in de nacht in de slaapkamer van de koning verschijnt. Haman die Mordekai en met hem alle joden wil ombrengen. Haman die voor zichzelf het grootst mogelijke eerbetoon bedenkt en dan de koning hoort zeggen: ‘Doe zo aan de jood Mordekai’. De ‘vijand van de joden’ (3:10) moet het eerbetoon aan de jood uitvoeren! Een midrasj laat Haman hierbij heel treffend nog het volgende zeggen: ‘Terwijl ik gisteren bezig was een galg voor hem te maken, maakte God een kroon voor hem!’
-
Dit alles maakt duidelijk dat God, van wie het lijkt dat Hij er niet is, ‘in die nacht’ van het boek Ester toch present is. Zo is Hij ook in iedere nacht van het bestaan dichterbij dan we ook maar bij benadering vermoeden.
Liturgische suggesties
-
Psalm 98:1,2; 105 1,2
-
LB 20:1,2,3,7; 242:6; 303:3; 319