Stellingen bij Deel II van 'Marginaal en missionair' van Wim Dekker | door kadmosb
Eerder besprak ik het prachtige ‘Marginaal en missionair, Kleine theologie voor een krimpende kerk’ van Wim Dekker. In onze gemeente hebben we een studiekring over dit boek opgedeeld in drie delen:
– avond 1 – Probleemstelling – Hoofdstukken 1 t/m 5;
– avond 2 – Oplossingsrichtingen – Hoofdstukken 6 t/m 8 (en facultatief hoofdstuk 9);
– avond 3 – Stamelend verder – Hoofdstukken 10 en 11.
Ter voorbereiding van de tweede avond bij deze een aantal stellingen bij het tweede deel van het boek. Dan kunnen we samen kiezen over welke stellingen/thema’s/onderwerpen we het tijdens de kring willen hebben, als we de ‘Probleemstelling’ van Dekker bespreken.
- De eerste avond bespraken we de probleemstelling die Wim Dekker aansnijdt (in zijn boek wat abstracter; in twee artikelen in “De Waarheidsvriend” concreter: “De kerk op een laag pitje” (In: De Waarheidsvriend d.d. 26 november 2009) en “Kerk moet terug naar kern” (In: De Waarheidsvriend d.d. 3 december 2009)). De discussie spitste zich vooral toe op de vraag wat het betekent dat God een optie is. Voor oudere generaties – merk ik ook in andere gesprekken – is secularisatie vooral een macht die mensen vervreemdt van God en gelovigen losweekt van de kerk; een macht van buitenaf. Volgens Taylor kun je secularisatie ook anders interpreteren. Voor hem is secularisatie niet een macht die zich van buitenaf mengt in de kerk, maar gaat het bij secularisatie om een schuivend wereldbeeld waarin God in de beleving van mensen van binnenuit (vanuit hun hart) verschuift van absolute aanwezigheid (bijvoorbeeld in de Psalmen) naar een optie tegenover andere opties; voor gelovigen een aantrekkelijke optie; voor ongelovigen een optie die niet meer meetelt. Op oudere generaties van gelovigen lijkt die vorm van secularisatie nog weinig vat te hebben. Het gat in de kerk – zoals Dekker dat in zijn artikelen noemt – ontstaat dan ook vooral bij de groep van 25 – 45 jaar die langzaam en stilletjesaan de kerk uitschuift omdat andere alternatieve opties aantrekkelijker lijken dan god. Tijdens de kring leken zich twee groepen af te tekenen: de ene – vooral oudere – groep betrok de stelling dat jongeren daarin zondigen door bijvoorbeeld niet twee keer naar de kerk te gaan en de antenne niet verticaal te richten, maar juist op alles wat ons hier beneden boeit en bindt (druk, druk, druk). De oplossing zit ‘m in de keerzijde van het probleem, was hun stelling: weer gewoon regelmatig naar de kerk en die antenne moet weer verticaal op God worden afgestemd. Andere deelnemers in de discussie betrokken de stelling dat dit zo mag zijn, maar wat te doen als kerkgangers geen aansluiting meer vinden bij de kerk; als God inderdaad tot een optie is geworden die je niet meer helpt om de fundamentele vragen te beantwoorden als er problemen komen in het huwelijk of als ellende, pijn, verlies en verdriet in je leven komen? Twee keer naar de kerk werd door hen als een te gemakkelijke oplossing ervaren; ook als een soort van moeten waar huidige generaties in hun beleving geen aansluiting meer bij vinden. Met andere woorden: we kwamen er niet uit. Hebben we het probleem wel diep genoeg gepeild?
- Het tweede deel van het boek van Dekker pelt de eerder besproken probleemstelling nog verder uit: McGrath stelt dat het protestantisme in een te rationeel vaarwater is terechtgekomen (pag. 96). Origineel was het protestantisme helemaal niet bedoeld als godsdienst voor het hoofd. Ook het protestantisme gaf in beginsel een antwoord op het menselijk verlangen naar de ontmoeting met de wereld van God (pag. 100). Meerten ter Borg noemt de postmoderne tijd ook wel een tijd van verwarring. Rationele overwegingen bieden de moderne mens geen houvast meer. Zou hier de kern kunnen liggen van het gat dat ontstaat in de protestantse kerken (doordat de generatie tussen 25 en 45 jaar de kerk uitschuift)?
- Als de preek het eigenlijke is (zoals wordt bedoeld met het reformatorische (Sola Scriptura), wordt het spannend of bij de opening van het Woord (na het gebed om de Heilige Geest) iets te ervaren valt van het heilige, iets van de wereld van God, wat je raakt, je verschrikt en daardoor vertroost (pag. 98). Wat herken je daarvan in de prediking?
- Als heilsbemiddeling is de preek in de protestantse traditie toch wat in vergetelheid geraakt (pag. 99) en aansluiting bij de belevingscultuur van vandaag dreigt daardoor verloren te gaan (pag. 133). Het is dus helemaal niet vreemd dat mensen God in de prediking steeds minder ontmoeten.
- Voor prediking als bemiddeling van het heil is het belangrijk dat de mens van vandaag er zich met zijn hele bestaan in herkent en bij betrokken wordt (inclusief – voeg ik daaraan toe – zijn beleving). De woorden van God en onze leefwereld worden in de prediking voortdurend met elkaar in gesprek gebracht. Christus en zijn kruis en opstanding vormen het hart van de bemiddeling. Daar omheen komt het hele leven in al zijn facetten ter sprake (pag. 102 en 111). Hoe vindt dat gesprek plaats in de prediking tijdens onze kerkdiensten?
- De Reformatie zet vooral in op het profetisch spreken (pag. 103). Wat is dat?
- Dat het evangelie vandaag een ergernis is heeft alles te maken met de constatering van Dekker dat er vandaag nauwelijks ruimte is voor een relatie met een persoonlijke God die mij ter verantwoording roept (pag. 103).
- Als we niet vaker avondmaal vieren en Hem gedenken die ons wees op de wijn als Zijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt, dan sterven we van dorst in een godvergeten cultuur (pag. 109).
- Prediking is geen mechanische oplossing voor de ontmoeting met God. Ook in de prediking is niet alleen sprake van Sola Scriptura, maar ook van Sola Gratia (pag. 104 en 112). Het blijft met andere woorden een godswonder dat we nog geloven. Niets van ons draagt daaraan bij of kan daaraan bijdragen. Wat betekent dat voor onze kerkgang?
- Het is niet de predikant, maar God zelf die Zijn heil in de prediking bemiddelt (pag. 112v). Wat de predikant ook doet, God is erbij! Bedelend bij de bron (opnieuw: Sola Gratia) komen we met lege handen die gevuld kunnen worden. Geloven we dat?
- De kerk als saamhorige gemeenschap is op zich niet verkeerd, maar toch vooral van belang voor mensen die sociaal vaardig zijn (pag. 115).
- Dan toch de prediking; de verkondiging legt open hoe in de teksten van de Bijbel sprake is van de relatie tussen God, mens en wereld (pag. 117). Wat verwachten wij van een prediker die op die manier het heil probeert te bemiddelen (nogmaals: God doet het!) (pag. 117)?
- In de relatie met God komen in de Bijbel niet alleen zorg en trouw van God en menselijke toewijding aan de orde, maar ook ontrouw, schuld en boete. In die zelfde Bijbel komt Jezus Christus tevoorschijn als de meest vergaande stap van God om de relatie met zijn mensen niet te laten doodbloeden (pag. 118). Tijdens de eerste kring hadden we het over de schuldvraag rondom kerkverlating en secularisatie. Wat kunnen we van de Bijbel leren, als het gaat om de beleving van moderne mensen die geen aansluiting meer vinden bij God en kerk?
- Een prediker kan niet altijd ‘pieken’ en we mogen ervan uitgaan dat hij zijn best doet. Meer mogen we van een prediker ook niet verwachten in het licht van (Sola Gratia.) Dat vraagt dus ook iets van de hoorder en Dekker roept in dat kader op tot een basishouding van ontvankelijkheid (pag. 119). Hier naderen we de kern van de oplossing waar Dekker nu langzaam naar toewerkt. Die oplossing kun je niet ‘doen’! Wat kun je dan wel?
- In de breedte van de Bijbel komt het hele leven aan de orde en wordt het opengelegd tot op God (pag. 120). De gereformeerde prediking gaat vaak maar over een smalle uitsnede uit de Bijbel en dan ook nog op die uitsnede die de prediking maar al te vaak rationeel kan kleuren. Daardoor wordt de prediking door velen niet meer als bemiddeling van het heil gezien die af kan dalen van het hoofd naar het hart, omdat het daar iets wakker roept of aansluiting vindt bij de vragen die bovenkomen als de mens zijn leven open minded leeft. Overigens is Dekker het hartgrondig oneens met Tayler en eens met Bavinck dat we het niet moeten verwachten van de bereidheid van de mens (pag. 70).
- Wanneer we graven in heel andere teksten dan de ‘mooie’ kan er juist ruimte komen voor deze authentieke ervaringen in het leven. Het gevolg voor de preek is dat deze niet voorspelbaar, maar spannend wordt (pag. 121).
- Als de prediker angstvallig vasthoudt aan de letterlijke exegese van de tekst, kan hij de bemiddeling van het heil in de weg staan. Alleen als nieuwe woorden worden gesproken aan de hand van een goede exegese, ontstaat ruimte voor bemiddeling van het heil (pag. 124) door profetie.
- God leeft en gaat verder (pag. 125). Hij laat Zich niet platslaan door de Bijbel. Dat wat Hij toen en daar deed, doet hij vandaag nog. Daar mogen we zoekend en tastend van getuigen.
- Als de unieke daad van God, toen Hij mens werd, ondergesneeuwd raakt onder de beleving van vandaag, verliezen we natuurlijk wel iets cruciaals uit het oog (pag. 125).
- Interpretatie als profetie – wijst ook de Bijbel uit – is natuurlijk wel risicovol (pag. 127, denk aan valse profetie). Is er in onze gemeente wel voldoende ruimte voor de gaven van profetie en onderscheiding van geesten? Moeten we het daarom vandaag maar laten; dat interpre- en profeteren?
- Kerkelijke taal kan voelen als een veilig huis voor gelovigen, maar moderne gelovigen en ongelovigen afstoten (pag. 131). Hoe is het wat dat betreft gesteld met onze gemeente?
- Als de PKN nog toekomst wil hebben, dan zal ze het niet moeten hebben van een landelijk sterk georganiseerde kerk, maar van vitale gemeenten, die in woord en daad, in spirituele praxis en dienstbetoon duidelijk maken wat gemeente-van-Christus-zijn vandaag inhoudt (pag. 136). Als wij de kerkenraad van onze wijkgemeente zouden mogen adviseren, wat zouden we naar aanleiding van deze stelling van Wim Dekker dan opschrijven?
- De gelovigen in het Nieuwe Testament zullen allen volmondig hebben beaamd dat het evangelie van Jezus Christus hun leven beslissend heeft veranderd (pag. 138). Wat betekent het evangelie van Jezus Christus voor ons? Is dat het oude vertrouwde huis uit stelling 21 of heeft dat evangelie ons leven fundamenteel veranderd en zo ja, hoe dan?
- De kerk is de gemeenschap van mensen die verkoren zijn tot eerstelingen van Gods nieuwe schepping die komt (pag. 140).
- Een christen is gedoopt. Hij is overgegaan van het rijk van de dood naar het rijk van het leven. Sindsdien is voor hem op dit terrein alle relativering taboe (pag. 143).
- Als de schare de dienst gaat uitmaken en de kerk niet meer kan duidelijk maken waar ze voor staat, dan is haar verdwijning nabij (pag. 143). Hoe staat het er in onze gemeente wat dat betreft voor?
- Wanneer de kerk tot een kleine minderheid wordt, waar de meeste mensen schouderophalend aan voorbijgaan, rijst de vraag: zijn zij gek of ben ik het? Zodra je jezelf af begint te vragen of jij gek bent, probeer je snel van je gekte af te komen… Om niet in die spagaat te belanden, is het belangrijk dat we vasthouden dat God de wereld liefheeft en dat Hij een lijntje heeft met ieder mens, ongeacht of deze gelooft of niet, naar de kerk gaat of niet (pag. 148).
- Gedoopt worden is discipel worden van Christus en je met andere discipelen laten vormen in een gemeenschap. Als dat niet de intentie is van ouders, kan ook worden gekozen voor een zegen. Het verschil? Een zegen is een bemoediging van God de Schepper. De heilige doop is een worden met de gekruisigde en opgestane Christus (pag. 151).
- Met de kerk zijn we lichaam van Christus in de wereld en we zijn verlost. We zijn bestemd voor een andere wereld (pag. 152).
- De prioriteit van de kerk zou moeten liggen bij de viering van het mysterie dat zij van Christus is. Verder zou ze zich niet zo moeten bekommeren om de vraag of ze een contrastgemeenschap of stad op een berg is (zoals Hauerwas en Kennedy doen). Het bijzondere van de gemeente is liturgie, lofprijzing, aanbidding, schijnbaar volkomen nutteloze dingen. Verder dienst aan elkaar en aan de wereld. Misschien ben je dan toch nog zomaar een contrastgemeenschap, zonder dat je dat gezocht hebt of daar een programma voor hebt (pag. 153v).
kadmosb is Karel J. van der Lelij. Hij studeerde Informatica en Wijsbegeerte, is Manager HR aan de TU Delft en schrijft op persoonlijke titel een blog over boeken, muziek, films en meer… op http://lelij.com |