Preekschets Matteüs 22:21b
Vijfde zondag van de herfst
‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’
Matteüs 22:21b
-
Schriftlezing: Matteüs 22:15-22
-
Overige lezingen: Jesaja 45:1-7
-
Thema: God en overheid: ieder het zijne!
Liturgisch kader
-
Jesaja 45:1-7 is een van de lezingen uit het OT aangereikt via het Oecumenisch rooster. De Heer roept Cyrus als Heer der heren, al enige God tot dienst.
-
Psalm 72: een lied over de goede koning; Psalm 96: God als Heer van de volken; Lied 912: een lied over dienen inclusief ons geld; Lied 994: een lied als gebed voor hen die ons regeren; Lied 1001: een lied over aandacht voor de zwakken.
Uitleg
De relaties van Jezus komen op scherp te staan. De gelijkenis van het grote bruiloftsfeest is met Jezus’ eigen uitleg al niet voor misverstand vatbaar. Voor de Farizeeën c.s. is het aanleiding Jezus op de proef te stellen. De Heer gaat in een drietal gesprekken(15-22; 23-33; 34-46) op door delegaties gestelde vragen in. Zo wordt ook de grote rede tegen Schriftgeleerden en Farizeeën ingeleid (Matteüs 24). In de eerste confrontatie (Matteüs 22:15-22) wordt een vraag voorgelegd waar de meningen in Israël hevig over verdeeld waren.
Vers 15
Pagideuein aan jacht ontleent: een strik zetten, in de val lokken, strikken. In vervolg op 21:45 besluiten de Farizeeën in hun raadsvergadering tot een aanval op Jezus. Als erkende leerautoriteiten wagen ze een poging om Jezus op zijn woorden te vangen. De Farizeeën (anti-Romeinsgezind) sturen (16a) gezamenlijk met de Herodianen (sterk Romeinsgezind) hun leerlingen in een soort monsterverbond, waarschijnlijk om de aan de Romeinen gerelateerde vraag.
Vers 16
In het licht van de inhoud van de vraag is de aanspraak pluimstrijkerij. Ze noemen Jezus ‘meester’ en onderstrepen zijn betrouwbaarheid in de uitleg van de te bewandelen weg van God: ‘onafhankelijk, zonder ook maar iemand naar de ogen te kijken’.
Vers 17
Bevat na de vriendelijke openingswoorden de (strik)vraag. Exestin: heeft bij Matteüs bijna altijd een godsdienstige achtergrond. Is het geoorloofd, nl. in de ogen van God? Het is een vraag naar de juiste uitleg van de Thora. Het is in het geheel van Matteüs een vraag naar Jezus’ messiaanse pretentie. Is Hij wel echt trouw aan God en zijn wet? De vraag zelf is een gewetensvraag in die tijd. Het betalen van belasting aan de Romeinse keizer was voor de joden een bijzonder netelige zaak die alles met geloof en wet te maken had (vgl. Gnilka, 247 en verder). Iedereen had wel een mening: de rabbijnen hielden zich ermee bezig, uit het volk kwamen heftige reacties, zelfs opstanden waren het gevolg van deze belastingen. Sinds het jaar 6 was het tributum capitis als hoofdelijke belasting ingevoerd in dat deel van Palestina dat in het Romeinse rijk was ingelijfd. De radicale Zeloten wezen het resoluut van de hand om politieke, maar vooral om religieuze redenen. Naast God kon je geen sterfelijke heren erkennen. De Farizeeën hadden zich er om praktische redenen bij neergelegd. Zij bogen makkelijker onder het juk van de Romeinen dan van Herodes. Elk antwoord kon Jezus compromitteren: bij een ontkennend antwoord konden de Herodianen Jezus bij de Romeinen aanklagen als opruier. Bij een bevestigend antwoord zou het volk Hem laten vallen en werd zijn positie als geëerde Rabbi aangetast.
Vers 18
Jezus ontmaskert hen als huichelaars(hupokritai). Peirazein: op de proef stellen met vijandige bedoelingen; in de val laten lopen.
Vers 19
Jezus vraagt een desbetreffende munt te laten zien. to nomisma tou kènsou: belastingmunt; geldstuk waarmee je de belastingen betaalt. Er wordt een denarie (dènarion) getoond; een Romeinse munt waarop een romeinse keizer staat afgebeeld. Juist die afbeelding was een ergernis voor de joden. Niet alleen omdat elke afbeelding van een mens verboden was (Exodus 20:4) laat staan die van een vergoddelijkte keizer én omdat die afbeelding herinnerde aan de bezetting. Dat lag zo gevoelig, dat zelfs de ijdele koning Herodes de Grote zijn portret niet op geldstukken liet afbeelden.
Vers 20
Jezus betrekt de vragenstellers bij de beantwoording. Hij vraagt naar de afbeelding (eikoon) en het opschrift. Het meest voorkomend was hoofd en naam van Tiberius: dat deze goddelijk (divus) werd genoemd moet voor de joden een gruwel zijn geweest.
Vers 21
Apodote: imperatief staat voorop. De weg die Jezus hier wijst is duidelijk een vervulling van de wet. ta kaisaros/ta tou Theou: gen. poss.; kaisari/tooi Theooi: dat. Het eigendom-zijn bepaalt ook de reactie, de hantering ervan. Het beeld van de keizer vraagt om richting de keizer te handelen. Hiervoor gebruikt Jezus het woord eikoon. Parallel hiermee kan gezegd worden dat de mens het eikoon van God draagt (Genesis 1:26), wat bepalend is voor wat de mens als beelddrager aan God heeft te geven. Het antwoord aan de delegatie bevat een opdracht om zowel aan de keizer als aan God te geven wat verschuldigd is. Gehoorzaamheid aan God en aan de keizer sluiten elkaar niet uit. Jezus erkent het dilemma van de Zeloten – God of de keizer – niet. Hier is sprake van een positieve waardering van de overheid i.o.m. Daniël 2:21, Romeinen 13:1 en 1 Petrus 2:17. Van een volgeling van Jezus wordt zowel gehoorzaamheid aan de keizer als aan God gevraagd. God en keizer staan niet als gelijkwaardige grootheden naast elkaar. Aan de keizer behoort hier ‘slechts’ geld gegeven te worden, maar aan God vertrouwt de mens als beelddrager zichzelf toe. Daar ligt ook de grens van wat een mens aan de overheid mag geven. Hier wordt geen pasklaar antwoord gegeven over de verhouding van kerk en staat voor alle tijden en plaatsen of ook wanneer men God meer gehoorzaam moet zijn dan mensen (Handelingen 5:29). Christenen hebben in de loop der eeuwen daarnaar gezocht en het antwoord soms wel en soms niet kunnen vinden; een ander moment werd men zelfs martelaar door de gekozen weg. In deze perikoop beoogt Jezus om in gehoorzaamheid als zijn discipel steeds weer op zoek te zijn naar de door God bedoelde grenzen.
Vers 22
Het is begrijpelijk dat dit antwoord de vraagstellers verwonderd staan, dat Jezus niet alleen niet in de val van hun (slimme) strikvraag is gelopen, maar vooral dat Hij het veronderstelde dilemma (God of overheid) heeft ontmaskerd en tegelijk een weg in gehoorzaamheid aan God heeft verkondigd.
Aanwijzingen voor de prediking
De woorden in deze perikoop zijn direct herkenbaar en toepasbaar voor ons in onze tijd. Jezus’ antwoord (vers 21b) is vaak aangehaald in relatie tot belasting betalen, respectievelijk belasting ontduiken. Toch lijkt dat toch niet de eerste betekenis van of de hoofdlijn in dit gedeelte. Je zou dit gesprek van Jezus met de vragenstellers kunnen gebruiken als een leerzame les in apologetiek: nl. de vragen en de achterliggende bedoelingen bij de gesprekspartners duiden; evenzo leerzaam is dat Jezus (vers 21b) een bevrijdend antwoord geeft, namelijk: de valse dilemma’s worden overwonnen en er wordt een weg gewezen om te gaan.
Nadrukkelijker presenteert zich het thema ‘kerk en keizer’. Die thematiek hield de eerste kerk zeer bezig, maar die in feite komt die altijd weer opnieuw aan de orde. Hoe verhouden zich wat de overheid, resp. de samenleving van ons vraagt met wat God van ons vraagt? Je kunt Jezus’ antwoord weergeven als: ‘ieder het zijne’. Oftewel: gehoorzaamheid naar twee kanten. Jezus’ woord staat tegenover de vergoddelijking van de staat, waardoor totale gehoorzaamheid gevraagd wordt; maar Jezus’ antwoord staat ook tegenover religieus extremisme, waarbij de staat wordt geëlimineerd. Beide wissen onderscheid tussen ‘God en keizer’ uit. In de geschiedenis is hier ten koste van veel de weg van de anarchie gegaan. Het is goed om het bevrijdende in het antwoord van Jezus te laten zien: het bevrijdt je van een vals dilemma en brengt je tot dienst aan wie dat toekomt. De mens dient als beelddrager God; de mens eert de overheid om het gezag dat zij ontvangen heeft voor haar dienst aan de gerechtigheid. Ook die overheid moet God geven wat hem toekomt: zij staat in dienst van ons welzijn; haar gezag komt van God (Romeinen 13: 1vv).
Ideeën voor kinderen en jongeren
In gesprek met kinderen is aandacht te vragen voor de diverse mensen die gezag over hen hebben: ouders, leerkrachten, sportleraars, politieagent, maar ook God. In contact met jongeren kunnen ook de diverse gezagsdragers benoemd worden. Het is goed om dan niet te vergeten aandacht te geven aan de moeite die jongeren daarmee hebben. Jezus helpt om zowel God als andere gezagsdragers te eren met gehoorzaamheid.
Geraadpleegd
• Joachim Gnilka, Das Matthäusevangelium. 2. Teil. Freiburg 1988, S. 246ff