Preekschets Filippenzen 4:6 – Biddag voor gewas en arbeid
Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dank hem in al uw gebeden.
Tekst: Filippenzen 3:17 – 4:21
Het eigene van de biddagpreek
De biddagpreek moet het besef wekken of levend houden, dat ons dagelijks levensonderhoud niet afhangt van menselijke investeringen (in arbeid of geld), maar ten diepste van Gods genade. Deze jaarlijkse herinnering gaat over iets wat ons dagelijks voor ogen moet staan.
Christenen leven bij de dag, omdat elke dag genadegave is. En elke dag kan de laatste van deze wereldtijd zijn. Dat besef klinkt ook mee in het gebed ‘geef ons heden ons dagelijks brood’.
Tekstkeuze voor dit jaar
Geen jaar en geen dag is hetzelfde. In 2017 verscheen in Nederland het boek ‘Wat op het spel staat’ van de Duitse historicus-filosoof-romanschrijver-journalist en vertaler Philipp Blom (1970). Het is een alarmerend boek. Hij beschrijft de samenlevingen van de rijke wereld als toekomstloos, gericht op het behoud van status, op een nooit eindigend heden. En ‘Dat heden is al voorbij – alleen de coulissen staan nog overeind’. Deel van het probleem is: ‘Ook in hoogontwikkelde landen kent een groot deel van de burgers de problemen niet, ontkent ze, meent er niet direct slachtoffer van te zijn of heeft de implicaties ervan gewoon nog niet doordacht’. De problemen zijn vanzelfsprekend die van de snelle opwarming van de aarde, de robotisering, en de volkerenbeweging die niet meer te stuiten is. Dit type samenleving gaat eraan, en snel ook.
Zijn betoog is wel ‘apocalyptisch’ genoemd, maar daar kan ik niet in meegaan. Volgens Blom bestaat er namelijk geen ‘groots plan voor de mensheid, geen beschermende, onzichtbare hand’. Maar laat nu het kenmerk van apocalyptiek juist zijn, dat die hand er wel degelijk is en ook onthuld wordt.
De brief aan de Filippenzen is niet apocalyptisch, maar wel doortrokken van besef dat de HERE nabij is. Er is een beschermende, onzichtbare hand. Een hand die redding brengt. Dat besef maakt niet dat we geen oog hebben voor genoemde alarmerende ontwikkelingen, maar wel dat we er anders in mogen staan. Deze wereld is immers niet het één en al.
Contouren van de preektekst
De eindgerichtheid van de brief aan de Filippenzen
In h. 1 wordt tot tweemaal toe gewezen op ‘de dag van [Jezus] Christus’. De ‘Christus–hymne’ in h. 2 loopt uit op het visioen van elke tong die zal belijden dat Jezus Christus Heer is.
In h. 3: 20,21 spreekt Paulus zijn verwachting uit van de Here Jezus Christus als Redder die ‘alle dingen aan Zichzelf kan onderwerpen’.
In h. 4: 5 motiveert hij zijn bemoedigingen met de woorden: ‘De Here is nabij’. Deze uitspraak kan tegelijkertijd duiden op de onmiddellijke nabijheid van de Here door zijn Geest én op zijn aanstaande komst in heerlijkheid.
De visie op een mensheid los van God in de brief aan de Filippenzen
Wanneer mensen zich verzetten tegen God en zijn reddende boodschap, is dat een aanwijzing van hun ondergang en tegelijk een teken van behoud voor hen die het van Gods reddende hand verwachten (h. 1: 28). God verachten en negeren is dus in zichzelf al teken van ondergang.
De mensheid los van God heet ‘een verkeerd en ontaard geslacht’ (h. 2: 15). Ze maken een god van hun buik, stellen in schaamteloze dingen hun eer en ‘hun aandacht is alleen gericht op aardse zaken’ (h. 3: 19). Maar zo levende gaan ze ‘hun ondergang tegemoet’ (NBV) (HSV: ‘Hun einde is het verderf’). Het is aannemelijk dat ‘ondergang/verderf’ zowel slaan op de ondergang in dit leven als op de eeuwige ondergang.
Dat de mensheid-los-van-God van de buik een god maakt en alleen gericht is op aardse zaken kan in onze tegenwoordige wereld met de handen worden getast!
Het moge duidelijk zijn dat de apostel geen reddende krachten verwacht van een wereld die God negeert.
Ook de gemeente van Christus wordt bedreigd door het gevaar zich door deze wereld te laten infecteren. Christenen zijn niet verheven boven ongelovigen. Ook onder hen komen b.v. afgunst en jaloezie voor. Er zijn er zelfs die Christus prediken ‘uit afgunst en jaloezie’ (h. 1: 15). Dat zijn toch zaken die niet samen zouden moeten kunnen gaan.
H. 2: 3 waarschuwt voor handelen uit eigenbelang en h. 2: 21 spreekt van personen die feitelijk blijkbaar als christen alleen hun eigen belang zoeken.
Ook ‘morren en meningsverschillen’ (h. 1:14) komen kennelijk wel eens voor; er zijn ‘slechte arbeiders’(h. 3: 2). De eerder genoemden die van de buik hun god maken etc. kunnen ook wel vanuit de gemeente opkomen: h. 3: 18 wekt in ieder geval die indruk.
Hoe zaken van levensonderhoud ter sprake komen in de brief aan de Filippenzen
Ook al kan van een wereld los van God geen redding worden verwacht, we brengen er wel ons leven in door. En dat leven moet onderhouden worden. Geen mens kan zonder eten en drinken, ook geen apostel, en als er ziekte de kop opsteekt ontstaat er zorg en angst (h. 2: 26, 27). Paulus spreekt met waardering over hulp die hij (in de gevangenis!) heeft ondervonden van Epafroditus (h. 2: 30). Daarin kwam de zorg van de gemeente voor Paulus in zijn gevangenschap tot uitdrukking (h. 4: 10). Daar zal zeker een bepaalde materiële zorg in besloten zijn geweest: dit blijkt duidelijk in wat de apostel schrijft in h. 4: 11-13. Hij schrijft daar over zaken van overvloed en honger, rijkdom en gebrek. Even verderop gaat het over tegoeden en tekorten, om gaven die Paulus mocht ontvangen: ‘Mij ontbreekt niets dankzij de gaven die Epafroditus namens u heeft gebracht’ (h. 4: 18 NBV). Omdat de gemeente door liefde bewogen zoveel hulp geboden heeft, rekent Paulus erop dat de gemeente op haar beurt voorzien zal worden van al het nodige. ‘Alles wat u nodig hebt’ (h. 4: 19) betreft zowel het geestelijke als het materiële.
Uitleg van de preektekst
mèden merimnate ‘wees in geen ding bezorgd’. De woordgroep merimna-merimnaoo kan volledig gedekt worden door de onze van ‘zorg-zorgen’. Hier gaat het om de angstige zorg die gewekt wordt door moeilijke levensomstandigheden.
Dat kunnen alle mogelijke omstandigheden zijn: mèden (‘niets’) neigt hier naar de betekenis van ‘in geen enkel opzicht’. Gezien de inhoud van de brief kan Paulus denken aan de meest uiteenlopende soorten zorgen die de Filippenzen zich kunnen maken: inzake levensonderhoud, maar het kan ook gaan om angst voor tegenstanders (h. 1: 28), spanningen in de gemeente (zie bijvoorbeeld h. 2: 20 of h. 4: 2), zorg om een gemeentelid (h. 2: 26), zorg om Paulus (h. 4: 10).
Maar de materiële omstandigheden van de Filippenzen zullen Paulus zeker ook voor ogen gestaan hebben, wat maakt dat deze tekst ook bij de biddag mag klinken.
Opvallend is dat hetzelfde woord merimnaoo door de Here Jezus zelf 6 keer op rij gebruikt wordt in Matth. 6: 25–34. Wat Paulus hier zegt, lijkt duidelijk een echo van deze woorden.
Als er één is, die zich zorgen zou kunnen maken, is het Paulus zelf wel. Hij zit immers gevangen en heeft het niet breed. Juist doordat hij weet waar hij het over heeft, kan hij de Filippenzen zo aanspreken zonder dat het goedkoop overkomt.
All‘ en panti is het tegenovergestelde van mèden. ‘In niets’ staat tegenover ‘in alles’.
Tèi proseuchèi is het kernwoord hier, samen met tèi deèsèi.
Proseuchomai en proseuchè komen veelvuldig voor in het N.T. Het zijn de termen bij uitstek voor gebed in al z’n verschijningsvormen. Naar de wortel: ‘je met vertrouwen sprekend uiten’. Het voorvoegsel pros geeft de richting aan.
In h. 4: 6 gaat het om gebeden waarin iets aan God gevraagd wordt, zie de toelichting bij aitèmata.
Deomai en deèsis komen ook tamelijk frequent voor in het N.T.
De grondbetekenis van deomai is ‘iets missen, ergens gebrek aan hebben’ waaruit zich de betekenis ‘smeken’ heeft ontwikkeld. Vaak worden deomai en proseuchomai naast elkaar gebruikt.
Proseuchomai is een meer algemene term, deomai heeft meer specifiek de klank van smeekbede.
Eucharistia betekent dankzegging. De vraaggebeden dienen gepaard te gaan met dank. Al was het alleen maar de dank om het gegeven dat wij God in Christus vrijmoedig mogen benaderen met al onze vragen!
Ta aitèmata: het woord aitèma komt slechts 3 keer voor in het N.T., het werkwoord aiteoo tientallen keren.
Het betekent ‘verzoek’, ‘verlangen’, dat wat je op je hart hebt om te vragen.
Gnoorizesthoo: passief imperatief van gnoorizoo, bekend worden.
Alle verlangens mogen bekend gemaakt worden aan God (pros ton theon).
Bidden en smeken onder dankzegging zijn akten van kennisgeving aan God. Hij wordt op de hoogte gebracht van wat de bidder ter harte gaat en hoe zijn hart gestemd is: dankbaar omdat hij zich zo vrijmoedig mag uiten naar zijn Schepper en Verlosser.
Aanwijzingen voor de preek
Er is alle reden tot zorg vanwege de veranderingen die zich razendsnel voltrekken in onze wereld als gevolg van internationale handel, moderne communicatietechnologie en het groeiende internationale verkeer. Negatieve gevolgen zijn de fenomenen van een kwetsbare wereldeconomie, migrerende bevolkingsgroepen, een grote kloof tussen arm en rijk, een verlies aan nationale identiteit, de terugkeer van tribale conflicten en zelfs terrorisme.
Een andere wereld dan de wereld van Paulus destijds, maar het idee dat de dingen zonder God uit de hand lopen en dat een handjevol christenen er weinig tegen in te brengen heeft, is gelijk. Hoewel ons burgerschap in de hemel is (h. 3:20) leven wij middenin deze tumultueuze wereld. In de preek kan naar deze situatie verwezen worden als inleiding.
Er kan iets gezegd worden over de persoonlijke situatie van Paulus, die gevangen zit (niemand weet precies waar). Hij kan op geen enkele manier zorgen voor eigen levensonderhoud.
Hij is blij met wat bezoekers hem komen brengen. Hij weet wat het is om in afhankelijkheid te leven.
Christus geeft Paulus de kracht om soms gebrek te moeten lijden. Maar op andere momenten is er zelfs overvloed. Paulus weet dat zijn zorgen bij God bekend zijn en daarom kan hij ook de gemeente aanmoedigen zich in vertrouwen op God te richten.
Ook de situatie van de gemeente Filippi kan genoemd worden. Uit 2 Kor. 8: 1, 3 kan afgeleid worden dat er diepe armoede heerste. Onze preektekst (h.4: 6) kan dus ook armoede als achtergrond hebben.
Ook h. 4: 19 zou in de richting van behoeftigheid kunnen wijzen.
Wellicht zijn er ook in onze gemeente leden die de eindjes amper aan elkaar vast kunnen knopen. Maar ook als we vermogender zijn, komen onze benodigdheden niet als vanzelf op ons toe.
Het is zelfs zo: hoe rijker we zijn, des te nodiger is het om er steeds bij bepaald te worden dat we niets zelf verdiend hebben en voor God nooddruftig, arm en naakt zijn.
We krijgen in de brieven van Paulus nergens de indruk dat hij veel van politieke macht verwacht als het gaat om het verhogen van de levensstandaard. De tijden waren er niet naar.
De eeuwen die volgden waren voor Europa (om ons daartoe te beperken) vaak chaotisch, op- en neergang en doorspekt met veel strijd.
Wij leven de laatste 60 jaar in Nederland doorgaans in grote weelde, in absolute zin en dus zeker vergeleken met toen, maar de tekenen wijzen erop dat dit tijdperk van vrij ongestoorde weelde snel voorbijgaat.
Wat er gaat gebeuren, weten we niet. Optimisme is er al jaren niet meer, er zijn geen gezaghebbende politici met een vaste koers en een goed doel voor ogen.
Dat hangt samen met het eigenbelang (vgl h. 2: 3), de ‘buikgod’ en het voornamelijk bedenken van aardse dingen (h. 3: 19). In de preek kan er op gewezen worden, dat ook de Filippenzen bedreigd worden door de gevaren van eigenbelang en genotzucht. Dat is nu niet anders. De ontwikkelingen in de wereld van nu zijn mede gevolg van onze eigen zonden.
Maar de Here is nabij!
En omdat Hij er is, en komt, kunnen we niets beters doen dan bidden en smeken.
Ja, we mogen dat doen! De weg van het gebed kennen en beoefenen is op zichzelf al iets om dankbaar voor te zijn (‘met dankzegging’).
Dan is er wel zorg om allerlei ontwikkelingen, maar de angstige zorg of het nog wel goed komt hoeft er dan niet meer te zijn. We mogen in zekere zin onbezorgd zijn: als Hij zo dichtbij is in onze ruimte door zijn Geest, en in de tijd door zijn naderende komst, dan kun je veel moeilijkheden relativeren.
Het is mooi iets te laten zien van de tegenstelling tussen het ‘in geen ding’ en ‘in alles’.
We kunnen ons over heel veel dingen (grote) zorgen maken, maar bidden biedt een tegenwicht. De omstandigheden veranderen dan niet altijd zomaar op slag, maar ons hart kan er beter tegen.
De preek biedt ook gelegenheid om iets te zeggen over de verschillende woorden die Paulus gebruikt i.v.m. bidden: bidden, smeken, verlangens.
Het bidden is een vertrouwend uitgaan richting God; het smeken drukt onze behoeftigheid uit; bij ‘verlangens’ kan worden stilgestaan bij allerlei specifieke noden.
Suggesties voor gemeentezang
-
Ps. 5: 2, 4, 11, 12 (o.b.) Ps. 34: 1, 3, 5, 9 (o.b.) Ps. 37: 2, 10 (o.b.)
-
Ps. 651, 2, 6, 7 (n.b.) 1, 2, 4, 7 (n.b.) 2, 6 (n.b.)
-
Ps. 66: 1, 2 (o.b.)
-
Ps. 144: 6, 7(o.b.)
-
Schriftberijming 23
-
Geref. Kerkboek 110:1, 2 (n.b.), 5, 6 (n.b.) (ook te zingen op melodie Ps. 32)