Preekschets Johannes 2:3
Johannes 2:3
Tweede zondag na Epifanie
‘Ze hebben geen wijn meer.’
Schriftlezing: Johannes 2:1-11
Het eigene van de zondag
Op Kana-zondag wordt gevierd dat Jezus ‘verschijnt’ als degene die een voorsmaak geeft van de verheerlijkte schepping. De overvloed van wijn weerspiegelt de overvloed van heil die heel de aarde zal bedekken. Hoe pastoraal van de oude kerk dat nu juist op deze vreugdevolle zondag de liturgische feestkleur wit verandert in het minder hooggestemde groen: de kleur van de lange duur en van de hoop. Immers, het is nog een lange tocht naar het beloofde land, de nieuwe schepping, waarvan in het wijnhuis te Kana even iets oplichtte, en dus komt het aan op volharding, met wijn (en brood!) als proviand voor onderweg. Maar: ‘God zal op aarde komen met groene eeuwigheid’ (Gez. 288:1).
Uitleg
Johannes is het Evangelie van paradoxen en dubbele bodems, van misverstanden rondom de figuur van Jezus, van ontbrekend (en soms doorbrekend) inzicht. Dat begint al met ‘de derde dag’. Het kan verwijzen naar de derde dag van de scheppingsweek, de enige dag waarop God twee keer zegt dat het goed was: een keer voor de bruidegom en een keer voor de bruid, zeggen sommige rabbijnen. Daarom is de derde dag dé dag om te trouwen. Boendermaker en Monshouwer (24-35) komen erop uit dat deze derde dag eigenlijk een ‘achtste dag’ is, de laatste dag van het Loofhuttenfeest waarvan een van de rituelen het water scheppen is! Volgens hen is Johannes in de Joodse liturgie geboren: de feesten Loofhutten, Chanoeka en Pascha geven het Evangelie kleur en structuur. In bijbelse zin is ‘de derde dag’ ook de dag van de verloren hoop: wat valt er nog te hopen op de derde dag? Een of twee dagen, dat gaat nog, maar na drie dagen zijn alle kansen verkeken. Maar op diezelfde derde dag geschiedt er bruiloft, opstanding, nieuwe schepping…
En dan dat wonderlijke gesprek tussen moeder en zoon waar veel commentaren mee worstelen om er nog iets van te maken. Het is belangrijk om het niet te zien als een stekelig familieonderonsje waarbij de zoon zich losmaakt van de bemoeizuchtige moeder. Zelfs in dit ‘kleine’ verhaal kiert de paradoxale verkondiging die kenmerkend is voor Johannes: ‘De schrijver van het vierde Evangelie toont ons – sterker dan de synoptici – een mens die God is, en – sterker ook dan de synoptici – een God die mens is’ (Chatelion Counet, 176). Hoge en lage christologie, het eeuwige en het tijdelijke, het reeds en het nog niet, God en mens – nergens zijn beide polen zo op elkaar betrokken. Johannes is de theoloog van de dialectische verbindingen, van ‘en’ en ‘in’, maar niet van ‘of. Jezus is zo menselijk als maar kan en tegelijk gaat Hij zijn ongekende, soevereine, goddelijke gang. Ook hier. ‘Betekent dat iets tussen mij en u, vrouwe? – mijn uur is nog niet gekomen!’ (vs. 4, nb). De uitdrukking ‘uur’ komt zeven keer voor en slaat steeds op het uur van Jezus’ vernedering aan het kruis die tegelijk zijn verhoging is. Dan is zijn uur wél gekomen, maar nog niet definitief, want er is nog meer te verwachten.
Voordat het definitieve uur van heerlijkheid aanbreekt kan er in het hier en nu al een voorafschaduwing van zijn: ‘Schep er nu wat uit!’ (vs. 8, nb) – en water blijkt wijn. De associaties met het Loofhuttenfeest dringen zich op, vooral als we Johannes 7:37-38 erbij betrekken. Daar claimt Jezus op de laatste dag van het feest dat Hij het levende water is. Loofhutten is oogstfeest, de vrucht van arbeid, dorsvloer en wijnpers wordt gevierd, maar het is ook pelgrimsfeest: de loofhut verwijst naar de tocht door de woestijn, net zoals het water (de rots die water geeft). Onder het uitroepen van Jesaja 12:3 (‘Met vreugde zult ge water scheppen, – uit de bronnen van het heil’, nb) wordt water geplengd. Daarnaast is het op z’n minst een boeiende gedachte dat de oude kerk het ‘wijnwonder’ tot element van Epifanie heeft gemaakt als tegenhanger van een heidens feest in Egypte: in de nacht van 5 op 6 januari vierde men de geboorte van de god Aeon, de god van tijd en eeuwigheid. Er werd feestelijk water geschept uit de Nijl en het verhaal gaat dat die nacht veel bronnen wijn gaven in plaats van water! Johannes verkondigt: hier moet je zijn, dit is hem, en geen ander: ‘Hij komt opdat zij leven hebben en overvloed’ (Joh. 10:10, nb).
In vers 11 lezen we dat dit ‘het begin is dat Jezus maakt met de tekenen’ (nb). ‘Begin’ is meer dan de eerste van een hele serie. Het betekent hier: beginsel, principe, archetype. Dit koninklijke gebaar, deze overvloed openbaart wie Jezus, wie God is. Dit is het beginsel, het principe van alle tekenen van het koninkrijk Gods: hier is het Vader en Zoon om begonnen, om een gulle toekomst, om een verheerlijkte schepping. ‘Zo laat Hij zijn glorie verschijnen en komen zijn leerlingen tot geloof in hem’ (nb). Voor de leerlingen is het voldoende, althans voor nu. Hun geloof zal nog verscheidene keren op de proef gesteld worden.
Aanwijzingen voor de prediking
‘Ter bruiloft genodigd is ook Jezus met zijn leerlingen’ (vs. 2, nb). Lange tijd was dit een geliefde trouwtekst. De preek liep dan vaak uit op de vermaning aan de pasgehuwden om ook Jezus bij hun huwelijk uit te nodigen. Hoe een en ander er in de praktijk dan uitzag, bleef in het ongewisse. Ik pleit voor twee ‘kapstokken’ om de preek aan op te hangen: 1) ‘Ze hebben geen wijn meer!’ (vs. 3) en 2) ‘Mijn uur is nog niet gekomen’ en ‘Schep er nu wat uit!’ (vs. 4 en 8).
-
De woorden ‘Ze hebben geen wijn meer’ vertolken voor mij de ervaring van gemis die elk mens kent: het leven stroomt niet meer, maar stokt. Het feest valt in het water. Geluk en euforie zijn van korte duur, hoop wordt gevolgd door teleurstelling, de wijn raakt altijd op. Er lopen breuklijnen door de schepping, er zit een worm in de juttepeer, om met Annie M.G. Schmidt te spreken. ‘Ze hebben geen wijn’ is tegelijk ook een noodkreet, een smeekgebed: Heer, ontferm U! Grijp in! Voorzie in ons gebrek, vervul ons tekort, zorg ervoor dat alles weer goed komt. Zulke uitroepen kunnen ook iets drammerigs krijgen, zoals een kleuter stampvoetend zijn zin wil doordrijven. Het antwoord van Jezus is duidelijk: ‘Zo zijn we niet getrouwd.’ Maar dat wisten we eigenlijk ook wel.
-
Midden in chaos en dood, die ons er dagelijks aan herinneren dat het ultieme Uur nog moet komen, kunnen wij ‘vooruitlopen op wat nog niet is’ (Huub Oosterhuis), bijvoorbeeld door de maaltijd van de Heer te vieren. In de liturgie, maar ook daarbuiten, doen mensen ondanks alles ervaringen op van het goede, het schone en het ware: dan stroomt er weer wijn, in alle voorlopigheid, maar toch. Leonard Cohen (‘Anthem’) heeft het ook ervaren: ‘There is a crack in everything, that’s how the light gets in.’ Het gemis roept verlangen wakker. Zijn wij uiteindelijk geen bruiloftsgangers, bestemd voor de bruiloft van het lam? En bewaart Hij niet de beste wijn voor het laatst?
Liturgische aanwijzingen
Bij het plannen van avondmaalsdiensten geven prozaïsche argumenten vaak de doorslag: de beschikbaarheid van de eigen predikant, verdeling over het jaar, en dergelijke. Veel zinvoller is het om op inhoudelijke gronden de vieringen van de maaltijd van de Heer vast te stellen, uitgaande van het liturgisch jaar en/of de zondagslezingen. Zo zijn er steeds meer gemeentes die een dienst van Schrift en Tafel houden op de twee ‘roze zondagen’: ‘Gaudete’, de derde zondag van Advent, en ‘Laetare’, de vierde zondag in de veertigdagentijd. Kanazondag is ook zo’n dag die erom vraagt de maaltijd van de Heer te vieren: door brood en wijn met elkaar te delen lopen we vooruit op het messiaanse bruiloftsmaal in het koninkrijk Gods. Er is keuze genoeg voor de oudtestamentische lezingen: Numeri 13:17-27, Jesaja 25:69 of Jesaja 62:1-5 (vooral vs. 5: zoals een bruidegom verrukt is over zijn bruid, zo is God verrukt over Jeruzalem).
In de rubriek ‘koninkrijk Gods’ van het Liedboek staan geschikte liederen voor deze zondag: bijvoorbeeld Gezang 262 (mits goed afgedrukt heeft de tekst de vorm van een avondmaalskelk!), 288 en 302. In twee avondmaalsliederen komt expliciet de bruiloft te Kana ter sprake: Gezang 357 (strofen 3 en 4) en 362 (strofe 2). Als spiegelverhaal kan ‘De parabel van de soepsteen’ dienen, te vinden in Met rituelen het leven spelen, Kapellen/Brussel, 1988. Wij kunnen geen water in wijn veranderen, maar er wel soep van maken.
Geraadpleegde literatuur
Inspirerend waren vooral: J.P. Boendermaker en D. Monshouwer, Johannes, de evangelist van de feesten. Het vierde evangelie als liturgische catechese, Zoetermeer, 1993; het hoofdstuk ‘Johannes’ van P.J.E. Chatelion Counet in: De Bijbel theologisch. Hoofdlijnen en thema’s, Zoetermeer, 2011; en W. Barnard, Stille Omgang, Brasschaat, 1992 (1139-1145). En ten slotte toch ook altijd weer poëzie: ‘Een psalm ter ere van de wijn’ in J.W. Schulte Nordholt, Verzamelde Gedichten, Baarn, 1996.