Preekschets Matteüs 25:15 – Biddag
![Prediking [2;1, edit]](https://www.theologie.nl/app/uploads/2021/10/Prediking-21-edit-1140x570.png)
Matteüs 25:15
…en uit angst besloot ik uw talent te begraven; alsublieft, hier hebt u het terug.
Schriftlezing: Matteüs 25:14-30
Het eigene van biddag
In De weg van het gebed zegt Miskotte dat een mens zich niet hoeft te schamen als hij God om iets vraagt. Het concrete leven mag uitgezegd worden tot God en dat doen we in deze dienst. En tegelijkertijd is er het risico dat wij in ons bidden onszelf centraal stellen en daarmee incurvatus worden, verkrampt in ons eigen ik en wat ‘ik denk nodig te hebben’. Biddag is ook een eredienst om in de vrijheid getrokken te worden, in een andere manier van bestaan dan deze wereld kent.
Uitleg
Deze gelijkenis gaat over een mens die geeft. Deze mens, een heer, reist af, maar legt zijn bezit in handen van zijn dienaren (vs. 14). De parabel begint dus met generositeit en vertrouwen. Dit wordt gezegd vlak voor de grote lijdensgeschiedenis van Jezus (Mat. 26-27). Dit hoofdstuk is zijn laatste grote uiteenzetting. Op de achtergrond gaat het dus ook over het leven van de gemeente, straks. En het gaat tegelijkertijd over het moment dat Hij weer terugkomt (het oosper in vs. 14a, het eerste woord van de gelijkenis, slaat volgens Luz op de ‘terugkomst van de bruidegom’ in 25:1-13; die terugkomst wordt vanaf vs. 14 geëxpliciteerd).
De heer geeft talenten ‘naar ieders kracht’. Een talent was eerst een gewicht, daarna een munteenheid. Het gaat om grote bedragen, maar de duiding van wat ‘talenten’ kunnen zijn, is open. Het is in ieder geval iets wat de heer geeft. Wat opvalt, is de fijnzinnigheid: niemand wordt overbelast. ‘No servant is given more than he can handle. ’ In de context van de gemeente geeft dat ontspanning: niet iedereen heeft evenveel kracht en dat hoeft ook niet in het koninkrijk van deze heer. Opmerkelijk: er wordt verder geen opdracht gegeven. Het is kommentarlos, zegt Jüngel. Het wordt toevertrouwd. Daar zit iets van onbevangenheid in: de heer deelt zijn goederen met zijn knechten en reist dan af.
Die onbevangenheid werkt door in de eerste twee knechten. Zij ‘winnen’ er iets bij (vs. 16-17). Het is hetzelfde ‘winnen’ als wanneer iemand voor Gods koninkrijk wordt ‘gewonnen’ (18:15). Het gaat in dit koninkrijk wel degelijk om vruchten. Deze dienaren gaan op weg, ze gaan aan de slag, ze verstaan het vertrouwen en de generositeit van de heer en dat werkt in hen door.
De mens van het ene talent handelt anders. Hij ‘begraaft’ het talent van zijn heer en ‘verbergt’ het (vs. 18). Er zit iets van ‘verduistering’ in. Het talent gaat onder de grond. F. de Graaff zegt: ‘Deze mens ontvangt de traditie en bewaart de overlevering, maar leeft er niet uit.’ Een andere duiding: eigenlijk begraaft deze mens zichzelf. Of hij is bang of hij is lui of hij is onverschillig, maar door niets te willen verliezen, verliest hij juist alles.
Dan komt de heer terug en ‘rekent met hen af’ (vs. 19). De boeken gaan open. De dienaren zijn de heer verantwoording verschuldigd, zoals ieder mens God. Prachtig dat vers 21 en vers 23 identiek zijn. De ene dienaar heeft vijf talenten ‘gewonnen’ en de andere twee, maar de heer ziet de twee personen in hun gelijkheid. Het gaat niet om de hoeveelheid die getoond kan worden, maar om de houding daarachter. Zij hadden dezelfde verhouding tot de heer en dat ziet hij. De kernvraag is of zij trouw zijn geweest en dat zijn ze en daarom worden ze uitgenodigd tot een feest: kom binnen in de vreugde, of: tot de vreugdemaaltijd van de heer. Daar breekt de parabel even open. Ineens is er sprake van een feest. We krijgen een doorkijkje in de gelaagdheid van de gelijkenis: het gaat over het leven als de heer weg is; dat leven dient ingevuld te worden, dat is: de generositeit en het vertrouwen van de heer mogen uitgewerkt worden in het leven van die dienaren (L’amour lui, na pas peur du risque), en daarna, na de accountability, is er sprake van een feest, dat is: voor wie trouw was.
De dienaar van het ene talent laat in zijn antwoord aan de heer een mix van protest en angst horen. ‘U bent eigenlijk een bloedzuiger,’ zegt hij min of meer: ‘een hard mens die wil oogsten waar ge niet gezaaid hebt’ (vs. 24). Deze derde dienaar is moeilijk te interpreteren, zegt Thielicke. De man zit gevangen in zijn eigen karikatuur van de heer. Eigenlijk kent hij de heer helemaal niet. We merken niets van liefde, van dankbaarheid, van het begrepen hebben van de gave van de heer. Het is alles achterdocht, wrok, angst, verwijt. Zou je kunnen zeggen dat de man verstrikt is geraakt in een verkeerd soort ernst, een ernst die hem verlamd heeft, een ernst die hem ontrouw heeft gemaakt, want indolent (okneros, vs. 26)? En zou dat de sleutel tot het leven van de andere twee dienaren zijn, dat zij begrepen hebben dat de ware ernst des Heren de vrolijkheid is, het begrijpen dat je door de Heer begenadigd bent en in zijn geest mag werken?
Dit uit-elkaar-halen is overigens een belangrijk thema rondom het oordeel. Er zal een ontvlechting plaatsvinden, van wijze en dwaze maagden (25:1-13), van goede en slechte dienaren (25:14-30), van schapen en bokken (25:31-46). Let op: de Heer zal ontvlechten. Niemand anders. Maar de aankondiging ervan wordt steeds uitgesproken. In al de gelijkenissen speelt het ‘buitengesloten worden’ een pregnante rol, ook hier. Hier wordt over de hel gesproken, zegt Ulrich Luz. De nutteloze slaaf ondervindt een catastrofaal einde en Matteüs is drastisch en consequent in zijn taal hierover. Jezus vertelt deze parabel opdat dat niet gebeurt.
Aanwijzingen voor de prediking
De preek op biddag zou een gebed kunnen zijn tot het ontvangen van een nieuw soort onbevangenheid. Dus niet een preek die gaat over bezit, maar over de manier waarop een christen trouw is, ook in zijn bezit. Hoe je dus omgaat met het goede dat je in je leven ontvangt en ‘aantreft’. De gelijkenis gaat niet over arbeidsethos of ondernemersgeest, maar wel over getalenteerde mensen. Dat zijn immers de volgelingen van Christus, die zijn evangelie in hun handen gelegd krijgen. En nu gaat het op biddag om een soort gemeenteberaad over de manier waarop de Geest van Christus onze omgang met wat wij ontvangen, bepaalt. Mooie pastorale details: niemand krijgt meer dan hij aankan, niemand hoeft op zijn tenen te lopen, er zit rust en realisme in de gelijkenis. En ook: er is verschil, laat dat staan, wees niet zo met een ander bezig, bemoei je niet met wat de Heer aan een ander geeft. De Heer weet wel wat Hij doet, Hij kent zijn mensen. Je hoeft dus geen taak boven je kunnen te doen. En tegelijkertijd: kijk uit dat je niet onder je kunnen arbeidt. Let op: de heer geeft geen gedragscode aan de dienaren. Hij vertrouwt erop dat zij ‘in zijn geest’ zullen gaan arbeiden.
Als je deze heer kent en liefhebt, dan weet je wel wat je doen kunt. Je zou kunnen zeggen: Jezus heeft in de voorafgaande 24 hoofdstukken uitdrukkelijk laten zien wie Hij is en wat Hij vraagt van zijn leerlingen. Prachtig is dit: tegen de twee dienstknechten wordt gezegd dat ze trouw geweest zijn. Niet: goochem, handig. Nee, trouw. Dat is de onbevangenheid: aan Jezus’ voeten zitten en van Hem leren en dan frank en vrij aan de slag gaan met wat jou materieel en immaterieel ter beschikking staat. En dan zal er vrucht zijn. In de gelijkenis heerst geen prestatiedruk, maar liefde voor de Heer.
Zonder angst. Ik meen dat dat een kernthema is. De angst ligt als een schaduw over de ontrouwe dienaar (vs. 25a). Angst is een vernielende kracht. Navrant gegeven: juist de dienaar die de angst inbrengt in de gelijkenis, komt tot niets. Geen dankbaarheid, geen vrucht, geen liefde, geen spel. Misschien is dat de kerntegenstelling: de vreugde en de angst. Je kunt piano spelen met de bedoeling geen fouten te maken, maar is dat muziek?
‘Achter de gelijkenis’ is een feest aan de gang, een feest waarvan de muziek al door de zoldering klinkt. Het gaat in de gelijkenissen van hoofdstuk 25 om het meedoen aan een bruiloftsfeest (25:10), om het ‘binnengaan in de vreugde van de Heer’ (25:21) en om het ‘beërven van het koningschap dat voor u gereed ligt vanaf de grondlegging der wereld’ (25:34). En steeds gaat het daarin over de vraag naar de liefde tot Jezus die de bruidegom is en de heer die afreist, en de naakte die je gekleed hebt, de vraag hoe je je aan Hem hebt gegeven. Dat is de groei waar we op biddag om bidden. Niet de groei van geld en aanzien, maar de groei van de toewijding aan Hem, ook in alles wat Hij ons nota bene zelf in handen heeft gelegd.
Liturgische aanwijzingen
Het is goed om het bidden in al de diversiteit van onze levensbereiken een centrale plek in de dienst te geven, wellicht afgewisseld met een psalm of gezang. Mogelijkheden zijn Psalm 23, 24, 36, 85, 111, Gezang 44, 341 (Lvdk), eventueel het kinderlied ‘Zoekt eerst het Koninkrijk van God’.
Geraadpleegde literatuur
U. Luz, Matthäus I/3