Menu

Premium

Preekschets Lucas 15:31,32

Lucas 15:31, 32

Zevende zondag na Pinksteren

Zijn vader zei tegen hem: ‘Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.’

Schriftlezing: Lucas 15:11-32

Uitleg

De jongste zoon trekt meestal alle aandacht, terwijl de spits van de gelijkenis bij de reactie van de oudste zoon ligt, of nog liever: bij de houding van de vader tegenover de oudste zoon, die hij als ‘mijn jongen’ aanspreekt.

Voor de derde keer wordt het werkwoord ‘hebben’ gebruikt: een man heeft honderd schapen, een vrouw heeft tien penningen, een vader heeft twee zonen. Een kind verliezen is wel anders dan een schaap of een penning. De derde gelijkenis is de meest intense, vooral vanwege de wending. De oudste zoon is de verloren zoon. Analoog aan de exegese van de eerste twee gelijkenissen, identificeert Jezus hier de Farizeeën en schriftgeleerden met de vader. Zij lieten zich immers als oudsten ‘vader’ noemen (Mat. 23:9). Jezus houdt hun de spiegel voor: zijn zij wel échte vaders? In de tweede helft van de gelijkenis wisselt het perspectief, de oudsten van Israël blijken geen ‘vaders’ te zijn; zij lijken op de oudste (presbyteros) zoon, die liever een buitenstaander blijft.

De jongste zoon vraagt om zijn aandeel in de erfenis. Nu was dit in het oude oosten niet zo ongebruikelijk als bij ons, maar in de context gaat het vooral om het verzilveren van het erfdeel; hij verkoopt het land van de vaderen. Het gebruik van het woord bios is veelzeggend. Hij verkoopt zijn aandeel in Gods verbond daarmee verspeelt hij alle kinderrechten en kiest hij voor de ‘dood’. Zo beoordeelden de leiders van Israël de mensen met wie Jezus omgang zocht. Zij hadden moedwillig de erfenis verkwanseld en zichzelf buiten het verbond van God geplaatst.

De meeste commentaren bieden wel informatie over de details van de gelijkenis, zoals het overdadige leven, het hoeden van onreine varkens, de johannesbroodpeulen. Ontroerend is de schuldbelijdenis; de zoon erkent dat hij zijn rechten heeft verspeeld, maar in de armen van zijn vader kan hij zijn ingestudeerde zinnen niet afmaken.

Het gewaad, de ring en de sandalen wijzen op een herstel van de verhouding, de dode zoon wordt opnieuw als kind geadopteerd. Het gemeste kalf, dat drie keer genoemd wordt, is intrigerend. Een verband met het offer van Christus, via het werkwoord ‘slachten’ (thuoo), lijkt vergezocht; toch is in afgeleide zin het feestmaal een maaltijd van de verzoening. Het enige offer waarvan in het Oude Testament gegeten mocht worden was het vredeoffer (Lev. 3), in de LXX het ‘offer van de zaligheid’ (,soteria). Die gemeenschapsmaaltijd wordt in verband gebracht met vreugde bedrijven; de sedermaaltijd bij het paasfeest was een van de vormen van het vredeoffer (shelem). De oudste zoon laat zijn stoel bij de maaltijd van de verzoening leeg. Hij verweet zijn broer – ‘die zoon van u’ – dat hij zich buiten de gemeenschap had geplaatst, maar nu staat hij zelf buiten omdat hij niet blij kan zijn met de redding van zijn broer.

De vader roept hem erbij, parakaleo kan haast letterlijk vertaald worden, ‘smeken’ of ‘bidden’ is hier beter dan ‘trachten te bedaren’ (NBV). Hij antwoordt dat hij zijn vader heeft gediend (douleuoo) en nooit zijn gebod (entole) overtreden. De vader antwoordt dat hij altijd bij hem is en dat alles al zijn eigendom is. Als hij gewild had, had hij best een bokje kunnen nemen om feest te vieren. Het is alsof Jezus zich in het laatste vers wendt tot de Farizeeën en schriftgeleerden; er is maar één houding die past bij de redding van zondaren: blijdschap. Wie niet blij is met Jezus, sluit zichzelf buiten de verzoening. De gelijkenis heeft een open eind, het is niet duidelijk of de oudste zoon zich heeft laten overtuigen.

Aanwijzingen voor de prediking

De gelijkenis biedt erg veel stof voor één preek. Er moet een keuze gemaakt worden. Zelf heb ik rond een avondmaalsbediening in drie keer over de gelijkenis gepreekt. Daardoor kon in de laatste preek, bij de dankzegging, de volle nadruk op de relatie tussen de vader en de oudste zoon komen te liggen.

Als de preek vooral insteekt bij de jongste zoon, zou het thema van de metanoia uitgewerkt kunnen worden. Volgens Calvijn brengt het vertrouwen op de goedertierenheid van zijn vader de zoon er toe verzoening met hem te zoeken. Berouw moet beginnen met het erkennen van de barmhartigheid van God, die hoop bij ons wekt. Een valkuil bij deze insteek is dat de bekeringsgeschiedenis van de zoon al snel centraal komt te staan, terwijl het gaat om de houding van de vader. Ontroerend is het beeld dat van hem getekend wordt: zijn ogen zien zijn zoon, zijn hart wordt ontroerd, zijn voeten rennen naar hem toe, hij slaat zijn armen om hem heen en kust hem voortdurend. Een verwijzing naar het beeld van Rembrandt en het boek van Henri Nouwen zal bij veel gemeenteleden herkenning oproepen.

