Menu

Premium

Preekschets Lucas 7:16 – 1e zondag na Pasen

2e zondag na Pasen

Een groot profeet is onder ons opgestaan.

Lukas 7:16

Lezing: Lukas 7:11-17

Zie ook

Het eigene van de zondag

De naam van deze eerste zondag na Pasen is met het oog op de lezing wel zeer toepasselijk: Quasi modo geniti: als pasgeboren kinderen. En nu gaat het al wéér over opstanding en nog wel over die van een kind. Het kan in deze door het Paaslicht wit gekleurde weken niet vaak genoeg gezegd worden: wij leven van de opstanding – en wel in het bijzonder van de opstanding van de verhalen erover in ons eigen bestaan hier en nu. Onderweg naar Emmaüs en vanmorgen spreken opgewekte profetische woorden ons aan.

Uitleg

Na het verhaal over de genezing van de knecht (die op sterven ligt) van de (naar valt aan te nemen: Romeinse) hoofdman, volgt ogenblikkelijk dit verhaal. Het wordt daaraan zelfs gekoppeld door het tamelijk zeldzame Griekse woord hexês (‘aansluitend’, dat alleen nog door Lukas wordt gebruikt in hoofdstuk 9 om de verhalen over de verheerlijking op de berg én de navolgende genezing beneden aan elkaar te koppelen).

Het wordt als verhaal in eerste instantie op kleine schaal, maar juist daardoor op een hoogst ontroerend niveau geschetst. De hoorders zouden het vóór zich moeten zien. Jezus, met leerlingen en een menigte op weg de stad in. En dan stuiten ze op een in alle opzichten tegenovergestelde begrafenisstoet die net de stadspoort uitgaat. Er wordt een dode uitgedragen, een eniggeboren zoon van een moeder die ook nog weduwe is. Een sociaal drama: geen man in haar leven die – in een vrouwonvriendelijke samenleving – het nog voor haar zal opnemen. Als je – en daar zijn meerdere redenen voor – aan het verhaal over Ruth en Naomi denkt: er is een ‘losser’ nodig voor deze vrouw. Wél is er een menigte, waarbij het bijvoeglijk naamwoord hikanos iets bedoelt, waar je niet zomaar de vinger achter krijgt. Met de vertaling ‘een groot aantal’ ben je er niet zomaar. De menigte is ‘geschikt’, en je vraagt je af of Lukas bedoelt dat die er even verdrietig en verslagen aan toe is. Is het tevens een teken aan de wand, dat er aan Jezus’ kant van de nadering ook nog leerlingen vermeld worden? Dat het laatste woord nog niet gesproken is en dat er altijd nog iets te leren valt?

Lukas vertelt kort en plastisch. Elk woord weegt. Jezus beziet haar, als ‘de heer’: het ‘overwicht van de Eeuwige op de dood’ kijkt hier mee! Voor het eerst noemt Lukas Jezus hier ‘heer’. Hij raakt diep, innerlijk, bewogen. Zijn maag keert zich om. Zo diep. Het eerste wat hij zegt: ‘Weeklaag niet’. Als je daar bij blijft, hoe zul je dan ooit nog weer ‘lachen’, zoals Lukas 6:21 beloofde? Hij sluit zich niet aan bij de stoet en ook niet bij het gebruik om met zo’n stoet meé te gaan om méé te weeklagen.

Hij raakt de baar aan, waarmee hij een groot taboe uit de Tora doorbreekt. Opnieuw: wat omtrent de dood ‘gebruik’ is, is aan hem niet besteed. Daarmee komt de optocht van de dood tot stilstand. Het woord histêmi, dat hiervoor gebruikt wordt, komt natuurlijk vaak voor, maar in de betekenis van ‘tot stilstand komen’ is het meest opvallend in het (via de verweving in het verhaal over het dochtertje van Jaïrus) verwante verhaal over de ‘bloedvloeiende vrouw’: op enig moment komt die bloeding tot stilstand. Zoals ook Jezus zelf stilstaat bij de noodkreet van de ‘blinde Bartimeus’.

Nu is de gelegenheid voor Jezus om weer te spreken en wel tot de dode. Hij spreekt de dode aan met ‘neaniskos en dat heeft alle gewicht van een náám. En dus een bestemming: een ‘jongen’ is niet bedoeld om een dode te zijn. En daarom zegt hij ook: ‘word wakker’, of hoe je dat ook maar vertaalt.

Het is toch wel een verrassing dat deze met ‘jongen’ aangesproken dode, in het vervolg ‘de dode’ blijft. Als zodanig gaat hij óp-zitten en begint te spreken. Niet wát hij spreekt, maar dát hij spreekt is hier waar het om gaat. Een dode spreekt. De weduwe krijgt in ieder geval de stem van haar zoon terug en hij krijgt weer de ‘tekst’ die hij niet meer had.

Als Jezus hem dan aan de moeder teruggeeft, kun je je echt niet langer aan de indruk onttrekken dat het hier om een reprise gaat van het verhaal uit 1 Koningen 17, Elia en de weduwe van Sarepta. Nú klinkt dan ook bij het verheerlijken door állen (de twee tegengestelde stoeten zijn één geworden) dat er een groot profeet is opgestaan. Bedoelen ze Jezus, die nu doet wat Elia (en in diens voetsporen Elisa) deed? Of bedoelen ze de jongen, die weer spreekt?

Terwijl ondertussen moeder en zoon blij naar huis gaan, verlaten wij als lezers dan ‘het perspectief binnen de lezing’ om nog te bezien wat Lukas bij het schrijven mogelijk voor ogen had.

Het zal al wel duidelijk zijn dat de hele vertelling, elk woord en elke zin, een grote lading in zich draagt. En het barst ook van de verbanden en verwijzingen. Bijvoorbeeld naar het verhaal een paar hoofdstukken verder over de opwekking van het dochtertje van Jaïrus. Een moeder en een zoon en een vader en een dochter horen toch echt bij elkaar. Beide kinderen zijn de enig geborenen, zo dierbaar als Izaäk aan Abraham was en de al genoemde bezeten knaap aan zijn vader, die genezen werd in aansluiting op de verheerlijking op de berg. In beide situaties biedt Jezus een alternatief voor het ‘weeklagen’. Maar de kern is: Jezus brengt leven tegen de dood van kinderen in, heropent de toekomst in deze beide ‘majestueuze meditaties’ (Jan van Kilsdonk).

Tenslotte wijs ik op de verbintenis die dit verhaal lijkt te zoeken met Johannes de Doper. Over hem gaat het hierna en uitvoerig wordt aan hem bericht wat Jezus doet, o.m. dat doden worden opgewekt. Maar: Johannes is dood, gedood door Herodes. Ik weet wel dat dit in hoofdstuk 9 pas gezegd wordt, door Herodes, maar ik bedoel dat de ‘dood’ van Johannes als een schaduw over Jezus’ optreden heen hangt. Waarom zou hij naar ‘de stad’ gaan? Komt de dood hem dan niet tegemoet, loopt het met hem niet af als met Johannes?

Het lijkt me niet zo vreemd om je voor te stellen dat Lukas daar bij het componeren van zijn Evangelieverhaal aan heeft gedacht, althans de mogelijkheid heeft willen bieden aan ons om daaraan te denken. Om dan door middel van dit verhaal te laten zien: de dode spreekt, dus wat is de dood? (‘Dood waar is uw prikkel?’). Is Herodes dáár niet het meest bang voor, dat Johannes de Doper uit de doden zal opstaan?

Daarnaast biedt Lukas in zijn eerste hoofdstuk verschrikkelijk veel aanknopingspunten, vanwege kernwoorden die hij uit dat hoofdstuk hier laat terugkeren. Lees de lofzang van Zacharias er maar op na: God die omziet. Die door profeten spreekt. Het kind dat ‘profeet van de allerhoogste’ genoemd zal worden. Kortom: die stem komt nooit tot zwijgen, die wordt steeds weer opgewekt, zoals hier.

En helemaal tenslotte wijs ik nog op de verwantschap met Lukas 4, waar Jezus in de synagoge in Nazareth net als de jongen hier ook ‘begint te spreken’ en dan als profeet niét wordt geëerd (hier in Naïn wél). En wát leest hij? ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan’.

Aanwijzingen voor de prediking

Met de deur van de opstanding van de doden in huis vallen, is geen gemakkelijke opgave, en wellicht niet de meest aangewezen weg, zelfs niet na Pasen. Voor de hoorders in deze tijd zijn er zoveel ervaringen van dood die zelfs niet met het krachtigste verhaal over opstanding te verteren zijn. Er moét gezegd worden dat het niet om ‘reanimatie’ gaat. De jongen uit het verhaal is zonder enige twijfel later toch gewoon (hopelijk op zijn oude dag) gestorven. Niet ‘onsterfelijkheid’ is hier de kern, maar ‘opstanding’. Wil je dat als prediker duidelijk maken dan moet je niet binnen de muren van het verhaal blijven. Ik zou me richten op het ‘spreken van de dode’: welke stem komt er niet tot zwijgen? Dit verhaal spreekt. Tot op vandaag. Met alle ontroerende kracht die erin zit. Welke stem van verdriet, woede en ontferming durft zich hier te verheffen? Ook in onze tijd?

Ideeën voor kinderen en tieners

Kinderen kan aanspreken het hebben of verliezen van iemand/iets die heel uniek is en waar je er maar eentje van heb. Hoe dierbaar kan iets of iemand je zijn? En als dat dan toch gebeurt? Wat doe je dan? Wat ben je dan kwijt en wat heb je nog? En wat voor emoties horen daarbij (woede, verdriet). Daarover zou ik met ze in gesprek gaan.

Zie ook het tiener- en kindermoment bij deze schets: Kindermoment & tienermoment bij de 1e zondag van Pasen.

Liturgische aanwijzingen

Als eerste lezing zou ik het parallelle verhaal uit 1 Koningen 17 laten lezen. Graag liet ik zingen: ‘Grote God, Gij hebt het zwijgen’ (LB 329), of: ‘Gij die ’t menselijke leven hebt gewild’ (idem 29), maar ze staan niet meer in het nieuwe. Voorts valt te denken aan: NLB 346, of uit de bundel Aan jou dit Lied 39.

Geraadpleegd

  • W.J. Barnard en P. van ’t Riet, Lukas de Jood, Kampen, 1984.

  • H. Oosterhuis en A. van Heusden, Het evangelie van Lukas, Vught, 2007.

  • B. Hemelsoet en D. Monshouwer, Lucas, Zoetermeer, 1997.

  • W. A. Verheij, De Geest wijst wegen inde tijd, Kampen, 1991

  • J. van Kilsdonk, Gezegend de Onzienlijke, Kampen, 1988

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken