Preekschets Genesis 44:32
Genesis 44:32
Twintigste zondag na Pinksteren
Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld voor de jongen;
ik heb hem gezegd dat hij het mij
mijn leven lang mag aanrekenen
als ik de jongen niet terugbreng.
Schriftlezing: Genesis 44:24-45:15
Uitleg
We komen nu bij de climax in de Jozefverhalen. Twee koninklijke figuren, Juda en Jozef, banen de weg naar verzoening en herstel. Juda houdt een hevig en ontroerend pleidooi bij Jozef, die Benjamin wil vasthouden. Juda die ooit voorstelde Jozef naar Egypte te verkopen wil nu koste wat kost voorkomen dat Benjamin in Egypte moet achterblijven, want dat zou zijn vader niet overleven.
Opvallend is hoe vaak het woord cèbèd (slaaf, dienaar) hier klinkt. Juda stelt zichzelf, zijn broers en zijn vader voor als dienaren van Jozef. Hij biedt zichzelf aan als slaaf, opdat Benjamin vrijuit kan gaan. We komen daarbij het woord crb tegen (borg staan voor, intreden voor), dat we ook al eerder tegenkomen bij de belofte van Juda aan Jakob (Gen. 43:9). Een afgeleid woord (cērābōn, onderpand) komen we tegen in de geschiedenis van Juda in Genesis 38 (vs. 17,18,20). We komen het woord ‘borg staan’ niet zo vaak tegen in het Oude Testament, maar wel zesmaal in het wijsheidsboek Spreuken en dan in financiële zin. Daarin wordt het borg staan voor je naaste ten stelligste afgeraden, tenminste als het een vreemde betreft. Blijkbaar wordt dat als een te riskante operatie gezien, waarbij je jezelf te veel uitlevert. Juda staat niet borg voor een vreemde, maar voor zijn broer. Maar ook hij benadeelt zo zichzelf, want hij zal zijn vrijheid moeten opgeven.
Juda is dus een andere Juda geworden dan die Jozef van vroeger kende. Deze Juda zet zijn leven in voor zijn jongere broer en eert zijn vader. Er is geen spoor meer van jaloezie of haat omdat Jakob de zoons van Rachel meer lijkt lief te hebben dan zijn andere zoons. Juda is wijs geworden. Hij gaat de weg van de Thora en heeft zijn naaste lief als zichzelf. Door zijn vurige pleidooi, waarin hij plaatsbekleding aanbiedt voor Benjamin, wordt Jozef opengebroken. Juda heeft de ultieme test doorstaan en nu staat niets het herstel van de broederschap in de weg.
Dan volgt een scène vol emotie, waarin Jozef zich bekendmaakt. Tweemaal horen we hem roepen: ‘Ik ben Jozef!’ Bij de eerste keer deinzen de broers terug voor zijn aangezicht, want dat is opeens anders geworden dan het aangezicht waarvoor ze neervielen (Gen. 44:14; vgl. ook 44:23!). Jozef vraagt letterlijk: ‘Leeft vader nog?’ Een merkwaardige vraag gezien het pleidooi van Juda even daarvoor. We kunnen gaan speculeren over verschillende bronnen waaruit de tekst is opgebouwd, maar daar komen we niet veel verder mee. Het is beter om de conclusie te trekken dat Jozef net als Juda het welzijn van vader Jakob zeer ter harte gaat en dat zij daarin ook echte broers zijn geworden.
Vers 5,7,8 en 9 zijn cruciale verzen en daarin komt God naar voren als de verborgen Aanwezige, die het kwaad ten goede heeft gekeerd. Jozef stelt dat God hem voor hun aangezicht uit heeft gezonden naar Egypte en niet zijn broers (driemaal het woord ‘zenden’). En niet farao heeft hem zo’n hoge positie gegeven, maar God. En dat alles om het leven van zijn vader en broers te redden in de hongersnood (vgl. ook Gen. 50:20!). In de woorden ‘levensbehoud’ (vs. 5) en ‘leven’ (vs. 7) worden we herinnerd aan het verlangen van Jakob, Jozef en Juda (Gen. 42:2,18; 43:8) en dat verlangen wordt nu als vervuld gezien door het verborgen handelen van God. Het ‘stellen’ van Jozef tot heer over Egypte heeft alles te maken met het ‘veilig stellen’ (3x sjīm in vs. 7,8,9) van een rest van Israël op aarde. De ‘grote verlossing’ in vers 7 wijst natuurlijk allereerst op de redding uit de hongersnood, maar het woord ‘groot’ doet vermoeden dat het nog veel verder reikt, namelijk richting de uittocht uit Egypte als bevrijding uit het slavenhuis. Egypte kan immers onmogelijk het einddoel zijn van Israël. Het blijft in de redding gaan om het beloofde land (vgl. Jer. 42 waarin het wonen in Egypte door een ‘rest’ fel wordt afgekeurd). Hier schemert door dat de Jozefnovelle ook een scharnierfunctie vervult tussen de verhalen over Jakob en de uittocht uit Egypte.
Dat Jozef Jakob naar Egypte wil halen om zijn vader zo voor hongersnood te vrijwaren heeft ook iets in zich van herhaling van een thema dat we al zagen bij Abram (Gen. 12:10vv.) die naar Egypte gaat om de honger te ontkomen en bij Isaak (Gen. 26:1vv.), die bij het ontvluchten van de honger juist niet naar Egypte mag gaan, maar bij de Filistijnen terechtkomt.
Aanwijzingen voor de prediking
Er zijn drie motieven in het bijbelverhaal die nauw met elkaar verbonden zijn: de plaatsbekleding van Juda, de verzoening tussen Jozef en zijn broers en de verborgen weg van God tot redding van mensen. De kunst is nu deze motieven beeldend naar voren te brengen en te verbinden met het dagelijkse leven van de hoorders.
De preek kan heel goed begonnen worden met een concreet voorbeeld van ‘borg staan’ in het leven van vandaag de dag: een jong stel met weinig inkomen wil een huis huren. De verhuurder is daartoe alleen maar bereid als er iemand borg wil staan voor een eventuele huurschuld. Hun ouders zijn daartoe bereid, omdat zij daar de financiële mogelijkheden voor hebben. Mensen die elkaar liefhebben, staan immers borg voor elkaar. Bij Juda is er sprake van een nog veel ingrijpender vorm en krijgt het borg-staan sterk het karakter van plaatsbekleding. Ons leven is vol van plaatsbekleding in die zin dat wij dingen voor elkaar doen die de ander op dat moment niet zelf kan doen. De buurvrouw neemt bijvoorbeeld even de rol van moeder over, omdat moeder zelf naar een begrafenis moet. Of iemand biedt aan de plaats van een gegijzeld kind in te nemen. In dat laatste geval komen we dicht in de buurt van Juda, die de plaats van zijn broer Benjamin wil innemen en als slaaf wil achterblijven bij Jozef. Plaatsbekleding krijgt hier het karakter van plaatsvervanging en zo ook van een offer. Dit maakt vervolgens verzoening mogelijk, zo blijkt. Jozef durft zich immers na het aanbod van Juda bloot te geven.
Deze verzoening komt hier tot uitdrukking in de beslissing van Jozef zijn masker af te zetten. Het beeld van het masker helpt hier goed om beeldend te preken en ook in een gesprekje met kinderen in te gaan op de manier waarop verzoening echte ontmoeting mogelijk maakt. Naar tieners toe kan er misschien een popsong gezocht worden dat het thema ‘Maskers’ bevat. Een goed voorbeeld is het lied ‘Maskers af’ van Marco Borsato. Een paar verzen kunnen als dichtregels in de preek worden opgevoerd: ‘Voor jou zet ik mijn masker af / ik heb geen muren meer / omdat jij net zo kwetsbaar bent / leg ik mijn wapens neer. Voor jou zet ik mijn masker af / aan jou geef ik mij bloot / ik werp mijn ziel en zaligheid / uit liefde in je schoot. Mijn sterkte en mijn zwakte / je krijgt ze allebei / ik wil ze met je delen / wil jij dat ook met mij.’ In die paar verzen gaat een hele wereld open, die te verbinden is met het bijbelverhaal en zo kan ook mooi de thematiek van de kwetsbaarheid een rol gaan spelen (de huilende Jozef). Vanuit onze pastorale ontmoetingen weten we immers dat veel mensen vaak een masker dragen en glimlachen met een huilend hart of zogenaamd flink zijn terwijl ze zich wanhopig voelen.
De bevrijdende ontmaskering van Jozef is als de terugkeer van de verloren zoon en heeft iets van opstanding uit de dood. Het is de plaatsbekleding van Juda die daartoe de zet geeft. Zo zien wij hier twee koninklijke figuren naar voren komen in wie iets van de messiaanse weg van plaatsbekleding, verzoening en redding zichtbaar wordt. Juist op die weg wordt het handelen van God herkend. De bevrijdende aanwezigheid van God wordt daar ontdekt waar mensen de weg van de Thora gaan en zich geven voor en aan elkaar. Dat maakt redding mogelijk.
Zo kan de verkondiging vanuit dit verhaal mensen een bevrijdende duw geven: durf zelf ook je kwetsbaarheid te tonen, waag het in te staan voor een ander en weet je op deze riskante weg geborgen in de liefde van God. Het is duidelijk: hier wordt werkelijk levensbrood gevonden.
Liturgische aanwijzingen
Bij het verder thematiseren van plaatsbekleding komt natuurlijk ook de betekenis van Jezus Christus naar voren en daartoe kan bijvoorbeeld 1 Tessalonicenzen 5:1-11 gelezen worden.
Een veelzeggend evangeliegedeelte over kwetsbaarheid en ontmoeting is bijvoorbeeld Lucas 7: 36-50. Mogelijke liederen: ZG VI, 54; Tt 104,113; LB 481. Voor jongeren kan een goed gekozen, liefst Nederlandstalige popsong ten gehore gebracht worden.
Geraadpleegde literatuur
Voor hen die zich meer willen verdiepen in het begrip ‘plaatsbekleding’ is Christentum und Stellvertretung van Christof Gestrich (Tübingen 2001) een zeer rijk boek.