Preekschets Jesaja 30:3 – 5e zondag van de herfst
Vijfde zondag van de herfst
De vesting van de farao zal jullie schande brengen, de bescherming van Egyptes schaduw smaad.
Lezing: Jesaja 30:1-18 (eventueel Jesaja 30:1-8 + 18)
Thema: oorlogsdreiging
Zie ook
Het eigene van de zondag
Als we in de herfst de rust en ruimte krijgen voor een voortgaande reflectie, kunnen ook wat minder toegankelijke Bijbelgedeelten aan de orde komen. Profeten leggen de complexiteit bloot van een werkelijkheid die getekend is door minder oprechte motieven; kiezen voor de weg van de minste weerstand is een verleiding die hoort bij het mens zijn. Beangstigende constellaties in de wereldpolitiek maken dat leiders coalities zoeken die precies het tegenovergestelde bewerken van wat God verlangt. De tekst van vandaag geeft de gelegenheid om, staande in een verwarrende werkelijkheid, de koers naar een door God gekwalificeerde wereldvrede opnieuw te ijken. Dat is een noodzakelijk proces; al was het maar om daarin onze eigen verantwoordelijkheid op het spoor te komen.
Vandaag lezen we over angst en ontkenning die slechte raadgevers blijken te zijn. In het licht van Gods gekende raad en daad wordt een makkelijke uitweg ontmaskerd als een weg terug de woestijn in; een omgekeerde Exodus. Daarmee wordt juist aan de ware Exodus herinnerd.
Uitleg
Inleiding
Deze tekst uit de ‘eerste Jesaja’, hoort bij Jesaja 28 – 39 dat een afsluitende eenheid vormt van het eerste deel van het bijbelboek. Deze hoofdstukken beschrijven het laatste optreden van deze Jesaja in de context van de politieke situatie van Juda, dat onder de dreiging van een Assyrische invasie (705 – 701 v Chr.) hulp zoekt bij Egypte. In die periode is Samaria c.q. het Noordrijk al vernietigd door de Assyrische troepen (722 v Chr.), en nu staan ze op een paar tientallen kilometers van Jeruzalem. Uiteindelijk valt Jeruzalem niet, maar grote delen van Juda (het Zuidrijk) worden wel ingenomen (zie ook 2 Koningen 18 en 19). Toch lijkt de context van de schrijver een andere. Jesaja 28 – 32 lijkt te spreken vanuit een Jeruzalem dat gevallen is, en dat zou consistent zijn met de Babylonische overheersing (587 v Chr.) en niet de Assyrische. Een verklaring kan zijn dat de redactie van dit gedeelte van Jesaja plaatsvindt tijdens de Babylonische ballingschap. De overeenkomst tussen beide calamiteiten is in elk geval dat de oorzaak daarvan gezocht moet worden in het gedrag en de levensstijl van de Judeërs. Jesaja ben Amos kondigde de val van Jeruzalem aan, maar de feitelijke val van de stad – pas later door de hand van Babylon -, kon gezien worden als de vervulling van de profetie van Jesaja. De tekst heeft zo de functie van het geven van waarschuwingen, maar ook van uitzicht op redding. Zie voor een parallel verhaal Jeremia 42:12 e.v..
Interne kritiek
De wee-proclamaties van Jesaja 28 – 35 beginnen met een profetie over Efraïm en diens geestelijke leiders. Efraïm is een van de 10 stammen van het Noordrijk. De kritiek van de profeet concentreert zich vervolgens op de levensstijl van de inwoners van Juda en vooral de leiders van Jeruzalem. Dat de leiders de hulp zouden inroepen van Egypte is daar eens te meer een uiting van. Het pleidooi dat gevoerd wordt is dat de erkenning van JHWH als enige ware God (Jesaja 29:15,23; Jesaja 30:9,15) instaat voor het handhaven van het recht (Jesaja 28:17; Jesaja 29:20-21; Jesaja 30:18) en dat alleen dat de weg opent naar een duurzame toekomst. Het inroepen van de bescherming van Egypte komt neer op de ontkenning van de betekenis van JHWH (v 1-2) en het volharden in onrecht (v 10-13). Rekenen op de schijnbare kracht van Egypte is zinloos en de onderhandelingen met de Egyptische steden Soan en Chanes zijn kostbare (v 6) vergeefse moeite. De stad Rahab wordt in de NB in een intrigerend vertaalde toelichting beschreven met de woorden ´-bullebak, die grommend neerzit’ (zie voor Rahab o.a. ook Jesaja 51:9 en Psalm 89:11 waar hij overeenkomsten met Leviatan heeft).
De Egyptische onverzettelijkheid staat tegenover de beweeglijkheid van de kinderen van Israël, die nerveus op weg gaan en hun eigen pad willen kiezen. De druk waarmee zij proberen hun zieners en profeten hun dwaalwegen op te leggen (Jesaja 30:11) is in wezen een opstand tegen ‘de pottenbakker’ (Jesaja 29:16, Jesaja 41:25) die deze kinderen neerzet als – in zijn ogen – zeer breekbare schepsels. Een tegenbeeld van v 11 is Jesaja 26:7-8.
De bres in de hoge muur (v 13) doet denken aan het vernielen van de omheining van Psalm 80:13; de psalm die dicht over de wijnstok die werd overgeplaatst vanuit Egypte naar een nieuwe wijngaard waar het goed toeven is, maar die ook kapot gemaakt wordt.
In v 17 is er sprake van een totale vernietiging als uitkomst van de militair strategische overwegingen van de leiders van Jeruzalem. Krijgsberichten met soortgelijke elementen zijn beschreven in o.a. Leviticus 26:8, Deuteronomium 32:30 en Jozua 22:10. De rest die overblijft heeft bij Jesaja een negatieve betekenis (Jesaja 1:8, 17:6). De verlaten paal op de bergtop die bedoeld was om met een vaandel (Jesaja 5:26, 13:2, 18:3) de troepen bijeen te brengen, benadrukt de verslagenheid. De conclusie mag zijn dat wie naar het zwaard grijpt, door het zwaard zal omkomen (Matteüs 26:52).
Herinnering aan de exodus
Het verlangen naar de bescherming van Egypte en de weg terug door de woestijn, is Exodus omgekeerd. De schaduw van Egypte is de tegenpool van de wolkkolom die Israël de weg wees (Exodus 13:21 en vaker). De paarden waarmee de Israëlieten willen vluchten (v 16) zijn de echo van de paarden van farao (Exodus 14:6-18); het vluchten zelf (v 17) is een armzalig tegendeel van de zelfbewuste uittocht onder leiding van Mozes. In Jesaja 31:1-3 wordt het thema van het vertrouwen op Egyptische paarden en diens overmacht aan wagens en ruiters herpakt en tegen het licht van afgoderij gehouden. Het is alsof de paarden van de farao de Israëlieten alsnog zouden inhalen.
Het schrijven op de stenen plaat (v 8) herinnert aan de stenen platen van de tora die door Mozes in de woestijn ontvangen zijn (Exodus 31:18 en Exodus 34), al zijn de Hebreeuwse woorden die hier gebruikt worden andere dan in Exodus.
Tekenen van hoop
Tegenover de dadendrang van de leiders van Jeruzalem die bij Egypte te rade willen gaan, staat de rust (shub: omkeer) en inkeer, het geduld en vertrouwen (v 15) in God die voor de koppige en bedriegende kinderen ( v 1 en 9) de ware uitweg en redding zullen zijn. De redding (jshc ) van Israël is een omsluitend thema in Jesaja. Zie Jesaja 12:2, 25:9, 26:1, 33:22, 37:20, 38:20. Recht (misjpat) doen en ontferming tonen, horen bij God.
Aanwijzingen voor de prediking
Onze tijd kent weer oorlogen en oorlogsdreigingen. De wereld lijkt zich af te keren van de diplomatie en opnieuw te kiezen voor ‘sterke leiders’ die geweld en bedrog (v 12c) niet schuwen; alsof de geschiedenis geen lessen te leren geeft! Hoe is een oprechte koers te bepalen in de steeds complexer wordende internationale constellaties? Wat moet de leidraad zijn bij het zoeken van coalities: eigenbelang of de mensenrechten? Enerverende tijden zijn tijden van aanvechting.
De herinnering aan de uittocht uit de slavernij van Egypte is ten tijde van Jesaja al weer generaties oud. De verhalen van Exodus spelen bij Jesaja op twee manieren mee. Ten eerste is het de bron van identiteitsvormende verhalen van Israël zelf: de tora is gegeven in de woestijn, de opdracht om de samenleving te bouwen op rechtvaardigheid en ontferming over de zwakkeren ligt in de herinnering aan de eigen slavernijervaringen. Die elementen zijn het referentiekader bij het bestaan van Israël. Ze geven aan hoe God naar de samenleving kijkt. Deze positieve formulering kan in zijn tegendeel verkeren, en op deze tweede manier functioneert het Exodus verhaal ook: als waarschuwing voor de gevolgen van het stap voor stap ongedaan maken van Gods verhaal met zijn mensen. Als de druk te groot wordt en de zieners bezwijken, wordt de ontkenning van de heilsgeschiedenis een zware en dure weg terug de woestijn in. Het wordt een tocht door de ontberingen van een ellendig land met zijn wilde beesten (v 6), langs een waarschuwing die opnieuw op een stenen plaat geschreven wordt (v 8). Het wordt een teruggang naar verslavingen aan oppervlakkig succes (v 11-14), eindigend in een hopeloze nederlaag (v 16). Gokken op sterke coalities met onbetrouwbare partners leidt tot een totaal verlies (v 17) in materieel opzicht. Maar ook tot een failliet in moreel opzicht. Wie op geweld en leugens vertrouwt zal door de geschiedenis (farao’s paarden) worden ingehaald.
De nervositeit van de wereld van vandaag lijkt ons telkens te dwingen om snel voor een voor de hand liggende oplossing te kiezen. Maar Jesaja roept op om het recht hoog te houden en geen sluiproute te zoeken via opportunistische coalities naar een onwaarachtige schijn van veiligheid. Jesaja pleit voor een vroom leven. Zijn perspectief op een betere toekomst en de onderbouwing van zijn hoop daarop, begint bij de terugkeer naar God, de heilige van Israël. Dat geeft geen garantie voor een probleemloos bestaan. Misschien wel in tegendeel. Jesaja geeft de aansporing om rustig te blijven en koersvast te zijn, juist in tijden van wanorde. In de duisternis van de schaduw van onbetrouwbare vleugels ligt de ontvankelijkheid voor het licht; in de ontkenning wordt Gods positieve woord juist bewaarheid. De wolkkolom is de enige betrouwbare gids door de woestijn. Het tempo is kalm; de beweging is in de richting van het beloofde land.
Met kinderen en tieners
Wie kun je vertrouwen als je hulp nodig hebt? Als je bijvoorbeeld ruzie hebt, moet je dan hulp vragen aan sterke jongens, ook al weet je dat ze vaak gemeen zijn? Soms zijn mensen ongeduldig en willen ze snel resultaat zien. Dan nemen ze het niet zo nauw met eerlijk zijn. Dat noemen we wel – met een mooie beeldspraak -, bij de duivel te biecht gaan. Maar eerlijk duurt het langst.
Zie ook het extra kindermoment bij deze schets.
Liturgische aanwijzingen
Naast de schriftlezing van Jesaja 30:1-18 kan Psalm 85 klinken.
Als Nieuwtestamentische lezing mogelijk Matteüs 12:22-29.
Zingen: Introïtusantifoon NLB 432b, NLB Psalm 80 en 85, NLB 272, 529, 1009 en 1010.
Geraadpleegd
-
W.A.M. Beuken, Isaiah II/2, Historical Commentary on the Old Testament, Leuven, 2000