Menu

Premium

Preekschets Matteüs 16:26

Matteüs 16:26

Zevende zondag na Epifanie

Wat heeft een mens eraan de hele wereld te winnen als hij er het leven bij inschiet?
Wat zou een mens niet overhebben voor zijn leven?

Schriftlezing: Matteüs 16:21-28

Het eigene van de zondag

Dit is de laatste zondag voordat de tijd voor Pasen begint. In de Romeinse traditie werd op deze zondag het verhaal van Bartimeüs gelezen. Hoe hij werd genezen van zijn blindheid en met Jezus meeging. De volgende schets gaat over de weg van zulke volgelingen.

Uitleg

In het gedeelte waaruit deze tekst is genomen (16:24-28), staat centraal het woord leven. Daarmee wordt in eerste instantie aangeduid het fysieke leven van de individuele mens. Gezien het geheel van het Evangelie van Matteüs krijgt het woord de betekenis van ‘leven voor God’. Daarover moet de mens rekenschap afleggen in het laatste oordeel. Het kan ook voortbestaan in een nieuw leven. Vers 25b: ‘… wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het behouden.’ Het geloofsleven is niet een ander leven dan het natuurlijke leven. Het gaat om de manier waarop het gewone leven wordt geleefd. Je moet het uit handen geven als een open leven waarin God en de naaste kunnen binnenkomen (Schweizer in Th.W. s.v.). Zij zullen het niet overhoop halen, maar integendeel tot vervulling brengen.

Wegens dit kernwoord beschouw ik 16:24-28 als een afzonderlijke perikoop. Commentaren zien dit gedeelte als een verzameling van spreuken die met elkaar samenhangen door het woord ‘leven’.

Bij de uitleg moet bedacht worden dat er een relatie is met het voorgaande, de eerste aankondiging van Jezus’ lijden. Petrus wil er niet van weten dat Jezus moet lijden en verwoordt daarmee hoe mensen denken. Op die manier gaat het leven juist verloren. Daarom wordt hij door Jezus teruggewezen met de woorden: ‘Achter mij’ (zie bij 9 april, Palmarum).

De woorden ‘achter mij’ komen terug in vers 24-28, als Jezus begint met te zeggen: ‘Wie achter mij aan wil komen … ’ Letterlijk staat er: ‘Indien iemand achter mij …’ Het is een voorwaardelijke zin, die iets aangeeft dat onverbrekelijk is. Jezus spreekt in deze verzen van de weg die zijn leerlingen/volgelingen moeten gaan in relatie tot de weg die Hij zelf gaat. Die weg wordt gekenmerkt door twee activiteiten (je moet er actief mee bezig zijn!), namelijk het verloochenen van zichzelf en het op zich nemen van zijn kruis. Het eerste moet gezien worden als iets negatiefs, het tweede als iets positiefs. Jezelf verloochenen, is afstand nemen van jezelf. Grundmann (in Marcus): neen tegen je eigen ik. Dit radicale verloochenen van jezelf kan worden toegelicht door het tegendeel: het verloochenen van Jezus door Petrus (Mat. 26:69-75). Petrus heeft toen feitelijk de trouw verbroken. Het tweede, het dragen van je kruis, lijkt op het eerste gezicht negatief, maar in feite is het iets positiefs. Het is iets dat tegen de zondige natuur ingaat en is in zoverre een nieuw leven. Dat positieve is door Calvijn duidelijk verwoord, toen hij sprak van een aanvaarden van een kruis in onderscheiding van het verdragen van een kruis. Je kunt het niet weigeren, maar het maakt wel verschil hoe je ertegenover staat. Als je beaamt wat over je komt, dan wordt het richtinggevend en in zoverre positief: het is duidelijk welke weg je moet gaan. Die duidelijkheid komt scherp naar voren in de toevoeging ‘zijn’ kruis. Het is het kruis dat bij je hoort, men kan wel zeggen: dat God voor je heeft bepaald (Grosheide). Het is niet iets waar je voor kunt kiezen. Niet wat de inhoud betreft. ‘Niet het werk dat jij voor jezelf kiest, niet het lijden dat jij uitdenkt, maar wat je overkomt tegen je keus, denken en verlangen, daar moet je volgen, daar roep ik, daar moet je leerling zijn’ (Luther). Maar het is er voor iedereen. Niet in dezelfde mate. Maar voor elk is er een kruis. Direct aan het begin van de weg van de navolging (Bonhoeffer. Omdat je alleen als iemand wiens eigen willen is afgestorven, kunt volgen).

Een vraag apart is welk lijden met dit kruis wordt bedoeld. Velen willen het beperken tot het lijden dat iemand overkomt wegens de navolging van Jezus. In het volgende vers is immers sprake van het leven verliezen ‘omwille van mij’. Het is zeker niet juist om het los te zien van de relatie tot Jezus. Aan de andere kant wordt ook het algemeen menselijke lijden tot een vraag en een kruis, als we leven in verbondenheid met Jezus. Calvijn schrijft in zijn Institutie over het verdragen van het kruis: ‘Als wij op die manier vernederd zijn, leren we om zijn kracht in te roepen … ’ Dat is het positieve van het kruisdragen!

Vers 25 begint met ‘Want’ en geeft een verklaring van het voorgaande. Uitgesproken wordt dat de navolging van Jezus, ondanks de schijn van het tegendeel, weg ten leven is. De natuurlijke wens om weg te blijven van alle gevaar, leidt ertoe dat we het leven juist verliezen. Want op deze manier verlies je waartoe je bestemd bent en dat is juist je ware leven (Schweizer (in Marcus)). Hoe onmogelijk het is om zelf je leven te behouden (hoe beperkt en aards ook opgevat), leren Lucas 12:15 en de daarop volgende gelijkenis.

Het is van belang om te weten dat het volgende vers (in de grondtekst) ook met ‘Want’ begint en dus een verklaring geeft voor die uitspraak over behoud van het leven. Er wordt (net als in genoemde gelijkenis) uitgelegd, hoe onmogelijk het is om zelf je leven te redden. Heel de wereld winnen is: je leven willen behouden op de manier van die rijke man die niet rijk was in God. Dat het leven niet te koop is, staat al in het Oude Testament te lezen. Psalm 49:8, 9 geven aan dat geen rijkdom ons kan redden van de dood. Jezus maakt deze stelling ruimer door te spreken van ‘de hele wereld’. We zullen daarbij moeten denken aan rijkdom, eer en macht. Volgens sommigen kun je het ook betrekken op de missie van de kerk om de wereld te winnen voor Jezus. Dat doel mag ons niet doen vergeten dat we de juiste zorg moeten hebben voor ons eigen leven. Paulus dacht op die manier: ‘… ik wil niet aan anderen de spelregels opleggen om uiteindelijk zelf te worden gediskwalificeerd’ (1 Kor. 9:27). Er zal geen direct verband zijn, maar Paulus gebruikt in dit hoofdstuk een woord dat Jezus gebruikt in Matteüs: winnen (Grieks: kerdainó). Jezus spreekt in termen van de handel (naast kerdaino ook antallagma doein: in ruil geven). Je kunt niets geven in ruil voor je leven. Dat geldt in het bijzonder bij het laatste gericht, waar Matteüs op zinspeelt met de futurumvorm: ti dosei (Wat zal hij geven?). Marcus heeft hier doi (Wat kan hij geven?).

Het is een retorische vraag: ‘Wat zou een mens geven in ruil voor zijn leven?’ (vs. 26b in de vertaling van het NBG). Maar verderop in het Evangelie is er toch een soort van antwoord (Mat. 20:28): Wij kunnen niets geven om ons leven te redden, maar Jezus geeft het zijne als losgeld of een losprijs om ons leven vrij te kopen.

De verzen 27 en 28 zijn ook opgenomen in de reeks van samengevoegde uitspraken, want vers 27 begint evenals de voorgaande verzen met ‘Want’. In het tekstvers (26) werd gezinspeeld op het gericht, waarbij in volle zin het leven wordt behouden of verloren. De engelen uit vers 27 zullen bij dat gericht scheiding maken tussen de mensen (vgl. Mat. 13:41-43, 49-50). Want de Mensenzoon die eerst de weg van het lijden gaat, zal dan komen als Rechter (met zijn dienaren, de engelen). Bekleed met de stralende luister van zijn Vader (God), zal hij iedereen naar zijn daden belonen (nbv. Naar mijn mening te positief: beter is vergelden, want het woord kan zowel belonen als bestraffen betekenen, afhankelijk van wat een mens heeft gedaan, zijn praxis (staat er in het Grieks), de invulling van zijn ‘leven’).

Vers 28 heeft betrekking op heel de machtsontplooiing van Gods liefde, die al is begonnen en verder zal doorzetten in de opstanding en in de uitstorting van de heilige Geest die de praxis van ons leven vernieuwt en herschept.

Aanwijzingen voor de prediking

Ieder wil zijn leven beschermen. Neem die man uit Lucas 12. Eventueel een voorbeeld uit onze tijd. Maar wat heb je echt nodig om te leven? In elk geval: een ander. Je hebt er niet zelf de beschikking over. Je leven hoort niet tot je bezit. Het behoort aan de Schepper. Je kunt er niet op eigen gelegenheid iets van maken. Jij kunt nooit iets geven ter waarde van het leven. Maar Jezus kan je leven redden. Hij heeft de hoogste prijs betaald: zijn eigen leven. Hij heeft zijn leven gegeven om ons tot echt leven te brengen.

Wie wil leven, moet bij Jezus zijn. Je wordt uitgenodigd: ‘Wie … wil …’ Maar wie komt, gaat zijn leven verliezen. Moet allereerst zichzelf verloochenen en de zeggenschap aan de Heer geven.

Een boodschap die er niet goed ingaat. Een verleiding om de boodschap aan te passen om de mensen maar te winnen. Maar redding van je leven, je ware bestemming, alleen in de weg van de Heer die zijn leven wilde verliezen (vs. 21-23). Ons leven moet open komen te liggen voor God en de naaste.

Een dienaar staat niet boven zijn Meester. Net als Jezus in de wereld een kruis dragen, een zware last. Het kan iets zijn dat ook niet-christenen overkomt. Voor wie het om Jezus’ wil aanvaardt, wordt het een kruis dat positief is, omdat het richtinggevend werkt (zie Uitleg). Bezig zijn met de dingen van God, niet die van de mensen.

Wij krijgen ‘ons’ kruis. Het ligt voor je klaar. Om het te dragen zonder het geloof te verliezen en om te komen in bezorgdheid.

Wat zal een mens geven in ruil voor zijn leven? Het beste is: het te verliezen. Want dan komt het open te liggen voor God die leeft en aan jouw ziel het leven geeft.

Leven is watje krijgt, niet watje ervan maakt op eigen gelegenheid. Op deze manier komt het ook open te liggen voor andere mensen die ons met liefde tegemoet treden. Je zult al in het aardse leven merken: echt leven wordt gevonden in de navolging van Jezus. Wie zijn leven verliest om Jezus’ wil en het kruis aanvaardt, die zal het leven vinden.

Liturgische aanwijzingen

Zoals duidelijk wordt in de uitleg, is het goed om bij de evangelielezing de drie voorgaande verzen mee te nemen en te lezen Matteüs 16:21-28.

Epistellezing: Filippenzen 3:4b-ll.

Als intochtslied Psalm 42:1, 7 of 134. Verder 119:44, 54 (‘leven’); 138:2,4; Gezang 441:2, 6; 442:446:1-4; 455; 473:1, 6, 7, 10.

Geraadpleegde literatuur

Commentaren bij 5 februari; eveneens commentaren op Marcus: Grundmann, Schweizer; D. Bonhoeffer, Navolging, Amsterdam 1968, Kampen 2001; Herr, tue meine Lippen auf, Wuppertal 1947 (preekschets Walter Kreek).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken