Preekschets Marcus 1:40
Marcus 1:40
Derde zondag van Epifaniën
Indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen.
‘O, als u dát wou! U vermag het mij rein te maken!’
Schriftlezingen: Jesaja 53:4; Marcus 1:40-50
Het eigene van de zondag
De tijd van Epifaniën kenmerkt zich door de gestalte van Jezus, die in zijn optreden laat zien wie Hij is en waar Hij voor staat.
Tekstkeus: Marcus valt met de deur in huis. Geen chronologisch levensbericht van Jezus, maar een bezield verhaal, waar de ‘oral history‘ van te proeven is, met (Simon) Petrus persoonlijk als smaakmaker (1 Petr. 5:13). De onstuitbare intocht heeft als goed nieuws dat Jezus het koningschap van God nabij komt brengen. Maar dat betekent een bitter gevecht met de onheilige geesten. In de vier navolgende schetsen is niet gekozen voor de klassieke epifanieverhalen, maar voor stof uit Marcus 1. Hoewel er goede argumenten zijn voor een iets andere vers-indeling, is hier gekozen voor de NBG-indeling.
Uitleg
Waren het eerst liefdevolle naasten die hun zieken bij Jezus brachten (1:32, 34, 39), deze zieke komt zélf smeken om verandering. Hij had van een afstand ‘onrein, onrein’ moeten roepen (Lev. 13:45vv.), niet uit zelfbeklag, maar om anderen te waarschuwen tegen besmetting. Nu doorbreekt hij vanuit zijn isolement alle wettelijke grenzen en nadert Jezus. Én, zo zal blijken, Jezus volgt hem daarin! In onze perikoop is er eerst de smeekbede van de melaatse, dan het erbarmen en de aanraking van Jezus en vervolgens de verlossende uitwerking op beiden!
Vers 40 Lepros, melaatse (< malade < mal habitus). Lepra was vanouds een verzamelnaam voor ernstige, zichtbaar misvormende huidziekten waaronder ook mazelen, psoriasis, pellagra, syfilis en melaatsheid. In de volksmond sprak men van ‘de oudste zoon van de dood’, en men voelde zich machteloos tegenover deze ziekte (vergelijk in onze tijd de verwarring, het taboe en de misverstanden rond aids). Sommige vormen van lepra zijn besmettelijk, andere niet. Maar de impact van de ziekte op de getroffene is ruïneus: een langzame, onherroepelijke aftakeling en sociaal isolement. In de wet van Mozes werden de getroffenen onrein verklaard voor eredienst en sociaal verkeer. Daaraan ligt zeker mede een sociale hygiëne ten grondslag, al is de gedachte dat ziekte en zonde dicht bijeen liggen ook voortdurend aanwezig. Zo is voor Mozes en Mirjam de aandoening een waarschuwing uit de hemel (Ex. 4:6vv; Num. 12:9vv). Het Hebreeuws voor lepra, tsara’at, komt van een woordstam die ‘benauwd, eng’ betekent. Huidaandoeningen zijn immers beangstigend, want ze zijn mogelijk besmettelijk. De thora isoleert deze getroffenen totaal en verklaart hen onrein (‘unfit’) voor de religieus doordrenkt samenleving. Leviticus 13 bevat een uitgebreide casuïstiek voor de priester om te bezien welke aandoeningen in welke fase rein of onrein zijn, terwijl Leviticus 14 beschrijft hoe een ‘uitgeslagene’ weer in de gemeenschap kan terugkeren. ‘Het is geen handboek van regels in geval van besmetting, het doel is reiniging’ (Monshouwer, 48). Toch is de gedachte melaats = onrein, genezen = rein te simpel. Om rein verklaard te worden hoeft men juist niet altijd genezen te zijn (Lev. 13:13)! Als voornaam teken van het aanbrekend Messiaanse rijk noemt Lucas met name het reinigen van de melaatsen (Luc. 7:22, 23).
Dunasai me katharisai – Van der Zeyde (115) benadrukt met haar sterke vertaling ‘o, als u dát wou! U vermag het mij rein te maken!’ dat de zieke weet iets onmogelijks te vragen en het niettemin toch doet!
Vers 41 splachnistheis, ‘kreeg medelijden met hem’ (Het Boek) is te vlak. Rijker zijn ‘met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde’ (Statenvertaling), ‘geraakt tot in zijn ingewanden’ (E. Straat), ‘In warm indignation’ (New English Bible), ‘deernis’ (v.d. Zeyde), ‘es jammerte Jesum’(Luther), ‘ému de compassion’ (Segond). Er zijn ook handschriften die orgistheis lezen, waar innerlijke woede om dit lijden uit opklinkt.
Vers 4 exebalèn Jezus jaagt de man weg, zoals Hij de boze geesten wegiaagt (1:34, 39; 3:15; 6:13; 16:17) en zelf eerder door Gods Geest de woestijn werd ingejaagd! Hij verbiedt hem iemand te vertellen wat is gebeurd, behalve, zoals Leviticus voorschrijft, zich aan de priester te tonen. Waarom? Bolkestein (52) ziet de strenge vermaning als een teken van het ‘Messiasgeheimnis’ (term is van Wrede); Jezus’ koningsmacht moet nog verborgen blijven, eerst na de opstanding zal Hij de Messias blijken. Aannemelijker is dat Jezus schrikt van wat Hij met zijn aanraking heeft teweeggebracht! Daarmee is Hij volgens de wet (Lev. 14) zelf een onreine geworden, die de stad zeven dagen niet meer in mag (45b). De genezene wegjagen met het verbod erover te spreken kan vanuit die schok zijn geboren.
Vers 45 Intrigerend vers. Wie is subject? Het vers heeft geen persoonsnamen. Wie is wie? Het NBG kiest als subject de genezene (45a) en Jezus (45b) door hoofdlettering. Vele andere vertalingen voegen in vers 45b Jezus’ naam in.
Aanwijzingen voor de prediking
1. De melaatse, mogelijk door de ziekte wanstaltig mismaakt, komt gevaarlijk ongeoorloofd dicht bij Jezus. Hij moet al tijden hebben staan wachten tot het moment dat Jezus even alleen is, anders was hij direct door anderen weggejaagd. Goddank, het lukt! Zijn smeekbede is een mengeling van wanhoop en hoop. Dit smeekgebed raakt Jezus diep en het resoneert tot in zijn ingewanden (splangna). Dan strekt Jezus de handen uit en raakt hem aan. In dat moment van de aanraking is Hij over een grens gegaan, zoals eerder de zieke een grens overtrad. Beiden, overgeleverd aan het nieuwe speelveld van Gods genade en heil, ontdekken dat de aanraking genezend uitwerkt. Wetten en regels zijn van belang. Ze waken voor willekeur en chaos. Maar deze wanhopige mens doorbreekt ze, hopend op begrip en barmhartigheid. Dat is een wonder op zich. Het tweede wonder vindt plaats in Jezus’ hart. Hij waagt de verboden aanraking en de woorden: ‘ik wil het, wees rein!’’(Drewermann, 37). Wat dan gebeurt is onvoorspelbaar. Het had ook mis kunnen gaan! Er zijn veel situaties voor te stellen waarin dit wagen op ons pad kan komen. Bij veel intermenselijke problematiek beroept de samenleving zich terecht op regelgeving, wetten en afspraken, Waar een ‘geval’ gezicht krijgt, waar men niet alleen de dossiers, maar mensen gaat zien, daar mogen risico’s worden genomen (bijv. bij asielzaken). Dan kan het erbarmen de kans krijgen je wezenlijk te raken. Zo’n aanraking kan net als in ons verhaal de ongedachte ervaring schenken van twee wonderen, bij de ander en bij mij. Dat is iets anders dan handelen vanuit medelijden omdat je die mens zielig vindt. Dan ontnemen we hun recht en waardigheid en onszelf de prachtkans op een verrassend wonder.
2. Jezus’ genezingen stoten en stuiten op weerstand. Velen identificeren Hem met een wondergenezer. ‘Ik heb geen sympathie voor Jezus. Hij blaft iedereen af, en geneest zieken niet uit menslievendheid, maar uit propagandistische overwegingen – een heel bedenkelijk trekje – en doet of Hij de wijsheid in pacht heeft’ (Reve). Herkenbaar?
3. Elk genezingsverhaaI botst op minstens drie vragen: ten eerste of het wel echt gebeurd is. Ten tweede: waarom geneest Jezus deze zieke wél en anderen niet? Ten derde: en hoe nu, vandaag? De eerstc vraag vereist nauwkeurige exegese en kennis van de ‘Umwelt’. We gaan misschien te snel – uit verlegenheid? op zoek naar overzichtelijke en metaforische duidingen. Helpend is de uitspraak uit de Amsterdamse School: ‘misschien niet historisch, maar wel waar’. De gebruikelijke verklaring voor de tweede vraag is dat genezingen tekenen zijn van het komend Koninkrijk (Joh. 2:11), of, zoals bij de blindgeborene, ‘opdat de werken Gods in Hem openbaar worden’ (Joh 9:3). Bij Jezus’ genezingen en die van de leerlingen komt deze vraag overigens nergens aan de orde. De betrokkenen ervaren de genezing als een genadig extra. De derde vraag zoekt naar genezingsmogelijkheden vandaag de dag. Enkele voorbeelden. Een Lourdespelgrim kwam terug en zei: ‘Ik ben daar niet genezen, maar wel dichter bij God gekomen.’ Healing is breder dan genezing. Voorts: in brede kerkelijke kring is gelukkig – zij het aarzelend – meer ruimte gekomen voor gebedsondersteunende handelingen als ziekenzalving en handoplegging. Gebedskringen vinden rituelen waar zegening en uitdrijving wordt beoefend. Dienst der prediking en dienst der genezing horen echter onverbrekelijk bij elkaar! Zo zijn er vooral in Afrika, naast vele minder goede voorbeelden ook betrouwbare ‘healers’, zoals Father Joshua in Lagos, Nigeria, waar na de verkondiging onder gebed en handoplegging velen worden genezen onder het oog van kritische westerse wetenschappers. ‘In Jesus’ name’. En die Naam is levend!
4. Realiseren wii ons overigens dat het niet aan de gezonde is te bepalen in hoeverre een ziekte of kwaal een belemmering vormt om voluit mens te kunnen zijn? Te gemakkelijk praten en bidden we zieken naalrbeterschap toe zonder hen eerst zelf aan het woord te laten (Kool, 164). Talloze zieken en hun families hebben de levens- en stervenservaring dat ‘krachten liggen opgeslagen in beperkingen’. Jacqueline Kool, zelf levend in een moeilijk lichaam, vertelt (Kool, 23) over een godsdienstles waar de leraar een doof kind duidelijk maakt hoe heerlijk het Koninkrijk Gods zal zijn omdat daar geen doofheid meer is, waarop het kind protesteert: ‘Nee, in de nieuwe wereld zal God in gebaren spreken!’ De leraar dacht in te kunnen vullen wat het kind wilde; het kind vertrouwt dat God ten diepste zijn of haar taal zal spreken en nabij komt.
5. Het laatste vers is verwarrend. Of is dat verwarring die een wezenlijke spelregel zal worden in het naderend Koninkrijk Gods? Wie is subject: de genezene of Jezus? Of zijn ze inwisselbaar? Door Jezus’ aanraken van de melaatse is Hijzelf onrein geworden en moet naar de eenzame plaatsen waar de melaatse vandaan kwam (en waar nog meer melaatsen huizen!). En de melaatse zal rein worden en gaat verkondigen (kerusso. vgl. 5:20). Een heilzame rolverwisseling! Jezus neemt de gestalte van de uitgestotene aan en deze wordt de prediker. De lijdende knecht midden onder u (Jes. 53:3)!
Liturgische aanwijzingen
Liederen: LB 147, 162, 170.
Geraadpleegde literatuur
-
Jacqueline Kool, Goed bedoeld, Zoetermeer, 2002
-
E. Drewermann, Zwischen Staub und Sternen, Düsseldorf 1991
-
J. Monshouwer, Leviticus, Kampen 1982