Menu

None

Reactie Niels de Jong op Vreemdelingen en priesters

Debatronde 1: hoe spreekt dit boek in je eigen traditie?
Hoe spreekt dit boek in mijn eigen traditie? Eerst wat over mijn eigen traditie. Mijn traditie is de protestantse. Meer bepaald ben ik opgegroeid in een dorpgsgemeente, een typische volkskerk, hervormd. Daarna heb ik gewerkt in Gouda, een stadsvariant van de volkskerk, eentje waar die volkskerk ook nog heel groot en breed is. Daarna gewerkt in een andere stadsvariant – De Samaritaan in Rotterdam, waar er alleen nog restanten van die volkskerk te vinden waren. En nu betrokken bij Noorderlicht die 3,5 jaar geleden gestart is en wel valt onder de vleugels van de Protestantse Kerk in Nederland en waarvan ik zelf niet weet onder welk model die precies valt die Stefan Paas beschrijft. Maar misschien zit ik er te kort op om dat zelf te kunnen beoordelen.
In de beschrijving van Stefan Paas van modellen van kerk-zijn, ben ik dus iemand met ideeen van de volkskerk in zijn achterhoofd. Hij onderscheidt ergens dat er wel een verschil kan zitten tussen de generaties. Oudere generaties uit de volkskerk zijn veel meer geraakt/geschokt door het verval/neergang van de volkskerk die ze in hun leven hebben zien voltrekken. Jongere generaties uit de volkskerk beschouwen de minderheidspositie van de kerk veel meer als gegeven. Dat laatste herken ik zeer. Ik heb geenszins het idee dat we weer terug moeten naar vroeger of zo, dat we moeten proberen het verloren gebied terug te winnen. Zeker als je een tijdje rondloopt in een stad als Rotterdam – als ik het ooit al had – raak je wel kwijt dat de kerk er voor het hele volk is of dat volkskerk de enige legitieme kerk is. Je bent blij met iedere christen van welke kerk ook die je tegenkomt. Wat voor mij echter – ook in mijn situatie als predikant/gemeentestichter – heel waardevol is in die volkskerk-theologie zijn twee dingen.
– Dat de kerk zich er nooit bij mag neerleggen als ze een middenklassekerk is geworden. Veel kerken – en niet alleen binnen de PKN – zijn dat wel geworden. Het idee van de volkskerk zegt echter mij dat ‘Jan Rap en zijn maat’ ook altijd in beeld moeten zijn en blijven. Een kerk is als het ware pas af als zij ook een plekje gevonden hebben.
– Het tweede waardevolle uit de volkskerk is het idee dat de rand er ook bij hoort. Dat is wel eens doorgeschoten, door zelfs ‘geboorteleden’ mee te rekenen, oftewel ongedoopte kinderen van gedoopte leden. Dat gaat te ver m.i.. Maar mensen die misschien niet zo trouw komen, worden in een volkskerk niet gauw afgeschreven. En als je een aantal jaar uit beeld bent geweest, kun je, zoals mijn Rotterdamse naamgenoot ds. Piet de Jong, kan zeggen: gewoon weer op de kar springen.
Als ik het goed zie – wil Stefan deze twee dingen ook in je priesterkerk meenemen. Daar word ik gelukkig van. Ik zie dat je ook iets anders uit mijn traditie meeneemt, waar ik minder gelukkig van word. Ik ga het allemaal wat scherp formuleren – niet omdat ik het boek wil afbranden (integendeel – ik ben blij dat dit boek is verschenen en heb er veel waardering voor, het heeft me echt verder geholpen), maar omdat ik het een belangrijk punt vindt om over door te praten. Waar ik moeite mee heb is het idee dat een kleine kerk plaatsvervangend kan geloven voor haar hele omgeving. Plaatsvervangend bidden – waar Stefan ook over schrijft – vind ik prachtig en dat zie ik terug in de bijbel (bv. Abraham die bidt voor Sodom, functie van de priesters in de tempel). Plaatsvervangend geloven zie ik ook wel terug in de bijbel (je noemt verschillende voorbeelden, maar bv. bij die vier vrienden die hun verlamde vriend door het dak voor Jezus brengen zou daar nog bij kunnen). Maar dat lijken me meer voorbeelden dat het mogelijk is dat er op basis van jouw geloof goede dingen gebeuren voor anderen, dan dit nu de basis moet of kan vormen voor een heel kerkmodel zie ik niet. Ik denk dan dat je deze teksten te zwaar belast. Zoals ik zei: dit idee vind ik terug in mijn traditie. Niet zozeer bij volkskerktheologen, maar wel bij de randkerkelijken van de volkskerk. Iedereen die in mijn traditie zich bezighoudt met evangelisatie, heeft ervaring met ‘de kaartenbak’ – de bak met leden van de kerk die je nooit ziet en elke evangelist van hervormde roots, begint daar om te kijken of er misschien wat aanknopingspunten liggen. Hoewel dat niet altijd heel bemoedigend werk is, heb ik dat als hervormde jongen ook gedaan (op jonge leeftijd al in de dorpskerk, maar ook bij de restanten van de volkskerk in Rotterdam). Als je met deze randkerkelijken spreekt, dan vinden zij het soms een geruststellend idee dat ze toch nog ingeschreven staan bij de kerk, zonder dat ze er van plan zijn ooit iets mee te gaan doen. ‘laat me er maar in staan’, zeggen ze dan (zelfs als ze daarvoor niet eens wisten dat ze in dat bestand stonden). Alsof ze denken: ‘nou ja, mocht ik ooit aan de hemelpoort komen, dan bewijst die inschrijving dat ik er toch nog iets mee had’. Dat anderen dan die kerk draaien, dat anderen geloven, bidden, diensten beleggen, etc. – dat vonden ze allemaal prima. Moest vooral blijven, wilden ze desnoods nog een tientje voor geven ook. Zodat zij konden blijven meeliften. Het signaal dat de volkskerk blijkbaar had gegeven – met een ruim inschrijvingsbeleid – is dat het al snel goed zit. Ditzelfde signaal geeft de priesterkerk ook mijns inziens. Je hebt een kleine groep echte gelovigen en die geloven dan plaatsvervangend. Daarvan gaat het signaal uit dat het wel goed zit. Zowel voor de buitenkerkelijken als voor de mensen binnen de kerk. Voor beiden lijkt het me een verkeerd signaal. Voor de buitenkerkelijken bevestigt het namelijk iets wat ze toch al denken en wat breed leeft in deze cultuur. Het idee ‘dat ik ok ben’ of ‘dat het wel goed met mij zit’ en ‘dat het probleem altijd bij de ander ligt – bv. de overheid’. Volgens mij zit er bij Jezus en de eerste christenen juist heel sterk het besef dat een mens niet OK is en dat het niet goed zit met de wereld. Bv. Paulus is heel duidelijk (bv. in Romeinen 1 en 2) dat het niet goed zit met mensen. Jezus en de eerste christenen – ook vanuit een minderheidspositie – bleven heel vrijmoedig benoemen van wat er niet goed zit, dat er bekering nodig is, dat mensen het gevaar lopen geoordeeld te worden. Zij gaven nooit het idee dat zij wel plaatsvervangend geloofden voor de rest.
Soms bekroop me het gevoel dat Stefan in zijn Amsterdamse context zozeer onder de indruk was geraakt van het aantal seculiere mensen, zozeer onder de indruk van sociologische ontwikkelingen van de laatste decennia, dat hij op dit model is gekomen. Natuurlijk geeft dat ontspanning aan de kleine kudde, natuurlijk willen we niet een model dat mensen alleen maar opjaagt en uitput, natuurlijk willen we geen modellen die alleen maar kijken naar aantallen en invloedrijke bekeerlingen. Op al die punten herken ik wat Stefan zegt en schrijft hij dingen die me verder helpen. Maar van de weeromstuit is dit boek soms wel heel ontspannen. Kritischer gezegd: je haalt de spanning uit het missionair kerk-zijn.
Die spanning gaat er mede uit, omdat ideeen omtrent ‘verloren gaan’, noodzaak van bekering, het benadrukken van de noodzaak van geloof in Jezus Christus, etc. niet productief vindt en alleen maar toe leidt dat je als kerk gaat manipuleren om mensen maar tot een geloofskeuze te bewegen.(Ik snap wel wat je daar allemaal zegt – ik preek ook bijzonder weinig over oordeel en hel, mede vanwege alle misverstanden die dat zou kunnen oproepen, maar misschien ook wel omdat ik dat te weinig durf en te veel ontzag heb voor mensen. Die durf om vast te houden wat Jezus hier aan scherpe dingen over zegt, miste ik in het boek). Zeker voor mensen uit mijn volkskerktraditie, is het boek op dit punt te ontspannend. Dat besef van de noodzaak van geloof en bekering – dat moeten we mijns inziens vooral blijven vasthouden. Dat kan heel goed, zonder direct in een kramp te schieten of als Jehova-getuigen langs de deuren te gaan – nee, als het goed is geloof je ook nog in iets als de soevereiniteit van God en niet dat het afhangt van jouw manipulatieve inzet. Natuurlijk zeg je in het boek dat dit ook blijvende accenten zijn die we niet helemaal moeten vergeten. Maar door al je bezwaren, suggereer je toch dat het rondom deze punten vooral mis kan gaan. Maar als we deze dingen niet blijven zeggen, kunnen we ook zo ontspannen worden, dat de spanning er helemaal uit gaat. Dat we niet verder komen dan: ‘ik ben OK en jij bent OK’. En dat we in slaap vallen. Dat lijkt me niet de bedoeling – dat lijkt me niet goed voor de kerk zelf en ook niet voor de omgeving van de kerk.
Debatronde 2: hoe vind je in dit boek inspiratie voor je eigen missionaire praktijk?
Ik wil een paar dingen noemen die ik waardeer en inspirerend vindt – juist voor onze situatie van een jonge kerk, in de zin dat we nog geen 4 jaar bestaan en in de zin dat we vooral twintigers als betrokkenen kennen.
1. Zoals gezegd werk ik in Rotterdam en ik vermoed dat mensen in grote steden nog een slagje individualistischer zijn dan buiten de stad. Daarom waardeer ik de opmerkingen die Stefan maakt over het belang van de gemeenschap, het collectieve. Bijzonder mooi en inspirerend vond ik wat hij schrijft over het getuigenis van enkelingen. En dat je daar op kunt steunen. Je hoeft niet allemaal individueel allerlei bijzondere Godservaringen mee te maken. Je hoeft niet allemaal een spectaculair bekeringsverhaal te kunnen vertellen (‘van de goot tot kerkganger’). Je kunt steunen op je gemeenteleden die dat allemaal wel ervaren hebben. Bijzonder inspirerend vond ik dit en het lijkt me niet heel moeilijk om dit ook praktisch te maken door getuigenissen een wat grotere plek te geven. En zo zijn er wel meer momenten in het boek dat Stefan het opneemt voor de gemeenschap en het gemeenschappelijke. En ik denk dat het iets is dat voortdurend naar onze gemeenteleden en naar zoekers gecommuniceerd zou moeten worden: wil je geloven en blijven geloven, dan heb je anderen nodig. Soms denk ik overigens dat Stefan van de weeromstuit het collectieve overwaardeert. Maar misschien is het wel eens goed dat iemand even aan de andere kant gaat hangen om het weer in evenwicht te krijgen.
2. De spiritualiteit van de marge, zoals ik het nu maar even noem. Misschien is het wel heel heilzaam voor een gelovige om niet bij het winnende team te zitten. Om in een kleine, moeizame situatie te zitten. Stefan benoemt dat kleine gemeenten hier misschien wel een gezondere spiritualiteit door kunnen ontwikkelen dan een grote gemeente. Wederom gaat Stefan mijns inziens hier te veel aan de kant van ‘het kleine’ hangen, maar misschien is dat ook wel weer nodig. Groter is zeker lang niet altijd beter. Het aantal zegt niets over de gezondheid van een kerk. Succesvol zijn maakt je geloof lang niet altijd gezonder. Misschien helpen mislukkingen je geloof wel verder. Inderdaad. Ik denk dat dit belangrijke noties zijn voor de mensen in onze gemeente. Nu zijn wij ook een gemeentestichting en wij zijn wel al heel lang het aantal van 50 (waarvan Stefan suggereert dat dit misschien wel een ideaal aantal is) gepasseerd. Wij zijn ook een winnende kerk, zou je misschien kunnen zeggen, met veel mensen die bij de winnaars van deze samenleving horen (al leiden ze wel veel relationele nederlagen). Toch denk ik dat het heel belangrijk is dat die jonge mensen bij mij in de kerk niet hun geloof laten afhangen of er ook andere hippe jonge mensen geloven. Dat ze hun geloof niet laten afhangen van het feit of hun kerk groeit. Een spiritualiteit van de marge, is denk ik heel goed voor hen om eigen te maken. Willen zij op de lange termijn het geloof behouden, moeten ze zo’n spiritualiteit wel eigen maken. Anders kun je het zomaar opeens niet meer volhouden als enige christen op de afdeling.
3. ‘kern bewaken en paden uitzetten naar die kern’. Dat is precies wat een stadskerk moet doen. Juist ook wat jonge mensen vragen. Zoals ik wel eens terug krijg van mensen: ‘ik heb het gevoel dat jullie terug naar de kern gaan, zowel wat betreft boodschap, als wat betreft vorm.’ Laatst zei iemand: ‘het is hier heel to-the-point’. Ik denk dat niet dat ze bedoelen dat het vooral simpel en oppervlakkig is of moet zijn – integendeel. Het zijn vaak goed opgeleide mensen die dit zeggen. Het betekent volgens mij wel dat ze het prettig vinden dat er een duidelijk onderscheid is tussen hoofdzaken en bijzaken. Al die bijzaken en randzaken – die er zomaar kunnen zijn of komen – die kunnen zo enorm afleiden. In de tijd van secularisatie, een crisistijd voor de kerk, kan wellicht de kerk zelfs helpen om terug te keren tot die kern van het geloof, van leven in het spoor van Jezus. Missionair werk bestaat dan uit ‘paden uitzetten naar die kern’. Met allemaal instapmomenten, aanhaakmogelijkheden om op dat pad te gaan. Voor allerlei verschillende mensen. Dat lijkt me heel inspirerend. Geen hekken, geen kloven, geen obstakels, geen ongeschreven regels, geen muren, geen toelatingseisen, niet een manier om erbij te raken – maar verschillende paden naar die kern. Een missionaire kerk moet zich denk ik heel bewust zijn of ze zich werkelijk met de kern bezighoudt en of er voldoende paden zijn om er bij te komen.
Niels de Jong is (missionair) predikant in Rotterdam-Centrum bij de startende gemeente Noorderlicht.
(Volgende week volgt een reactie van Stefan Paas op de bijdrage van Niels de Jong)

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken