Menu

Premium

Preekschets Marcus 5:8

Marcus 5:8

Zesde zondag na Epifanie

Onreine geest, ga weg uit die man.

Schriftlezing: Marcus 5:1-20

Uitleg

De perikopen van deze en de volgende zondag maken deel uit van het tweede cluster met wonderberichten (4:37-6:5). Jezus geeft zijn leerlingen (opnieuw) onderricht aangaande het koninkrijk door middel van wonderen en prediking. Aan het einde van dit tweede cluster volgt als het ware een antisamenvatting (6:1-5). De verwerping te Nazaret en het gebrek aan geloofsvertrouwen staan in contrast met de samenvattingen in het eerste cluster (1:32-34; 3:7-12).

In de lezing van vandaag schildert Marcus de toestand van de bezeten man in de eerste vijf verzen met geconcentreerde kleuren. De evangelist zet alle vertel- aspecten in om de ernst van de situatie te tekenen. Zo is het wonderbericht als enige gesitueerd in ‘heidens’ gebied, en wel het gebied van de Gerasenen, een streek gelegen op de rand van zuidelijk Syrië en noordoost Palestina (de lokalisering van deze stad levert problemen op zoals blijkt uit de grote hoeveelheid varianten die in de manuscripten voor deze locatie wordt genoemd; zie daarvoor Meier, 651653). De man woont in grafspelonken en is bezeten door onreine geesten die hem zo wild maken dat niemand hem kan bedwingen, zelfs kettingen kunnen hem niet in toom houden. Hij loopt dag en nacht te schreeuwen tussen de rotsgraven en door de bergen waarbij hij zich met stenen slaat. Mogelijk dat in de naam Legioen de gedachte meekomt dat de man een maximum aan demonische concentratie vertegenwoordigt. ‘Der Besessene verkörpert also heidnisches Unwesen’ (Pesch, 286). De tekening van de heidense bezetene vertoont parallellen met Jesaja 65:1-7. Marcus tekent op die manier een man die vervreemd en afgesneden is van alles wat met leven en de levenden te maken heeft. Zijn bestaan is aan de dood en het doodse geketend.

Dan verschijnt Jezus op het toneel. De onbedwingbaar geachte man loopt terstond zijn bedwinger tegemoet als werd hij door een magneet aangetrokken. De ontmoeting is paradoxaal. Aan de ene kant bewijst de man Jezus eerbied door voor Hem te knielen (proskuneoo, ‘hij viel aanbiddend voor hem neer’). Daarmee aanvaardt hij expliciet de zeggenschap van Jezus. Aan de andere kant poogt de bezetene de invloed van de bedwinger van zich af te houden: ‘Doe me geen pijn.’ ‘Als ergens op deze wereld tastbaar wordt wat de hel zou kunnen betekenen, dan in dit wanhopige gebed van deze bezetene, in ’s hemelsnaam toch met rust gelaten te worden en verder gekerkerd te mogen blijven, tot aan het einde, binnen de wanden van dit graf’ (Drewermann, 57). De naam Legioen ‘may express the man’s sense of being possessed by an aggregate of uncoordinated impulses and evil forces which have so impaired his ego that the spirits speak and act through him (…) It is a pathetic admission of the loss of all sense of identity’ (Lane, 185).

Jezus willigt het verzoek van de demonen in om in een kudde zwijnen te varen. Dat is een merkwaardig element in dit bericht. Een mogelijke interpretatie is dat dit Marcus’ wijze is om tot uitdrukking te brengen dat het al wel Pasen is geweest maar dat de opstanding nog niet definitief en alomvattend regeert. Exorcismen zijn weliswaar reële maar ook fragmentarische doorbraken van de invloedssfeer van het kwaad en de boze. De boze zwerft nog steeds rond, als een brullende leeuw op zoek naar een prooi (vgl. 1 Pt. 5:8). Een andere interpretatie zoekt het in de richting van politieke en maatschappelijke relevantie. ‘Jesus’ exorcism of the Gerasene demoniac is thus a “public symbolic action” in which he confronts the powers of Roman imperialism that hold the community in their formidable grip (…) At the very heart of Jesus’ ministry were his exorcisms, which set people free from the powers that held them captive, including the political and institutional principalities that enslaved them at both the material and spiritual levels’ (Campbell, 55, 56; zie ook Wink, 43-50).

Na het wonder zit de man rustig bij Jezus. Drie participia (kathemi, imatizoo, soophroneoo – lett. zittend, gekleed en bij zinnen) onderstrepen dat de man die eerst aan de dood was geketend nu daadwerkelijk Gods goedheid weer ziet in het land der levenden (Ps. 27:13). De berichten aangaande exorcismen in de evangeliën maken melding dat God zich in Christus niet gelaten neerlegt bij het bestaande. Deze berichten proclameren het heilzame rumoer en oproer dat met het koninkrijk Gods meekomt.

Aanwijzingen voor de prediking

Wanneer we de wonderberichten lezen, kijken we niet naar het afspelen van een video die gemaakt is in het jaar 30 CE. We luisteren en kijken naar overgeleverde berichten die door de evangelisten uit de eerste eeuw tot een betekenisvol geheel zijn gecomponeerd. De teksten confronteren hedendaagse lezers en hoorders dan ook met een andere voorstellingswereld die ook vreemde en vervreemdende elementen in zich hebben. In een preek naar aanleiding van de lezing van vandaag benoemt Van Gennep de vreemdheid expliciet. ‘Ja het verhaal heeft iets van een mirakel-spektakel zonder weerga en juist als mirakel weet ik er niets mee te beginnen.’ Van Gennep blijft niet steken in zijn onbegrip want hij zet met de hoorders direct een volgende stap. ‘Nu heeft het niet veel zin, om je bij zo’n verhaal blind te staren op het mirakel-karakter en het heeft nog veel minder zin, om je af te vragen, of dat nu allemaal werkelijk zo gebeurd is. Waarschijnlijk is het, dat in zo’n verhaal een plaatselijke legende of misschien een werkelijk gebeurd ongeluk met een kudde zwijnen een rol speelt, maar het blijft gissen. Veel belangrijker is het je af te vragen, waarom vertelt Marcus ons dit verhaal. Wat wil hij ons zeggen. Wat is zijn boodschap? (…) Wat is het centrum van de verkondiging? Dat is de opstanding. Wat Marcus ons wil zeggen is dit: Jezus is de opgestane Heer. Hij heeft de dood en de angst voor de dood achter zich gelaten en juist daarom kan Hij de demonen aan, zelfs al was het een heel legioen’ (Van Gennep, 106).

Vervolgens gaat Van Gennep op zoek naar de betekenis van de opstanding voor zowel de man in dit wonderbericht als voor vandaag. In die exercitie komt hij, ondanks de vreemdheid van de voorstellingswereld, toch dicht bij de leefwereld van de hoorders. ‘En als we nu die centrale boodschap ook hier, in dit verhaal verstaan, dan mogen we kijken naar de gevolgen van Pasen voor deze man, de bezetene uit het land der Gerasenen. O – de voorstellingen, die in dit verhaal een rol spelen, zijn bepaald niet de onze. Iedere tijd heeft misschien een bepaald beeld van een door demonen bezeten mens en voor mij is het dan niet bepaald nodig, dat hij in de graven leeft of zijn voetboeien vernielt, maar wel gelden als die andere aspecten.

Het geldt, dat je eenzaam bent, geïsoleerd, van de mensen afgescheiden, misschien wel zonder familie, al kom je iedere avond op tijd thuis om te eten. Het geldt, dat je loopt te schreeuwen, omdat je jezelf niet kunt beheersen, omdat de anderen altijd op een afstand zijn. Het geldt, dat je jezelf verwondt, ook al doe je het niet steeds met stenen. Het geldt, dat je bent als deze man, zo onmachtig en zo onbedwingbaar en alles, wat mensen aan ketenen en voetboeien hebben bedacht, om je rustig te houden, het wordt alles verbroken: Librium, Valium, een korte vakantie naar de Balearen. Dat geldt alles’ (Van Gennep, 107).

De auteur werkt ook een tweede element heel concreet uit, namelijk het dubbele in de bezetene: hij komt op Jezus af en houdt hem tegelijk op afstand. ‘Dat herken ik ten volle, want we gaan af op Jezus, mits Hij ons niet pijnigt. (…) We zijn verliefd op wat ons te gronde richt’ (Van Gennep, 107). Het vrijsprekende woord van de Heer breekt door die barrière heen en bevrijdt de man zodat hij weer ‘normaal’ praat en reageert. ‘Jezus is gekomen om ons te bevrijden van de macht van de duivel in al zijn gestalten. De kern van alles is wel de gedachte van de zonde en haar schuld. Maar daaromheen ligt dat hele veld van het leed en de bezetenheid en de ondoordringbare raadselachtigheid van het lot en de diepte van het zijn. Ook van al déze gestalten van de duivel heeft Jezus ons bevrijd (…). Daarin blijkt de reddende, bevrijdende macht van God in Christus. De genade maakt ons tot normale mensen’ (Van Ruler, 90, 91).

Liturgische aanwijzingen

Bij het thema vrijheid kan gezongen worden Psalm 31:1, 13; 124:4; Gezang 330:1, 2; 435 en 454.

Geraadpleegde literatuur

Voor exorcismen en hun tegenwoordige relevantie zie Charles L. Campbell, The Word Before the Powers. An Ethic of Preaching, Louisville 2002; Walter Wink, Unmasking the Powers. The Invisible Forces That Determine Human Existence, Philadelphia 1986. Voor de commentaren op Marcus: M. Eugene Boring, Mark (The New Testament Library), Louisville 2006; Eugen Drewermann, Beelden van verlossing. Toelichting op het evangelie van Marcus, ’s-Gravenhage 1990; William L. Lane, Mark (nictn), Grand Rapids 1978; Francis J. Moloney, The Gospel of Mark. A Commentary, Peabody 2002; Joel Marcus, Mark 1-8. A New Translation with Introduction and Commentary, New York 2000; Rudolf Pesch, Markus(ekk II/1), Zürich 1984-4; Arnold A. van Ruler, Dichter bij Marcus. Over het evangelie naar Marcus 1-8, Nijkerk 1974. De preek van Frederik O. van Gennep is opgenomen in de bundel Naam geven wat ik zoek, Baarn 1991.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken