Preekschets Marcus 6:50
Marcus 6:50
Zevende zondag na Epifanie
Blijf kalm! Ik ben het, wees niet bang.
Schriftlezing: Marcus 6:45-52
Uitleg
Hoewel in de perikoop van vandaag geen directe citaten uit het Oude Testament voorkomen, is dit wonderbericht verzadigd van oudtestamentische beelden, woorden, echo’s en referenties (Marcus, 431, 434; Boring, 194). Nadat Marcus heeft verteld van de broodvermenigvuldiging (6:30-44), begint de lezing van vandaag met de melding dat Jezus de berg opgaat (6:46) waarna het bericht volgt van het wandelen op het water en het stillen van de storm. Daarmee roept Marcus 6 beelden op van Mozes en de uittocht. Dat ligt in het verlengde van de Pascha Haggadah en latere rabbijnse teksten waar de gave van manna nauw verbonden is met de doortocht door de Rietzee. De doortocht vond plaats ‘vroeg in de morgen’ (Ex. 14:24), hetzelfde moment waarop dit bericht is gesitueerd. Tijdens ‘de vierde wacht van de nacht’ verliest de nacht haar greep en begint het licht al te naken.
Marcus vertelt dat Jezus de leerlingen ‘voorbij wil gaan’. De evangelist laat in het midden wat Jezus daarmee voorhad. Deze lacune in het verhaal heeft geleid tot vele speculaties. Wilde Jezus voor zijn leerlingen uit gaan om aan te geven dat Hij de gids is en zij Hem dienen te volgen? Gezien de vele oudtestamentische echo’s in dit bericht kunnen we de achtergrond van het ‘voorbij willen gaan’ ook zoeken in Exodus 33:17-34:8 waar God zijn glorie aan Mozes openbaart ‘in het voorbijgaan’. In het kielzog van deze passage werd de uitdrukking parelthein (voorbijgaan) in de Septuaginta bijkans een terminus technicus voor een goddelijke epifanie (zo bijvoorbeeld Gen. 32:31-32; 1 Kon. 19:11-13; Dan. 12:1).
Marcus trekt in deze perikoop niet alleen een parallel tussen Jezus en Mozes. Hij trekt ook een parallel tussen Jezus en de Heer, de God van Israël. Dat is te horen in de wijze waarop Jezus zich bekendmaakt aan de leerlingen: Ik ben het. De achtergrond van deze woorden is te vinden in oudtestamentische teksten waar de Heer zichzelf op dezelfde wijze presenteert (Ex. 3:14; 33:19-23; Num. 11:17; Deut. 32:29; Richt. 6:11-24; 1 Kon. 19:11; Jes. 47:8, 10; vgl. Meier, 914-919). Deze naam van God verwijst naar zijn ‘active, upholding, uncircumscribed, everlasting presence’ (Marcus, 426). Daarbij is de combinatie van de zelfvoorstelling van de Heer en de oproep niet bevreesd te zijn meermalen aan elkaar gekoppeld (Jes. 41:4-6; 13-14; 43:1-8; 44:2-5; 51:12).
De reddende kracht van de Heer wordt uitgedrukt door zijn heerschappij over het water (Gen. 1:2; 6-9; Ps. 18:16; 33:7; 78:13-16). Psalm 77:17 (Ps. 76:16 lxx) zegt dat toen de wateren God zagen, deze ‘verward’ waren, hetzelfde werkwoord als in dit wonderbericht.
Marcus tekent Jezus met ingrediënten die aan Mozes doen denken én met woorden en beelden die het Oude Testament voor Israëls God gebruikt. De uitdrukking ego eimi (Ik ben het) komt ‘pas’ in Johannes tot een hoogtepunt. In Marcus 6 heeft die naam eveneens een sterk christologische lading. Marcus is in het algemeen terughoudend en voorzichtig met expliciete ‘grote woorden’ over Jezus’ identiteit. In dit bericht zit Marcus daar echter dicht tegenaan.
Aanwijzingen voor de prediking
De wonderberichten zijn met alle vezels verweven met het geheel van de Schrift. Dat houdt in dat de echo van het geheel van Jezus’ optreden en prediking meekomt in de wonderen en mee te beluisteren valt in de wonderberichten. De lezing van vandaag geeft ook aan dat resonanties van het geheel van het Oude Testament in wonderberichten meeklinken. In een preek naar aanleiding van de lezing van vandaag brengt de Amerikaanse oudtestamenticus Walter Brueggemann die resonanties tot klinken vanaf de eerste regels. ‘There was a storm; there always seems to be one in the Bible. The nrsv (New Revised Standard Version) terms it an “adverse wind.” Old Testament people call it “chaos.” Barth named it Das Nichtige, the crushing, irresistible force of disorder as yet untamed and on the loose in our world. That is the recurring place of the disciples, the place of the church, the place of preaching, the place where we all live. It turns out that the Bible is much more preoccupied with the threat of chaos than it is with sin and guilt, our middle-class fascinations notwithstanding. We have devised ways of forgiveness, of handling sin and guilt, an assurance of pardon, a hug, an embrace. But the storm is not so easy. The storm produces a more elemental, inchoate anxiety, a sense of deep helplessness because you cannot touch it anywhere or handle it or measure it or hold it. It is bottomless in size and beyond measure in force, call it flood, call it Leviathan, call it chaos’ (Brueggemann, 51).
De leerlingen roeien tegen die chaos in wat ze kunnen maar zonder succes. En in die situatie is de Heer ook nog eens afwezig. ‘Big storm, straining without success, absence … what a set-up for faith!’ (Brueggemann, 52). Dan verschijnt de Heer op het toneel. En Hij spreekt: Ik ben het. Brueggemann citeert vervolgens de resonanties uit Deutero-Jesaja waar de Heer zich voorstelt als ‘Ik ben het’ (Jes. 42:6; 43:11, 25; 44:6, 24; 45:5). ‘The good exegetes know what comes after “I am he, It is I”: Do not fear!’ (Brueggemann, 53). Om vervolgens opnieuw uit Deutero-Jesaja de desbetreffende teksten te citeren (41:10, 13; 43:1, 5; 44:8). Dit bericht tekent de situatie van de kerk in de westerse samenleving en het geloofsleven van de individuele gelovige. ‘This is not a happy miracle tale, but an exposé of the feebleness of the church where Pharao still operates. The story will not lie about us. But the story does not lie about Jesus either. (…) The storm cannot resist him. The chaos is no force against him. Fear is done in by his Easter, “Do not fear” (…) Jesus and his “do not fear” continue to be uttered and will finally utter us beyond fear. Quit watching the storm and listen!’ (Brueggemann, 56).
Liturgische aanwijzingen
Jesaja 43:1-5 kan goed dienen als lezing naast de evangelielezing. Daarbij kan gezongen worden Psalm 42:4, 7 en 145:1, 3, 5; Gezang 297; 445:3; 467 en Tt 205.
Geraadpleegde literatuur
Zie bij 15 februari. De preek van Walter Brueggemann is opgenomen in de bundel Inscribing the Text, Minneapolis 2004, 51-56.