Om de nadruk op de reactie van de oudste zoon te leggen is het goed mogelijk de preek te beginnen met het navertellen van het verhaal vanuit zijn perspectief. Het gevolg is dat zijn houding veel begrijpelijker wordt. De Farizeeër komt opeens dichterbij. Als oudste zoon voelde hij zich verantwoordelijk voor zijn vader. Hij zag hoeveel pijn zijn vader had geleden aan het gedrag van zijn broer, misschien had hij zich ook wel geërgerd aan het wachten van de vader. Kon zijn vader zijn broer dan nooit loslaten? Hrj wilde hem nooit meer zien! Zijn wantrouwende houding, zijn boosheid en zijn weigering, zijn ten diepste uitingen van ergernis over de genade van zijn vader. ‘Zoiets doe je toch niet, alsof er niets gebeurd is, alsof er niets valt uit te praten…’ Het gevaar bestaat bij zo’n hervertelling dat er elementen insluipen die niet in de tekst staan. Toch kan het heilzaam zijn voor het verstaan van de boodschap om in de huid van de oudste zoon te kruipen. In ieder geval is het belangrijk om de karikatuur van veel gemeenteleden over de Farizeeën te corrigeren. Zij waren integeren ernstig en zetten zich ijverig in voor de zaak van God, net zoals veel meelevende kerkgangers. Als we echter de vreugde missen blijkt al onze inzet en ijver toch voort te komen uit verkeerde motieven. De oudste zoon zei: ‘Ik dien u nu al zo lang…’ Ik word er niet voor gewaardeerd. Soms hoor je de vage echo van die woorden in de vaste kern van de gemeente: ‘Ik heb me altijd ingezet, maar ik heb nog nooit een bloemetje gekregen!’ Als we gedreven worden door behoefte aan waardering, lekt de blijdschap weg uit onze dienst aan God en aan de naaste.

De houding van de Farizeeën tegenover Jezus en in de bredere context van het merendeel van Israël tegenover het evangelie van de Messias, is een houding van ‘ergernis’ over de genade. ‘Zet het kwaad bloed dat ik goed ben?’ (Mat. 20:15). In dat woord ‘ergernis’ of ‘jaloezie’ wordt in het Nieuwe Testament de houding van Israël tegenover het evangelie getekend. De jaloersheid van Israël (Rom. 10 en 11) is geen ‘heilbegeerte’, maar ‘het niet kunnen uitstaan’ van de onvoorwaardelijke genade van God. Ten diepste zit achter dat wantrouwen en die boosheid, angst en slaafse dienstbaarheid. De oudste zoon was in zijn gehoorzaamheid niet gedreven door liefde voor zijn vader, maar door faalangst; hij durfde zelfs geen feest te vieren met zijn vrienden. De blokkade voor het evangelie in het wantrouwen, de jaloezie en de angst zijn maar al te herkenbaar. De toepassing moet dan ook niet in de houding van de leiders van Israël blijven steken, maar vanuit de schok van de herkenning mag benadrukt worden wat de vader tegen de oudste zoon zegt. Hij ‘bad’ hem (StV). ‘Wij zijn gezanten van Christus, God doet door ons zijn oproep. Namens Christus vragen wij: laat u met God verzoenen’ (2 Kor. 5:20). De oudste zoon bleef een verbondskind; de vader zegt: ‘Al het mijne is het uwe.’ Een ding ontbreekt hem: blijdschap. Zo ontbrak het ook de kritische Farizeeën aan blijdschap in de Messias Jezus en aan blijdschap met Hem over de verlorenen die Hij vond. Als ons de blijdschap in Christus en met Christus ontbreekt, sluiten ook wij onszelf buiten de verbondsgemeenschap.

Hoe loopt het af? De gelijkenis heeft een open eind. Maar mogen we vanuit het geheel van de Schrift niet zeggen dat de Vader niet zal rusten voor de jongste zoon en de oudste zoon samen aan de tafel van de verzoening deelnemen? Vanuit de gelijkenis mag dan ook de eschatologische hoop voor Israël en de volken als slotakkoord niet ontbreken.

Liturgische aanwijzingen

Een paar verzen uit Romeinen 11 zouden het verband met Israël duidelijk kunnen maken. Psalmen die God als vader tekenen, zoals Psalm 103, of waarin het heil voor Israël genoemd wordt, zoals Psalm 130 en het slot van Psalm 14, passen bij deze preek.

Geraadpleegde literatuur

Boeiend is ook de ‘psychologische’ exegese van H.J.M. Nouwen, Eindelijk thuis: Gedachten bij Rembrandts ‘De Terugkeer van de Verloren Zoon’, Tielt 1991; G. Eichholz, ‘Lukas 15, 11-32’, in: G. Eichholz (red.), Herr, tue meine Lippen auf: eine Predigthilfe, Wuppertal-Barmen 1957-1961, dl. 3, 306-313.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken