Menu

Basis

Prijs je gelukkig

Allerheiligen (Psalmen 24, Openbaring 7:2-4.9-17 en Matteüs 5:1-12)

In beide lezingen, uit de Apocalyps en uit het Matteüsevangelie, gaat het om een specifieke levenshouding die aanbevolen wordt. Als mensen op de proef gesteld worden en in de beproeving staande blijven, dan kan hun voorbeeld inspireren tot navolging. Uit beide lezingen spreekt de overtuiging dat God de standvastigheid op waarde zal schatten. God staat garant voor deze consequente levenshouding. Vergelijk het getekend zijn van de dienstknechten van God met het zegel op hun voorhoofd (Openbaring 7:3) met het gebruik van het passivum divinum in de zaligsprekingen uit het evangelie.

Een hart onder de riem

De lezing uit de Openbaring verhaalt van de ‘gebeurtenissen’ die plaatsvinden bij het verbreken van het zesde zegel door het Lam (6:12). Enerzijds is er sprake van honderdvierenveertigduizend getekenden uit alle stammen van Israël (ze worden opgesomd in het weggelaten gedeelte 7:5-8), anderzijds van een grote menigte die niemand tellen kan, afkomstig uit de hele wereld. Zij hebben de verdrukking doorstaan (‘hun kleren wit gewassen in het bloed van het Lam’ – 7:14) en verkeren nu in Gods nabijheid. Het is evident dat hier gedoeld wordt op de christenen uit de niet-joodse wereld die vanwege hun geloof en levenswandel in een sociaal en maatschappelijk isolement terechtgekomen zijn. Toch zijn zij niet bezweken onder de vervolgingen. De palmtak in de hand staat symbool voor de uiteindelijke overwinning. Johannes wil met dit beeld de christelijke gemeenschap in zijn tijd moed inspreken, omdat hij weet hoe groot de tegenkanting is die zij ondervinden bij het praktiseren van hun geloofsovertuiging. In deze situatie verkerend lijken zij veel op Jezus zelf, het Lam van God, en zij mogen zich dan ook door Hem laten bemoedigen. Hier ligt zeker een thematisch verband met de
woorden van Jezus in Matteüs 5:11.

Negen gelukwensen

De Bergrede (Matteüs 5-7), als de eerste uit een serie van vijf grote toespraken van Jezus, opent met de zogeheten zaligsprekingen. Wellicht is het beter om hier de technische term ‘makarismen’ te gebruiken (naar het Griekse beginwoord makarioi van 5:3-11), om door het Nederlandse woord ‘zalig’ niet op een verkeerd been gezet te worden (‘Wat een zálig weer is het vandaag!’). In de meer recente bijbelvertalingen (Willibrordvertaling 1995, Nieuwe Bijbelvertaling) is men wellicht ook om deze reden bij een andere woordkeuze (‘gelukkig’) terechtgekomen. Bekend is ook de meer speelse weergave van ‘Wat een geluk als (…)’. De Bijbel in Gewone Taal vertaalt hier: ‘Het echte geluk is voor (…)’ Jezus spreekt hier negen gelukwensen uit aan het adres van mensen in uiteenlopende situaties. Hiermee begint Hij zijn onderricht aan de leerlingen, op een berg, als een nieuwe Mozes (5:1b – denk aan de Sinai). Uit 7:28b, waar Jezus zijn leerrede beëindigt, blijkt echter dat óók de toegestroomde menigte naar zijn woorden geluisterd heeft. Daaruit mogen we concluderen dat de makarismen niet exclusief bestemd kunnen zijn voor de selecte kring van Jezus’ leerlingen als betrof het een geestelijke elite. Het bereik van de woorden is groter. Het is niet zo vreemd om hier een overeenkomst te zien met de situatie rond de wetgeving op de Sinai, waar eveneens sprake lijkt te zijn van een dubbele kring toehoorders (Exodus 24:1-2). Bij een aandachtige lezing van de evangelietekst valt het op dat de eerste acht gelukwensen in de derde persoon meervoud gesteld zijn, terwijl dat niet het geval is bij de negende en laatste gelukwens. Daar wordt plotseling de tweede persoon meervoud gehanteerd. Deze afwijkende aanspreekvorm loopt nog verder door in de metaforische uitspraken van 5:13-16, een gedeelte dat daarom ook beschouwd kan worden als een verdere aanvulling op en uitbreiding van de laatste gelukwens.

De zinnen in 5:3-10 zijn ook allemaal op dezelfde wijze opgebouwd: ‘Gelukkig (…) want (…)’ We constateren ook een inclusie tussen 5:3 en 5:10: ‘want hun behoort het Koninkrijk der Hemelen’ – een formulering die joods overkomt vanwege de terughoudendheid bij het gebruik van de Godsnaam. Door de inclusie wordt de indruk versterkt dat dit gedeelte als een eenheid beschouwd moet worden. Er is daarom wel voorgesteld om deze acht samenhangende uitspraken in twee subgroepen (5:3-6 en 5:7-10) te verdelen, omdat zowel in 5:6 als in 5:10 sprake is van gerechtigheid (Gr.: dikaiosunè). Ook zouden de eerste vier gelukwensen betrekking hebben op een bepaalde situatie waarin mensen verkeren en de tweede vier op een bepaalde houding die mensen aannemen, maar dit lijkt toch wat speculatief. Waar ligt dan het onderscheid tussen beide? Wel is opmerkelijk dat beide ‘strofen’ in de Griekse tekst exact evenveel woorden tellen, namelijk 36, zoals trouwens ook de eerste en de achtste gelukwens (12 woorden). Valt daar misschien toch iets uit af te leiden?

Uit psalmen en profeten

De makarismen verraden een duidelijk bijbels koloriet, waarin de psalmen en de profeten een prominente rol spelen. De beginwoorden van Psalmen 1 in de Septuaginta (LXX) zijn (Gr.:) Makarios anèr (h)os (…): ‘Gelukkig de man die (…)’. Men kan bij dit beginwoord ook denken aan vele andere psalmcitaten, bijvoorbeeld Psalmen 41:1, 106:3 of 112:1. Mattëus 5:4 herinnert ons beslist aan Psalmen 34:19. En Mattëus 5:8 laat zich ook goed interpreteren tegen de achtergrond van Psalmen 24:3-4. Verder: voor de toonzetting van de proloog van Jezus’ Bergrede is het begin van Jesaja 61 van groot belang. Vergelijk bijvoorbeeld Matteüs 5:3 met Jesaja 61:1 (LXX) waar eveneens ‘de armen’ vermeld worden. Het zal wel niet helemaal toevallig zijn dat in het Lucasevangelie (4:16vv) precies déze profetentekst aangehaald wordt als Jezus in de synagoge van Nazaret zijn programma ontvouwt bij het begin van zijn optreden. Op een vergelijkbare manier wordt hier bij het begin van de Bergrede gezinspeeld op dezelfde passage, om duidelijk te maken in welk perspectief we de didachè van Jezus (Matteüs 5:2) moeten plaatsen.

Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken