Menu

Premium

Preekschets Psalm 126:5 – Viering van het Heilig Avondmaal

Psalm 126:5

Zij die in tranen zaaien,
zullen oogsten met gejuich.

Schriflezing: Psalm 126

Uitleg

Belangrijk voor de interpretatie van Psalm 126 is de vertaling van het werkwoord ‘terugkeren’ (shwti) in vers 1 en 4 en vooral van shjbtlshwbt in vers 1 en 4. Er zijn in de exegesegeschiedenis twee interpretatievarianten. Het woord shjbt uit vers 1 wordt door StV en NBG gelezen als shwbt en geïnterpreteerd als gevangenschap en vertaald met ‘de gevangenen’. Recente commentaren kiezen voor de betekenis ‘lot’ op grond van een Aramese inscriptie uit de achtste eeuw, waarin het woord duidelijk ‘lot’ betekent. Ook de NBV maakt deze keuze. Dat heeft gevolgen voor de datering en de Sitz im Leben van de psalm. Het maakt het mogelijk dat de psalm niet zinspeelt op de ballingschap en misschien zelfs wel voor de ballingschap ontstaan is.

Ik ga niet mee in dit tegenover elkaar stellen van ‘gevangenschap’ en ‘lot’. De betekenisvelden ‘lot’ en ‘gevangenschap’ liggen vrij dicht bij elkaar in de geschiedenis van Israël. De ballingschap was daar ‘het grote lot’. De grote ommekeer in het lot van Israël in historische tijden is de verlossing uit de ballingschap. In Deuteronomium 30:3 vallen beide betekenissen ook samen (vgl. ook Ps. 68:19). Op deze wijze zou shjbt in vers 1 een referentie kunnen zijn aan de terugkeer van de ballingen. Voor de betekenis van dit woord in vers 4 openen zich dan verschillende mogelijkheden. Het zou nu opnieuw ‘gevangenschap’ kunnen betekenen. In de psalm zou dan het verlangen naar Jeruzalem worden uitgesproken van een joodse diaspora-gemeente of van pelgrims onderweg naar Jeruzalem. Het opschrift van de psalm spreekt tenslotte van een pelgrimslied. Maar het is ook goed mogelijk dat shjbt de tweede keer meer overhelt naar de betekenis van ‘lot’ in het algemeen. De psalm speelt dan een spel met het hele betekenisveld van het woord: zoals u vroeger de gevangenen terugbracht, keer zo ook nu ons lot.

Het woordenboek van Koehler-Baumgartner geeft voor shwbt ook de mogelijkheid: gevangenschap vanwege (financiële) schulden. Ballingschap en schuld zijn in de exilische theologie met elkaar verbonden.

Een lach van geluk doortrekt elke Israëliet. In een parallellismus membrorum wordt vervolgens gezegd: en onze tong brak uit in gejuich. Dit parallismus membrorum heeft naast de technische, poëtische ook een inhoudelijke kant: het laat zien dat het gevoel van eigen vreugde verbonden wordt met een loflied aan God.

Niet alleen Israël looft God, maar ook de volkeren doen dat. Het is een bekend beeld in het Oude Testament dat de volkeren van de wereld toeschouwer zijn bij het toneel van de geschiedenis tussen God en zijn volk. Het applaus van de volkeren dat hier weerklinkt zou je een voorstadium kunnen noemen van de eschatologische verwachtingen dat eens de volkeren naar de berg Sion komen om daar God te aanbidden (Jes. 25:6, 7) en van het nieuwtestamentische zendingsbevel.

In het tweede deel van de psalm wordt beeld aan beeld geregen om de overgang tussen het huidige harde lot en Gods redding aan te geven. Er bestaan daarbij zowel sterke associatieve verbanden op beeldniveau, alsook inhoudelijke verbanden.

Het eerste beeld is het beeld van een woestijn waarin door overvloedige regenval de wadi’s, de meestal droge beekbeddingen, gevuld worden. Dat is een plotselinge en dramatische gebeurtenis: in de dorre woestijn is er plotseling overvloedig water. Maar de associatie is ook: water in de woestijn is een leven gevende kracht – de associatie tussen regen en zegen is er in Israël sowieso – en wanneer de wadi’s zich vullen gaat de woestijn bloeien. Hosea verbindt het beeld van de regen die de aarde drenkt met de opstanding uit de doden (Hos. 6:1-3, vgl. ook Jes. 26:19).

Het beeld van de woestijn die tot bloei komt, leidt tot de associatie met het proces van het zaaien en oogsten. Het harde lot en de zoutheid van de woestijn leiden tot het beeld van de tranen, die gestort worden bij het zaaien. Weinig boeren zullen huilend zaaien. Je moet daarbij vooral denken aan het op het eerste oog vergeefse van het zaaien. Je weet niet of het vrucht zal dragen, toch offer je een deel van de oogst van vorig jaar en van je eigen arbeidskracht eraan op. Zaaien voor de oogst en lijden zijn verbonden met elkaar. Deze verbinding van lijden aan oogst zal uiteindelijk een belangrijke bouwsteen worden van de spiritualiteit van Jezus. Niet alleen in het beeld van de graankorrel die moet sterven voor de oogst (Joh. 12:24) maar ook in zijn nadruk op de vruchtbaarheid van het lijden: gelukkig de armen, gelukkig wie vervolgd worden, keer de andere wang toe, zegen wie jou vervolgt. In zijn vrijwillige gang naar het kruis trekt Jezus de consequentie uit deze spiritualiteit.

In vers 6 wordt het beeld van de oogst voortgezet. Lag in vers 5 het accent op de overgang tussen tranen en gejuich, in vers 6 worden het wenen en het gejuich verbonden met het groeiproces van zaad tot volle schoven. Zo ontstaat het beeld dat de bittere tranen het water zijn dat het zaad tot leven brengt. In de verkondiging laat dat zich christologisch en existentieel uitwerken.

Op het einde van de psalm is er in vers 5 en 6 opnieuw sprake van gejuich, net als in vers 2. Daarmee is een verbinding op woordniveau aangebracht tussen het eerste deel en het tweede deel van de psalm. Tegelijk is dat natuurlijk een verbinding op inhoudelijk niveau: God heeft opnieuw een keer in het lot gebracht en Israël reageert daar van zijn kant op met de lof Gods.

Aanwijzingen voor de prediking

De ballingschap in Babylon is de grote, insnijdende ervaring geweest in de oudtestamentische geschiedenis van Israël. Een deel van het volk werd weggevoerd om in een vreemde stad te gaan leven. Ballingschap is door Israël ook ervaren als een afgesneden zijn van God. God was altijd gedankt voor al zijn goede gaven. Voorspoed en nageslacht waren ervaren als beloningen en zegeningen van God. Maar nu waren vele kinderen vermoord en land en tempel waren leeggeroofd.

Een vrouw vertelt: ‘Toen mijn man was overleden heeft het lang geduurd voordat ik weer echt kon bidden, voordat ik het idee had: dit is zinvol, er luistert ook iemand naar me.’

Een groep Joodse mannen en vrouwen komt Jeruzalem binnen. Als ze dan door de straten lopen kunnen ze bijna niet geloven dat het waar is: het is toch geen droom? Een explosie van gedachten en nieuwe hoop vindt plaats: misschien wordt de tempel herbouwd en wie weet wat er allemaal nog meer gebeuren kan.

Alsof het een droom is: die eerste keer dat een man na een lange periode van ziekte weer buiten loopt. Hij is nog wankel op zijn voeten, moet nog wennen aan de nieuwe realiteit, maar toch, hij staat er en wat kan er nog meer in zijn leven komen?

De bevrijding uit de ballingschap is ervaren als een daad van vergeving. God scheldt de schulden van het voorgeslacht kwijt en maakt een nieuw leven mogelijk (Jes. 40). Daarom de bede: keer ook nu ons lot, bevrijd ook ons uit onze gevangenschap. Dat kan een letterlijke gevangenschap zijn in de diaspora, maar ook een verstrikt zijn in zonde en schuld. Keer ons lot: laat ons opnieuw tot leven komen, zoals vroeger.

Je kunt heimwee hebben naar dat verleden. Een vrouw kan terugverlangen naar de mooie start van haar huwelijk. Israël kan heimwee hebben naar het prachtige moment dat de ballingen terugkwamen. Dat is ook een goede vorm van heimwee. Het is het verlangen dat God opnieuw je leven vruchtbaar maakt, zoals de woestijn door de winterregen tot bloei kan komen.

Maar de psalm geeft meer dan het verlangen naar herhaling. Uit de ballingschap is ook een andere les getrokken. God is er niet alleen op de momenten van grote vreugde. Niet de zegen en de voorspoed zijn de periodes van de nabijheid van God. God heeft met ons en aan ons gewerkt in de periode van beproeving. Aan het begin van de winter zaait een boer onder tranen. Hij geeft zaad weg van de oogst en denkt aan de onzekerheid van de toekomst.

Huilen is een vruchtbaar moment. Je raakt uitje emotionele stabiliteit die misschien niets anders dan hardheid was. Huilen is een teken van kwetsbaarheid. Huilen maakt ruimte voor iets nieuws. Maria huilt bij het graf van Jezus (Joh. 20:11).

Jezus is als het zaad dat sterft in de akker. Onder tranen wordt Hij gezaaid, want zijn dood is wreed en pijnlijk. Hij zal naar de nacht van de winter, de donkerte van de aarde, gaan. Maar Hij zal veel vrucht voortbrengen. Daarom laat Hij het brood zien aan zijn leerlingen: dit is mijn lichaam. Hij doet voor hoe het wordt gebroken en Hij deelt het uit. Dit brood voedt ons met Christus en laat Christus in ons groeien. Het is de lijdende Christus die ons versterkt en voedt. Het is het verlies dat ons brengt bij God, meer dan de voorspoed en de zichtbare zegen. Het sluit aan bij wat Jezus leerde: in je armoede en in je je niet willen laten gelden ben je God nabij. Juist verlies laat ons openstaan voor God. Zo wordt ons leven vruchtbaar.

Liturgische aanwijzingen

Mogelijke liederen: Psalm 126-1 uit GvL en lied 49 uit Tt.

Geraadpleegde literatuur

F.W. Marquardt, Was dürfen wir hoffen, wenn wir hoffen dürften? Eine Eschatologie III, Gütersloh 1996, 158-161.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken