Menu

Premium

Tafelgesprekken

7e zondag van Pasen (Johannes 17,1-13)

Johannes 17 is de afsluiting van het gedeelte dat begint met hoofdstuk 13: het verhaal van de voetwassing. Jezus is met zijn leerlingen bijeen. Zij houden een maaltijd. Dé maaltijd? Vieren zij het Pascha, het feest van de bevrijding uit alle vormen van slavernij en horigheid? Een bevrijding die gestalte krijgt waar de ene mens de ander dient en liefheeft? Een bevrijding die haaks staat op wat de wereld leert: opkomen voor jezelf, het recht van de sterkste?

Aan die maaltijd worden gesprekken gevoerd over de vraag wat bevrijding nú betekent, welke horigheid vandáág aan de orde is. Zulke gesprekken voeren Jezus en zijn leerlingen. Het is de avond vóór zijn overlevering. Is dat het einde van de Jezusbeweging? Houdt het op, of toch niet? Daarover gaat het in de hoofdstukken 13-17, met hoofdstuk 17 waar Jezus voor zijn volgelingen bidt, als ontroerend hoogtepunt.

Waarover spraken zij? Over eenheid, de eenheid van de Vader en de Zoon en de leerlingen. Over de wereld, over liefde, onderlinge liefde, over eeuwig leven, over verheerlijking van de Vader en van de Zoon en van de volgelingen, over de haat van de wereld, over de Naam. Al deze thema’s komen tot een hoogtepunt en worden samengevat in Johannes 17, in dit gebed van Jezus.

Thema’s

‘Vader, verheerlijk uw Zoon.’ Over verheerlijking is eerder gesproken in 13,31, 14,13, 15,8 en 16,14. Het Griekse woord doxa betekent ‘aanzien’. De Vader krijgt aanzien in de Zoon, en omgekeerd krijgt de Zoon aanzien van de Vader. Vader en Zoon zijn één.

Eeuwig leven is geen groot thema in deze hoofdstukken. Het komt alleen hier voor in vers 3. Het eeuwige leven is het leven dat de Eeuwige geeft, eeuwigheidsleven. Het is niet een leven in een andere werkelijkheid of zonder einde in de tijd. Het is een andere kwaliteit van leven die opbloeit in de kennis van God en van Jezus Christus, zijn Zoon. Kennis is hier op te vatten als ‘omgang met’. Eeuwig leven is leven met de Eeuwige.

Een hoofdthema, om niet te zeggen hét hoofdthema in de hoofdstukken 13-17 is de eenheid van de Vader met de Zoon én met de leerlingen. Dit is gemeentetheologie in optima forma: ontroerend en indringend. Aan de vooravond van zijn dood en in de schaduw van het Pascha spreekt Jezus over zijn dood en bezweert zijn leerlingen om de weg van de eenheid en onderlinge liefde niet te verlaten wanneer Hij er niet meer is. Juist dááraan, aan die onderlinge dienende liefde, verbondenheid en solidariteit, zullen zij herkenbaar zijn als zijn gemeente; en daarin krijgt Jezus aanzien en krijgt God aanzien. In de volkomen eenheid van de leerlingen met elkaar, met Jezus en met God zal de wereld inzien dat God Jezus gezonden heeft en hen heeft liefgehad zoals Hij ook Jezus heeft liefgehad (17,23).

Er wordt in deze hoofdstukken nauwelijks meer onderscheiden tussen de Vader, de Zoon en de gemeente. Deze vloeien in elkaar over, veronderstellen elkaar. In 17,20vv. vinden deze gedachten een hoogtepunt. Maar zie ook 13,10, 13,31-32, 14,6vv., 15,1vv., 16,3.

Wereld

Hierboven viel het woord ‘wereld’. Dat is een kernwoord in het evangelie van Johannes. In de hoofdstukken 13-17 komt het meteen al voor in 13,1 en daarna nog veertig keer. Het Griekse woord kosmos heeft niet overal dezelfde betekenis. Soms is het de aanduiding van de ruimte en de tijd waarin wij leven, maar vaker is het een kwalitatief begrip en betekent het het tegendeel van wat in de andere evangeliën het ‘Koninkrijk van God’ genoemd wordt. De wereld, aldus opgevat, is de sfeer waar de liefde van Christus regeert. Maar in onze wereld gaat de duivel rond als een briesende leeuw. Deze wereld haat Jezus (15,18) en Jezus heeft zijn leerlingen gekozen uit deze wereld vandaan (15,19).

In 17,6 vallen de twee betekenissen van kosmos samen. De mensen uit de wereld zijn zij die leven in deze ruimte en tijd, en blootgesteld zijn aan de machten van deze wereld, de machten van de haat. God heeft ze aan Jezus gegeven en zij hebben zijn woord bewaard. Dat is hun redding, hun behoud in de wereld én uit deze wereld. Dat zij het woord dat Jezus hun van Godswege gegeven heeft hebben bewaard, levert hun de haat van de wereld op. Zij zijn nu niet meer ‘uit de wereld’ maar uit God geboren, zoals dat al in Johannes 1 gezegd wordt van alle mensen die Jezus hebben aangenomen.

De Naam

Jezus bidt: ‘Heilige Vader, bewaar hen in uw Naam.’ De Naam is de werkelijkheid van God. God die geen naam heeft, maar een naam, dé Naam is. Van die Naam is Jezus afstraling en afdruk (Heb. 1,3). Het is de Naam die zich aan Mozes geopenbaard heeft bij het brandende braambos en die zich in Exodus 34 aan Mozes bekendmaakt met de woorden: ontfermend, genadig, lankmoedig en overvloedig in vriendschap en trouw, die vriendschap bewaart, die onrecht, overtreding en zonde vergeeft, maar de schuldige niet voor onschuldig houdt.

Die Naam dus. Jezus bidt dat zijn Vader hen die Hij Hem uit de wereld gegeven heeft, en die Hij bewaard heeft bij de Naam, nu op zijn beurt zal bewaren bij die Naam, nu Jezus uit de wereld tot de Vader gaat. Dat zij niet als wezen achterblijven, zoals Jezus zegt in 14,18. Maar ook dat de wereld niet verweesd achterblijft, maar onder het beslag gebracht wordt van deze Naam. Juist ook dit geeft het gebed van Jezus zijn intensiteit en zijn diepte. ‘Niet voor de wereld bid Ik U, maar voor hen…’ zo bidt Jezus (17,9). Maar Hij bidt voor hen met het oog op de wereld, opdat ook de wereld bewaard zal zijn in de Naam.

Deze exegese is opgesteld door Jaap Goorhuis.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken