Sisterhood is powerful
In dit Theologisch drieluik introduceert Mariecke van den Berg je met feministische theologie.
Deel 1: wat is het?
Deel 3: de Bechdel Test
Later verschijnt er een reactie op dit drieluik
Mariecke van den Berg
“Hoewel het fijn is om helden (m/v/x) te hebben, ga ik toch liever voor complexiteit.”
Theologisch drieluik: feministische theologie (deel 2)
In de vorige blog is aan de orde gekomen dat feministische theologie een antwoord formuleert op het probleem van het door en door patriarchale karakter van de Bijbel en de christelijke traditie. In deze tweede blog wil ik een voorbeeld geven van hoe feministische theologie er in de praktijk uit kan zien. Ik doe dat door een wat minder bekend verhaal uit het Oude (of Eerste) Testament voor het voetlicht te halen en te laten zien hoe je dit verhaal vanuit feministische theologie kunt lezen.
De keuze voor dit verhaal is overigens in zichzelf al een voorbeeld van de ‘hermeneutiek van de verloren munt’, zoals besproken in de vorige blog. Volgens dit principe ga je bewust op zoek naar vrouwen (of andere minderheden) die in de Bijbel wel voorkomen, maar die niet het gezicht van de traditie zijn gaan bepalen. Ik laat bovendien de meerwaarde zien van een intersectioneel perspectief, door ook een postkoloniale lezing van het verhaal te bespreken.
We zijn hier getuige van vijf zussen die voor hun rechten opkomen en die zo een wetswijziging afdwingen voor henzelf en voor vrouwen die na hen komen
Enkele lezingen
Het verhaal in kwestie staat in het boek Numeri, hoofdstuk 27 vers 1-11. Het steekt in op het moment dat het volk Israël na een lange omzwerving door de woestijn op het punt staat het beloofde land in te trekken. Nog voordat dat gebeurt wordt het land alvast verdeeld. De regel die daarbij gehanteerd wordt is dat alleen mannen land kunnen bezitten. Weduwen en dochters kunnen niet erven, maar zijn afhankelijk van mannelijke familieleden, die een zorgplicht hebben. Alleen: wat gebeurt er als er geen mannelijke familieleden zijn? Dit overkomt de vijf zussen Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa. Hun vader, Selofchad, is overleden, en er zijn geen broers. Ze wenden zich tot Mozes, de priester Eleazar, de overige leiders en het hele volk:
‘Onze vader is in de woestijn gestorven. Hij behoorde niet tot de aanhangers van Korach, die tegen de Heer in opstand kwamen, maar is om zijn eigen zonden gestorven. Hij had geen zonen. Moet de naam van onze vader nu uit de familie verdwijnen omdat hij geen zoon heeft nagelaten? Wijst u ons, net als de broers van onze vader, een stuk grond toe.’ (Numeri 27:3-4)
En dan gebeurt het: Mozes gaat met God in conclaaf, en God schaart zich achter de zussen.
[De] HEER zei tegen Mozes: ‘Selofchads dochters hebben gelijk. Je moet hen inderdaad een stuk grond in bezit geven, net als de broers van hun vader. Wat hun vader toekwam moet op hen overgaan. En zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer iemand sterft zonder een zoon na te laten, moet zijn bezit overgaan op zijn dochter.[”] (Numeri 27:6-8)
Het is een populair verhaal onder feministisch theologen, zo constateert oudtestamentica Juliana Claassens, want we zijn hier getuige van vijf zussen die voor hun rechten opkomen en die zo een wetswijziging afdwingen voor henzelf en voor vrouwen die na hen komen. Ze zijn moedig in hun confronterende aanpak: ze komen niet stilletjes achteraf op een regenachtige donderdag vragen om hun recht, maar zetten de leiders voor het blok. Hun vraag, of aanklacht, is openbaar. Ze krijgen het zelfs voor elkaar dat God van gedachten verandert. Het verhaal sluit mooi aan bij een bekende slogan uit de tweede feministische golf: Sisterhood is powerful. Als vrouwen solidair zijn met elkaar, kunnen ze veel bereiken.
Het scheurtje in de wet is er, maar het is dus wel erg dun
Maar er rijst ook twijfel. Het blijkt bij nader inzien moeilijk om dit verhaal te lezen als, in de woorden van Claassens, ‘een wettelijke doorbraak die alle vrouwen ten goede zal komen, een uitzonderlijk geval van vrouwelijke agency met een goede afloop’ (2013, 326). Het lijkt immers vooral te gaan om het voortbestaan van de naam van de vader. Om te kunnen erven zijn vrouwen bovendien nog steeds afhankelijk van het ontbreken van mannelijke erfgenamen, pas dan komen zij in beeld. En: uit de verzen 9-11 blijkt dat dochters weliswaar mogen erven, maar als er geen dochters zijn, wordt onmiddellijk weer overgegaan op de mannelijke lijn van ooms, oudooms, etc. Het scheurtje in de wet is er, maar het is dus wel erg dun. Blijkbaar zit het instituut van het patriarchaat zo stevig in het zadel dat zelfs de Eeuwige het niet zomaar ongedaan kan maken.
De twijfel wordt nog sterker wanneer je ook postkoloniale lezingen van dit verhaal tot je laat doordringen. Deze worden bijvoorbeeld geboden door feministisch en postkoloniaal theologes Musa Dube en Dora Mbuwayesango. Met name Dube betoogt dat de vijf zussen onderdeel uitmaken van een imperiale macht die het beloofde land met geweld in zal nemen. Het mag dan zo zijn dat zij als vrouwen een ondergeschikte positie hadden: als Israëlitische vrouwen behoorden ze tegelijkertijd tot de koloniale macht. Het verhaal van de dochters van Selofchad is uiteindelijk het verhaal van de winnaars. Maar hoe zit het met de vrouwen, mannen en kinderen die nu in Kanaän wonen en van wie het land straks wordt ingenomen? Hoe zit het met hun erfrecht? De stem van de verliezers, van de gekoloniseerden, komt in dit verhaal niet voor.
Complexiteit boven een heldenverhaal
Uit de verschillende lezingen van deze korte passage van elf verzen blijkt al wel hoe complex een feministische lezing kan zijn. De moedige zussen roepen bewondering en instemming op. Tegelijkertijd zien we hoe hun strijd zijn grenzen kent en hoe een eenduidig prijzen van de zussen als ‘sterke vrouwen’ opnieuw stemmen kan wegdrukken die ook in de tekst al verdwijnen.
Juliana Claassens stelt voor om deze tekst (en ook andere teksten) te benaderen vanuit de vraag naar menselijke waardigheid. Zij vertrekt daarbij vanuit het werk van filosofe Judith Butler, die de vraag heeft opgeworpen naar wat grievable lives mogen zijn: om welke levens mag getreurd worden, om welke levens maken we ons als maatschappij zorgen? Wat is er voor nodig om de menselijkheid van de ander te erkennen, te voorkomen dat die verdwijnt? Kun je voorbij je eigen zorgen en onderdrukking, ook nog die van de ander blijven zien?
Voor mij is de combinatie van feministische en postkoloniale theologie enorm waardevol. Juist die combinatie daagt me uit om steeds weer open te staan voor nog een laag, om niet op te houden bij een lezing die voor mij persoonlijk fijn en relevant is, maar ook die lezing kritisch onder de loep te nemen. Het voorkomt dat je met een soort sterke-vrouwen-radar door de Bijbel heengaat, even opveert als die gaat bliepen, en dan weer snel doorgaat naar de volgende. Hoewel het fijn is om helden (m/v/x) te hebben, ga ik toch liever voor complexiteit. En die twee gaan maar zelden samen.
Mariecke van den Berg is bijzonder hoogleraar feminisme en christendom aan de Radboud Universiteit in Nijmegen (Catharina Halkes Leerstoel) en universitair docent interreligious studies aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Literatuur
Claassens, J. (2013). ‘Give us a portion among our father’s brothers’: The Daughters of Zelophehad, Land, and the Quest for Human Dignity. Journal for the Study of the Old Testament, 37(3), 319-337.
Dube, Musa W. (2000). Postcolonial Feminist Interpretation of the Bible. St Louis, MO: Chalice Press, pp. 73-80.
Mbuwayesango, Dora R. (2003). ‘Can Daughters be Sons? The Daughters of Zelophehad in Patriarchal and Imperial Context’, in Timothy J. Sandoval and Carleen Mandolfo (eds.), Relating to the Text: Interdisciplinary and Form-Critical Insights on the Bible, Londen: Continuum, pp. 251-62.