Menu

Premium

Preekschets Marcus 6:41 – Viering van het Heilig Avondmaal

Marcus 6:41

Hij nam de vijf broden en de twee vissen …

Schriftlezing: Marcus 6:30-44

Gedicht: Wonderbare spijziging – M. Nijhoff

Onze Vader die in de hemelen zijt,
wij danken U voor Uw barmhartigheid,
Uw zoon Jezus – geprezen zij zijn naam –
kwam wederom in ons midden staan
en volbracht, als toen Hij op aarde ging,
een wonderbare spijziging.
Wederom, herderloos als wij zijn,
bevonden wij ons in een woestijn.
Geen voedsel bood het berooid gebied,
het elders kopen konden wij niet.
Maar Hij was met ons in dat oord.
‘Geeft hun te eten’ klonk zijn woord.
Voorts, nadat men tezamen las
de geringe mondvoorraad die er was,
deed Hij ons zitten groepsgewijs,
nam, toen wij zaten, de vergaarde spijs,
zag op ten hemel, zegende ’t brood,
brak het, – en wat ternauwernood
had kunnen volstaan voor één gezin,
bleek, toen men het uitdelen ging,
voor een geheel volk te volstaan.
Grote dingen hebt Gij aan ons gedaan.
Wij danken U voor Uw barmhartigheid,
Onze Vader die in de hemelen zijt.

Het eigene van de zondag

In de viering van het avondmaal vallen de tijden samen: de verleden tijd van de herinnering aan Gods daden in Jezus Christus, de toekomende tijd van het Koninkrijk en, in een ondeelbaar moment, het heden van zijn genadige presentie. Dit laatste is het meest spanningsvolle moment. In het delen van brood en wijn wordt de gemeente, hier en nu, gelijktijdig met haar Heer. Welke wijze van verkondiging in een avondmaalsdienst kan zulke gelijktijdigheid voorbereiden? We zoeken de hulp van de dichter. In Wonderbare spijziging duidt Nijhoff de actuele situatie van de hongerwinter gelijktijdig met het evangelie van de spijziging van de vijfduizend. Alsof hij Kierkegaard gelezen heeft. Het gedicht zet de toon die toeleidt naar de tafel.

Uitleg

Als ‘apostelen’, gevolmachtigde representanten van hun Heer, keren de leerlingen terug bij Jezus. De dienst van verkondiging en genezing vraagt om een onderbreking. Het zou hun te veel worden. Jezus neemt zijn leerlingen mee naar de stilte, dat is de ruimte van het gebed (zie 1:35). Je houdt het niet vol om er voor mensen te zijn als je niet bij tijden in de stilte bij God mag zijn. Maar dan is er, onontwijkbaar, de menigte. Zij confronteert de leerlingen met hun existentieel tekort. Tegelijk raakt zij in haar verschijnen aan het erbarmen in Jezus. De deernis van God trilt in zijn ziel omdat Hij de mensen ziet (met nadruk) als ‘schapen zonder herder’. Het beeld duidt de hulpeloosheid van Israël aan wanneer het zonder ‘leidsman’ is (Num. 27:17; Ez. 34:5, 11-15). Als Mozes vreest dat het volk zonder hem zal gaan dwalen als ‘schapen zonder herder’, geeft de Heer Jozua (Grieks: Jezus) om zijn volk het beloofde land binnen te leiden. Een menigte is een doelloos dwalende massa. Een goede herder maakt daar een volk-op-weg van. (Bij het voor het dunbevolkte Galilea extreem hoge aantal van vijfduizend mensen heeft men wel aan paschapelgrims gedacht.) De getallen in het evangelie refereren niet toevallig aan de tocht van Israël door de woestijn: in Numeri tellen vijftig en honderd als organisatie-eenheden (Gnilka, ekk). Zo tellen vijf en twee voor de voedselvoorziening: vijf dagen manna en de zesde dag een dubbel deel (Ex. 16). Maar manna is meer dan brood alleen. Vijf staat ook voor de Thora, en twee voor wat daarbij gekomen is als antwoord op het woord van God: profeten en psalmen. Het ‘leren’ van Jezus is daarom het ontsluiten van de Thora, bekendmaking van het hart van God. Leren heeft hier de kracht van ‘het uitroepen van de heilstijd, die aan het komen is en die thans werkelijkheid is geworden rondom en in Hem’ (Bolkestein, pnt). De menigte moet zich schikken in tafelgemeenschappen (letterlijk: bloembedden). Zo wordt zij gemeente. ‘In het groene gras’: een paradijsmotief. Psalm 23 klinkt mee.

Feitelijk is vijf broden en twee vissen een krap rantsoen voor twaalf leerlingen. Het is hun eigen bescheiden mondvoorraad die zij Jezus in handen geven. De Heer maakt hun tekort tot gebed en dat leidt tot een onbeperkt delen. Hij zorgt voor ziel en lichaam. Zijn woord (leren) is tegelijk daad (breken en delen). Hij vermenigvuldigt wat wij te geven hebben, hoe gering ook. In het geloof dat we gezien worden met de ogen van Gods barmhartigheid weten wij dat we niets hebben, dat alles ons gegeven is en dat we daarom kunnen delen. Dat besef wil de viering van het avondmaal ons inoefenen.

Nijhoff schreef het gedicht Wonderbare spijziging in het najaar van 1945 op verzoek van het ikb, het Interkerkelijk Bureau ’s-Gravenhage en omstreken, de instantie die in de laatste jaren van de bezetting namens de kerken de voedselvoorziening via de gaarkeukens regelde. Het gedicht werd als rijmprent ‘uit erkentelijkheid aangeboden aan de kern van zijn medewerkers ter herinnering aan de hongerwinter 1944-’45’, luidt het colofon. Het gedicht heeft de vorm van een vertellende ballade; het telt vierentwintig paarsgewijs rijmende regels. Door de herhaling van het Onze Vader in aanhef en slot krijgt het de toon van een tafelgebed. De omgekeerde inclusie (regel 1 is hetzelfde als regel 24 en regel 2 als regel 23) maakt het gedicht ‘rond’ en suggereert oneindige herhaling. Elke maaltijd, elk delen van voedsel, wordt door deze tekst een ervaring van Gods barmhartigheid. Zo laat Nijhoff ‘de levenschenkende kracht van het gebed dat Jezus in ons midden bidt’ voelen (Den Dulk).

De dichter ziet het werk van de gaarkeuken in de hongerwinter in één verband met de spijziging van de vijfduizend. ‘Wederom’ komt Jezus in ons midden staan, terwijl wij ons ‘wederom’ als ‘in een woestijn’ bevinden. Hagenaars die de oorlog hebben meegemaakt, weten hoe ‘berooid’ de stad was; en dat het ‘elders kopen’ van voedsel, namelijk op de zwarte markt, slechts voor enkelen mogelijk was. Van Nijhoff is bekend dat hij, teruggetrokken levend in de Kleine Kazernestraat, voedsel deelde met kinderen uit de buurt. Volgens Victorine Hefting kookte hij tegen het eind van de oorlog dagelijks grote pannen soep die hij om twaalf uur uitdeelde aan de buurtkinderen. August Henkels heeft daar een iets andere versie van. Ter gelegenheid van Nijhoff’s 52e verjaardag schreef hij voor hem het verhaal De dichter kookt pap. Daarin tekent hij de dichter als een papkokende kindervriend in de hongerwinter, die als hij door zijn voorraad meel en havermout heen is, zijn moed bijeenraapt (want hij gaat nooit naar de kerk) en als een rattenvanger van Hameln de kinderen voorgaat naar een kerk waar een gaarkeuken is. Daar blijkt nog eten te zijn voor zijn ‘ratten’. Het gedicht Wonderbare spijziging zou deze gebeurtenis als achtergrond hebben. Het was zijn eigen ‘geringe mondvoorraad’ die hij als in handen van de Heer weggaf en deelde met de buurtkinderen. Feit is in ieder geval dat voor Nijhoff de kerk alleen kan bestaan als zij zich bewijst als een daadwerkelijk barmhartige gemeenschap. Het erfgoed van zijn moeder, die lange tijd soldate van het Leger des Heils was, zal hem zeker hierbij hebben bepaald.

Aanwijzingen voor de prediking

De vorm van de preek die bedachtzaam toeleidt naar de tafel kan goed de vorm van een ballade hebben: een vertelling die uitloopt op gebed. Zet in bij het thema ‘hongerwinter’ met bijvoorbeeld het gegeven dat veel oudere mensen nooit voedsel zouden weggooien, ‘omdat zij de oorlog hebben meegemaakt’. Het gedicht van Nijhoff en de biografische achtergrond daarvan sluiten hierbij aan. De gedachten concentreren zich vervolgens op de vraag hoe het evangelie in ons midden gebeurt. Gelijktijdigheid met het evangelie bestaat in besef van de biddende presentie van de Heer. Hij is de gastheer die het brood breekt, hier en nu. Zo laat Hij ons leven met alle tekort en tegoed door zijn handen gaan en stelt ons in de ruimte van Gods barmhartigheid: een ruimte waarin veel te delen valt.

Den Dulk merkt op bij de bespreking van het Onze Vader in de context van de Bergrede: ‘Voorgangers zijn gewend om de gemeente op te roepen om “samen het gebed te bidden dat Jezus ons geleerd heeft”. Maar is het niet beter om de gemeente te vragen om “mee te doen aan het gebed, dat Jezus op dit uur in ons midden bidt”? Dan wordt het gebed verbonden met de werkelijkheid van Jezus’ handelen in ons bestaan.’

Liturgische aanwijzingen

Psalm 23 – door Nijhoff berijmd. In het tweede couplet laat de dichter de psalm zinspelen op het avondmaal met behulp van de vroegprotestantse uitdrukking ‘nachtmaal’, afkomstig uit Marten Micron’s Christelicke Ordinancien (1554; ed. W.F. Dankbaar 1956). Verder is te denken aan: Psalm 100; Gezang 57, 249, 324, 446, 488; awn I,19; DB I, LG tafelgebed 40 (Didachè). Een goudmijn van avondmaalsliederen biedt G. Landman, Wij delen in uw leven. Liederen en aanmoedigingen bij de Maaltijd van de Heer, Zoetermeer 2002.

Geraadpleegde literatuur

A. Romein in Postille 41 (1989-1990); L.A. Snijders, De getallen in de bijbel en hun verhaal, Baarn 199 52hz; M. den Dulk (red.), De Bergrede. Steunpunt van de vrijheid, Zoetermeer 2001, 86-88. Over Nijhoff: Victorine Hefting, ‘Enkele herinneringen aan Martinus Nijhoff, in: Bzzlletin 73/1980, 35-37; F.R.A. Henkels, De dichter kookt pap, Utrecht 1946 (heruitgave: ’s-Gravenhage 1980). Beeldmateriaal: Rob van Raaij / David Barnouw, De hongerwinter 1944-1945, Kampen 2005.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken