Reformatorisch Dagblad verzet de bakens rond homoseksualiteit niet
Bij de boekpresentatie van Genot en gebod OBA 14 december 2019
Het valt moeilijk te bewijzen of de seksuele revolutie halverwege de vorige eeuw een rol speelde bij de oprichting van het Reformatorisch Dagblad, in 1971. Maar het lijdt geen twijfel dat het thema seksualiteit, en dan met name de morele kant daarvan, de redactie en de lezers voortdurend heeft beziggehouden. In een recent verschenen boek, Genot en gebod – huwelijk en seksualiteit in protestants Nederland vanaf 1800, (red. David Bos en John Exalto, 2019, uitg. KokBoekencentrum, Utrecht) komt die vraag ook aan de orde, met name in het laatste hoofdstuk “Krant uit de kast”. Daarin gaan twee onderzoekers in op de vraag in welke vorm en in welke mate hoe het Reformatorisch Dagblad aandacht gaf aan homoseksualiteit.
De oprichters van het RD beoogden in 1971 een dagblad „dat onder ons volk een dam zou moeten opwerpen tegen de tijdgeest.” Wat ze daaronder verstonden, valt op te maken uit de beschouwing die de eerste hoofdredacteur Chris Janse schreef: “lezers dagelijks wapenen tegen de moderne ontwikkelingen in kerk, staat en maatschappij” (in: De tijdgeest gewogen, red. ds. J. Joppe, 2017, uitg. De Banier, Apeldoorn; p. 65ev). Die tijdgeest kon zich manifesteren “in de vorm van linkse maatschappijkritiek, een vrije seksuele moraal, een voorgaande secularisatie of een oecumenisch denken dat de betekenis van de gereformeerde confessie relativeerde”. In de periode waarin het dagblad ontstond, gingen de zorgen rond de seksuele moraal hoofdzakelijk de beschikbaarheid van anticonceptie en het ongehuwd samenwonen, maar in de volgende decennia was er een toenemende mate aandacht voor homoseksualiteit: de emancipatie van homoseksuelen en de komst van het homohuwelijk.
De onderzoekers, Matthijs D. Appelman en Ruard Ganzevoort, tonen aan dat de aandacht voor homoseksualiteit sinds de oprichting van het RD sterk is toegenomen. Het aantal artikelen over dit onderwerp nam toe van enkele tientallen tot enkele honderden per jaar, met een piek in 2008 toen er veel aandacht was voor gewetensbezwaarde trouwambtenaren, verplichte lessen over seksuele diversiteit en een opzienbarende uitspraak van Kamerlid Yvette Lont (CU).
Die toename in aantal artikelen is op zich niet verbazend. Het zegt ook weinig, want hetzelfde geldt voor andere kranten. Bij een vergelijking met andere Nederlandse kranten (uit het archief van Delpher, beschikbaar tot 1995) zie je dezelfde pieken en dalen als bij het RD. Overigens, als Appelman en Ganzevoort hun studie hadden kunnen uitbreiden tot eind 2019, dan zou blijken dat het aantal artikelen over homoseksualiteit weer afneemt, zie de bijgaande grafiek.
De andere conclusie uit dit onderzoek is interessanter. Appelman en Ganzevoort stellen dat vanaf 2003 gaandeweg meer artikelen verschenen met een pleidooi voor dialoog, dat homo’s toen voor het eerst zelf aan het woord werden gelaten en dat voor het eerst werd toegegeven dat de afkeuring van homoseksualiteit heeft bijgedragen aan discriminatie. Gemeten volgens de ‘acceptatieladder’ van dr. David Bos zou daaruit blijken dat (ook) in het RD de acceptatie van homoseksualiteit toeneemt.
Kort gezegd: de cijfers van Appelman en Ganzevoort overtuigen me in het geheel niet. Al eerder heb ik gewezen op oude artikelen uit het RD-archief die aantonen dat dezelfde geluiden klonken in de jaren zeventig en tachtig. In hun studie ontbreken die, omdat zij artikelen vanaf 1999 analyseerden. Een overtuigend voorbeeld is een tweedelig toonaangevend achtergrondartikel uit april 1972. Dat haalde zonder twijfel trede 7, mogelijk zelfs trede 8 op de ‘ladder’ van Bos (zie daarvoor het artikel van Appelman en Ganzevoort). De auteur was de sociaal pedagoge drs. Sarie van Malkenhorst-Visser, docente aan de pedagogische academie De Driestar in Gouda, die destijds regelmatig in het RD schreef.
Het artikel begon met het uitgebreide, 1200 woorden tellende relaas van een homoseksuele man afkomstig uit de gereformeerde gezindte (trede 5). Hij vertelde over zijn contacten met jongens: „God heeft mij deze geaardheid gegeven en daarom is het voor mij niet tegennatuurlijk, wanneer ik in alle opzichten met een man samenleef”, en bepleitte een andere interpretatie van de teksten van Paulus (trede 8). Van Malkenhorst keurde dat af, maar sprak wel over homoseksualiteit als geaardheid en betwijfelde of die te genezen was (trede 3). Ze noemde het „zuiver onchristelijk” dat „de kerk in het verleden de homofiele mens aan zijn lot [heeft] overgelaten” (trede 4).” „Wanneer wij met harde veroordeling ons van onze homofiele naaste afkeren, dan vergroten wij zijn eenzaamheid en kunnen hem daarmee tot wanhoop brengen, ja zelfs tot zelfmoord. En dan zijn wij de moordenaars. Wij hebben hem gestenigd met onze stenen van onbegrip, afschuw en minachting.”
Oud-hoofdredacteur Janse vertelde me dat op het artikel slechts één reactie gekomen is, van iemand die de aandeelhoudersvergadering bezocht. Toegegeven: zulke artikelen tref je in de jaren zeventig niet elke maand aan en er verschenen ook artikelen met een heel andere toon, zoals een uitvoerig citaat uit Elseviers Magazine van 15 mei 1971, waarin de bekende psycholoog Gerard van den Aardweg wees op de “infantiel-emotionele oorsprong van homofilie”.
Ik begrijp ook dat Appelman en Ganzevoort voor hun analyse van artikelen uit het RD-archief onmogelijk duizenden artikelen onder de loep konden nemen. Maar doordat ze zich nu alleen hebben gericht op de periode vanaf 1999, ontstaat een vertekend beeld. Zij stellen: “Vanaf 2003 waren daarnaast pleidooien voor dialoog (stadium 6) waar te nemen, terwijl ongeveer tegelijkertijd voor het eerst de oproep tot het erkennen van eigen falen klonk (stadium 4) en homoseksuelen hoorbaar werden (stadium 5), vaak door hen rechtstreeks aan het woord te laten.” Het bovengenoemde voorbeeld van het artikel van Van Malkenhorst laat zien dat in elk geval de stadia 4, 5 en 6 al veel eerder voorkwamen.
Ook de suggestie dat de acceptatie tussen 1999 en 2016 geleidelijk toenam, is twijfelachtig. Zij baseren zich daarvoor niet op alle artikelen over homoseksualiteit in die periode (in totaal 5100) maar kozen er 97 uit om die te analyseren. Dat is 2 procent, minder dan zeven per jaar. Het gaat hier om zogenaamde visieartikelen: opinie, recensies en interviews. Deze selectie zegt dus inderdaad iets over de opvattingen die in het RD aan de orde kwamen, maar ze zijn daarmee nog geen afspiegeling van de opvattingen van de (hoofd)redactie of de gereformeerde gezindte. Opinieartikelen kunnen immers geschreven zijn door auteurs met een heel andere levensbeschouwing. Een treffend voorbeeld daarvan is het opinieartikel van minister Van Engelshoven. Om een beter oordeel te kunnen vormen van de ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte hadden de onderzoekers de hoofdredactionele commentaren over die periode kunnen analyseren.
Om hun conclusie van toenemende acceptatie te onderbouwen, voeren Appelman en Ganzevoort verder aan dat er geleidelijk minder vaak geschreven wordt over ‘homogenezing’: “Deze ontwikkeling ging gepaard met een afname van het aantal artikelen die suggereerden dat homoseksualiteit te genezen zou zijn.” Ook op deze constatering valt veel af te dingen, want wie in het Digibron-archief zoekt op artikelen rond ‘homogenezing’ vindt veel treffers in de jaren 2012 en 2019. In 2012 was er veel ophef rond de evangelische hulporganisatie Different en in 2019 verschenen diverse artikelen over de Nashvilleverklaring, het ‘doden’ van homoseksuele gevoelens en therapieën.
Ik ontkom er dus niet aan nadrukkelijke vraagtekens te plaatsen bij de constatering dat artikelen in het RD een toenemende acceptatie laten zien. Dat geldt ook voor de sprong die de auteurs maken als ze de zeven artikelen per jaar beschouwen als graadmeter voor ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte. Ook blijft onbekend welk effect het totaal aan artikelen heeft gehad op de lezers ten opzichte van andere invloeden die zij ondergaan: mogelijk hebben de RD-artikelen hen juist vastgehouden bij de klassieke Bijbelse lijnen, ondanks invloed vanuit de samenleving waarin de acceptatie van het praktiseren van de homoseksuele geaardheid voortdurend toeneemt.
Ondanks deze kritische opmerkingen klopt de slotconclusie van het onderzoek wel. In de loop van de decennia is homoseksualiteit meer bespreekbaar geworden en kan er zeker sprake zijn geweest van een toenemende acceptatie in reformatorische kring. Een groot deel heeft geen moeite met stadium 6 of 7 maar trekt daar een grens en wijst niet de persoon af maar wel de praxis. Dat is ook de lijn van de hoofdredactie: een duidelijke ‘dam’ opwerpen tegen de tijdgeest die stadium 8 wil opdringen en een andere interpretatie van Bijbelteksten bepleit. Maar zoals gezegd, dat was in 1971 ook al zo.
Door Steef de Bruijn, hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.
Een beknoptere versie van dit artikel verscheen op 16 december 2019 in het RD.
Over Genot en gebod
Genot en gebod, onder redactie van David Bos en John Exalto, is het jaarboek protestantisme over seksualiteit en identiteit. In de 19e en 20e eeuw werd seksualiteit ook voor de Nederlandse protestanten bespreekbaar – en algauw konden ze van dat spreken geen genoeg krijgen. Tegenwoordig lijkt het zelfs alsof hun identiteit ervan afhangt. Deze bundel onderzoekt hoe protestanten gestalte gaven aan hun geloof door hun spreken over seksualiteit. Thema’s zijn onder meer prostitutiebestrijding, preventie van masturbatie, seksuele opvoeding en karaktervorming, regels omtrent trouwen en scheiden, en homoseksualiteit als schrikbeeld én stokpaardje.
Met bijdragen van Matthijs Appelman & Ruard Ganzevoort, David Bos, Jacques Dane, John Exalto, Dieke Heijboer-Paul, Klaas-Willem de Jong, Jolanda van der Lee en Theo van der Meer.