Menu

None

Preekschets Handelingen 2:11b

Pinksteren – Roepingenzondag

Wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.

  • Bijbellezingen: Ezechiël 11:17-20; Handelingen 2:1-24
  • Preektekst: Handelingen 2: 11b

Het eigene van deze zondag

Pinksteren wordt vijftig dagen na Pesach gevierd en is oorspronkelijk een oogstfeest (Exodus 34:22). Later wordt het ook het feest van de wetgeving op de Sinaï. De vrijheid die met Pesach gevierd wordt, krijgt met Sjavoeot inhoud en richting als Israël de tien geboden ontvangt en Israël de bruid van JHWH wordt. In de beschrijving door Lucas komen beide elementen terug. De prediking van Petrus blijft niet zonder vrucht: de eerstelingen van de door Jezus beloofde oogst worden zichtbaar en op de Pinksterdag is er sprake van een theofanie zoals op de Sinaï. Als de Heilige Geest wordt uitgestort treden de apostelen op als getuigen. Zij beginnen te spreken over de grote daden van God. Het ligt daarom juist op Pinksterzondag voor de hand om te bidden om predikanten. Mensen die zich geroepen weten de gemeente voor te gaan en te bepalen bij haar roeping.

Uitleg

Pinksteren wordt vaak het geboortefeest van de kerk genoemd. Daarbij kan snel vergeten worden dat Handelingen 1-10 zich exclusief binnen Israël (Zuid- en Noordrijk) afspeelt. Handelingen 2 beschrijft de uitstorting van de Heilige Geest op Israël en het ontstaan van de eerste Joods-Messiaanse gemeente. In Handelingen 10 wordt de uitstorting van de Heilige Geest op de heidenen beschreven. Door de Messias van Israël mogen alle volkeren nu delen in het heil. De apostelen getuigen daarvan. Die woordgroep ‘getuigen/getuigenis/getuige’ speelt een belangrijke rol in het boek Handelingen (bijvoorbeeld Handelingen 1:8; 2:32; 3:15; 10:39; 22:15; 26:16). Een begrip dat oudtestamentische wortels heeft: het is de roeping van Israël om in de volkenwereld getuige te zijn van JHWH (Jesaja 43:8-13 en 44:6-8). Het woord getuige heeft een juridische connotatie. JHWH heeft een geding met de volken over wie waarlijk God is: JHWH of de goden. Israël wordt in dat geding opgeroepen om te getuigen van Gods grote daden in de geschiedenis en te belijden dat er geen God is buiten Hem. Alleen al haar voortbestaan – weerloos tussen de volken – is een passief getuigenis van de reddende macht van JHWH. Daarbij is Israël als priestervolk geroepen de volkeren de Tora te onderwijzen (Jesaja 2:1-5). Vanuit het centrum Sion zal de Thora uitgaan naar alle volken met als visioen dat eens de kennis van de Heer de hele aarde bedekt (Habakuk 2:14).

Als Jezus – na een nacht van gebed – twaalf discipelen uitkiest, roept (Lucas 6:12-19) en vervolgens zendt om tot aan uiteinden van de aarde te getuigen van Hem (Handelingen 1:8), dan bevestigt Hij daarmee de roeping van Israël. In specifieke zin zijn de apostelen tot deze taak geroepen, maar die kring wordt wijder. Ook Stefanus, Paulus en gewone mannen en vrouwen, asielzoekers en vluchtelingen (Handelingen 11) dragen het getuigenis met zich mee overal waar de Geest hen brengt. Die opdracht gaat vergezeld van een belofte: dezelfde Heilige Geest die de apostelen uitkoos (Handelingen 1:2) zal hen de kracht geven om hun taak te vervullen. Met Pinksteren gaat deze belofte in vervulling. Vanuit Jeruzalem stroomt nu het goede nieuws de wereld in. Vanuit het centrum Jeruzalem komt een centrifugale beweging op gang die alle volkeren bereikt (Handelingen eindigt in Rome) en alle volkeren inschakelt bij die missie: getuige zijn van de God van Israël. Zo ontstaat een volk van God uit heidenen en Joden samen. Dat resulteert in een peripetale tegenbeweging: de volkeren zullen naar Sion komen om God te zoeken en zich te laten onderwijzen (Jesaja 45:15). Iets daarvan wordt zichtbaar in de collecte die Paulus organiseert voor de gemeente in Jeruzalem (2 Korintiërs 8).

Handelingen 2 zou je dus kunnen lezen als het verhaal van een roeping en hoe God zelf er voor instaat dat die vrucht draagt. De oorsprong van Pinksteren ligt in Genesis 12 als God Abraham roept en belooft dat in Hem alle volken gezegend zullen worden. Het zijn zijn nazaten die nu de wereld ingaan om te getuigen van de grote daden van God. Israël komt – ondanks zichzelf – tot haar bestemming.

Vers 1-13

Pinksteren begint met het verwachtingsvolle en eensgezinde bidden en wachten van de leerlingen. Als de Pinksterdag is vervuld en de Geest plotseling wordt uitgestort, blijkt dat toch nog onverwacht. Lucas beschrijft de uitstorting van de Heilige Geest als de theofanie op de Sinaï. Iets als wind is hoorbaar en vuur manifesteert zich op de apostelen (vergelijk 1 Koningen 19:11, Jesaja 66:15). Mogelijk is er een verband met een Joodse overlevering (Sinai Haggada), die de donder op de Sinaï vertaalt als de stem van God die zich in zeventig stemmen gesplitst heeft en als zeventig fakkels verschenen is, bestemd voor alle zeventig volkeren.

Het is Jezus zelf die de Geest zendt (2:17,33) die hen volledig vult (vergelijk Habakuk 2:14 LXX ook daar het werkwoord ‘vullen’ pimplemi). Het gevolg van de vervulling met de Geest is dat er gesproken gaat worden (lalo in verzen 4,6,7,11, het meer geprononceerde en declamerende apophthengomai in vers 4 en 14). Aanvankelijk zonder gehoor (vers 3): waar het hart vol van is, stroomt de mond blijkbaar van over. Allengs echter trekt dit spreken de aandacht en verzamelt zich een menigte, met daarin vertegenwoordigers uit alle landen van de Joodse diaspora. Zij horen deze Galilese provincialen tot hun verbijstering spreken in hun eigen moedertaal. Het lijkt hier dan ook niet om glossolalie (zoals in Handelingen 10) te gaan, maar om xenolalie: Lukas beschrijft een taal- en hoorwonder. Niet de fysieke manifestaties van wind en vuur, ook niet het (mogelijk) extatische gedrag van de apostelen wekken verbazing en maken de tongen van de omstanders los, maar de woorden van de apostelen. Hun veeltaligheid leidt niet tot onbegrip en verdeeldheid (Genesis 11), maar tot begrip en eenheid. Waarover spreken de apostelen? Zij spreken over de megaleia tou theou (vers 11), de grote daden van God. (In de LXX spreekt Deuteronomium 11:2 over ta megaleia theou in verband met de uittocht uit Egypte. Het enige andere gebruik is in Psalmen 71:19). Het is lofprijzing waar de Geest hen toe drijft (vers 4) die vanaf vers 14 overgaat in evangelieverkondiging. Dit alles roept verwondering op bij de omstanders, ze raken uit balans. Anderen ridiculiseren de woorden van de apostelen en kiezen voor een immanente verklaring (vergelijk Handelingen 17, Paulus op de Areopagus). Hier wordt al iets zichtbaar van wat ook bij het getuige-zijn hoort: lijden en het martelaarschap.

vers 14-24

Petrus staat op, samen met de elf. Pasen in het klein: de heilige Geest schept uit angstige discipelen apostelen die getuigen. Wat volgt is verkondiging die aanspraak is. Hier worden een aantal elementen van ‘getuigen’ zichtbaar. Het is:

  • Weerlegging (2:16).
  • Duiding van het heden in het licht van de Schrift (2:17-21). De profetie van Joël is in vervulling gegaan. Heel Israël ontvangt nu de Geest, alle 12 stammen. Niet meer alleen profeten of enkelingen. Dat betekent: de komst van een nieuw verbond en de oproep om de  Heer te dienen. Met de opstanding van Jezus is er een nieuwe tijd aangebroken. Hij is gerechtvaardigd. Dat betekent dat de machten van deze wereld geoordeeld zijn. De dag van de Heer is aanstaande en zijn rechtsgeding.
  • Proclamatie van de naam (2:21). In de naam van Jezus ligt redding (2:21 en 2:38). Het aanroepen van de naam is eigen aan christenen (1 Korintiërs 1:2, Handelingen 9:14 en 21, Handelingen 22:16).
  • Christusverkondiging (2:22).
  • Aanklacht en confrontatie (2:23).
  • Getuigen van de opstanding (2:24). ‘God heeft de weeën van de dood beeindigd.’ Het dodenrijk baart het leven, de dood was onmachtig Gods gezondene vast te houden.
  • Oproep tot bekering en doop (2:38).
  • Wijzen op Gods beloften (2:39): Deze belofte geldt voor Joden en heidenen, voor ieder die God tot zich zal roepen.

Vrucht van de verkondiging is het ontstaan van de gemeente. Lucas tekent in zijn boek de groei en de uitbreiding van de gemeente als resultaat van de voortgaande verkondiging van het evangelie. De gemeente is schepping van het Woord.

Aanwijzingen voor de prediking

  1. Pinksteren begint met wachten en bidden. Dat bidden is een oefening in het uithouden, het wachten op God en het verwachten van Hem. De uitstorting van de Heilige Geest is niet iets dat georganiseerd kan worden, maar dat alleen ontvangen kan worden.
  1. Wat opvalt is dat in Lucas 2 niet het extatische of charismatische centraal staat en verwondering en geloof oproept, maar de verkondiging. Petrus legt de Schrift uit en dat raakt mensen. Dat is een heilzame relativering van de misschien hoge verwachtingen die Pinksteren wekt. De inspiratie en het enthousiasme waar de gemeente naar verlangt hoeven we niet uit onszelf te halen, maar ligt in de verkondiging van het evangelie. De Geest zelf verleent daaraan kracht.
  1. Pinksteren is het feest van ‘buiten jezelf’ raken. Door het talenwonder raken de hoorders uit balans, ze raken buiten zichzelf. Ze krijgen zicht op een werkelijkheid die buiten hun eigen zicht ligt en die ze tot dan toe niet voor mogelijk hadden gehouden. Bij de een leidt dat tot openheid, bij de ander tot afweer en spot. Ook de apostelen raken buiten zichzelf. Van mensen die uit angst de benen namen toen hun Heer gekruisigd werd, veranderen ze in getuigen van de opstanding die tijdgenoten een spiegel durven voorhouden. Ze gaan spreken over de grote daden van God. Daarin schuilt misschien wel het eigenlijke wonder van Pinksteren. Dat mensen gaan spreken over God en zijn grote daden. Dat is zeldzaam. Veel vaker gaat het over onszelf of over de ander, over verleden of toekomst, over zorgen of teleurstellingen, over… ons. De apostelen spreken niet over zichzelf, over hun falen en mislukkingen, spreken niet over hun idealen of verlangens, geven niet hoog op van hun eigen geloof of twijfel, maar verkondigen de grote daden van God. Wat Hij heeft gedaan is constitutief. In een wereld waarin cynisme een grondtoon lijkt, waar het negatieve oordeel over onszelf en de ander voortdurend op de loer ligt, opent de Geest ons tot God. De Geest maakt van nature egocentrische mensen excentrisch. In de lofprijzing bereikt de mens de ware humaniteit, omdat we in de aanbidding van de Naam ten diepste vrij worden. Goede liturgie helpt daarbij: zingend en biddend worden we uit onszelf getrokken. Goede verkondiging is daarbij onontbeerlijk. Steeds weer moet het ons worden aangezegd: wie God is en wie wij mogen zijn in zijn licht. Wat onze roeping is: een leven in dienst van God en de naaste. Daartoe zijn voorgangers nodig die zich geroepen weten om te getuigen, om Gods grote daden te verkondigen. Om de gemeente steeds weer te bepalen bij haar roeping.
  1. Heel Israël was geroepen om getuige te zijn van JHWH. Als volk was en is het daartoe apart gesteld. Tegelijk was binnen Israël zelf de stam Levi vrijgesteld. Zij leefde van de dienst aan God. De reformatie heeft die structuur overeind gehouden. Iedere gelovige is als deel van Gods volk onderweg geroepen om te getuigen van de grote daden van de Heer. Dat is het ambt van alle gelovigen, maar dat geldt in de wereld (van Ruler). Binnen de kerk zijn er de ambten. Het gemeente-ambt en het geordineerde ambt van dienaar van het Woord. Vrijgesteld om te spreken van de grote daden van God, te onderwijzen en de dienst van de verzoening te bedienen.
  1. Roeping is te onderscheiden van motivatie. Motivatie borrelt uit onszelf op en ligt in het verlengde van onze eigen idealen die we hopen te realiseren door bewuste keuzes te maken. Roeping is iets wezenlijks anders: het komt van buiten, het is een aanspraak, een stem die je stoort, die je misschien langzaam gaat verstaan en waar je iets mee moet, die om een antwoord vraagt. Roeping is excentrisch, trekt ons weg uit onszelf. Zij is er in de Bijbel nooit voor de geroepene zelf, maar voor een opdracht. Roeping denkt niet in termen van succes, maar van vrucht. Iets dat langzaam groeit en altijd ook iets van een geschenk in zich heeft. Geroepen worden is zelden iets buitengewoons of onontkoombaars dat ons overvalt en alles duidelijk maakt. Roeping gebeurt veel vaker indirect via een lang proces van zoeken, bidden, opties afwegen en kiezen, via een appel, een woord dat je bijblijft of een verlangen dat groeit, een talent dat zichtbaar wordt, een situatie die ons verandert, of een voorbeeld dat ons inspireert. Roeping is een vreugde en een last. Een last omdat het je op ongedachte en ongekozen wegen kan brengen, een vreugde omdat je weet dat je op die wegen niet alleen bent en het niet op eigen kracht hoeft te doen.

Giel Schormans is predikant voor het beroepingswerk bij de Diensten Organisatie van de Protestantse Kerk en gemeente-predikant in Voorburg.

Geraadpleegde literatuur

  • Woordenboek voor Bijbellezers, dr. A. Noordegraaf e.a.
  • Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament (Apg 1-12), Rudolf Pesch
  • De prediking van het Nieuwe Testament, dr. C.H. Lindijer
  • De Messias leren, E.J. Westerman

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken