V A Cultuur – Horen met ogen en oren
Ondanks het feit dat een multimediale cultuur kenmerkend is geworden voor de westerse wereld van snelle menselijke interactie, blijft mondelinge communicatie het dominante instrument waarmee mensen onderling in de ontmoeting met elkaar communiceren. Wij spreken en worden aangesproken, we spreken aan en worden toegesproken, we luisteren en we antwoorden. In de individuele conversatie, in een groepsgesprek, in debatten en discussies, in onderwijssituaties en in massabijeenkomsten, in de politieke redevoering en in de kerk. Wij zijn geschapen door het Woord en onze primaire communicatie is het woord, als aanspraak en als antwoord. Spreektaal overheerst schrijftaal, ook in de sociale media.
[1]
Vier dingen zijn kenmerkend voor mondelinge communicatie in onze cultuur in vergelijking met enkele decennia geleden.
Ten eerste is de spreeksnelheid enorm toegenomen. Dat valt op bij oude geluidsopnamen. Onderzoek wijst uit dat dat bij politici, of bij tv-presentatoren soms wel om meer dan de factor twee gaat.
Zie Hugo Quené, ‘Andante of allegro? Verschillen in spreektempo tussen Vlamingen en Nederlanders’, in: Onze Taal, , jaargang 77 (2008), nr6.
Velen beleven toespraken uit de vijftiger jaren van de twintigste eeuw als langzaam en daarmee al snel als saai.
Ten tweede is veel mondelinge communicatie in een professionele context multimediaal, dat wil zeggen: het is communicatie in een combinatie van woord, beeld en geluid. Wanneer we filmbeelden van collectieve bijeenkomsten met een spreker enkele decennia geleden vergelijken met beelden van de huidige tijd, dan wordt dat in een oogopslag en bij het horen van een paar zinnen al duidelijk.
Dezelfde ervaring kunnen wij hebben bij vergelijking van de commentaarstemmen van het Polygoonjournaal uit de jaren 1950-1960 met de performance in een uitzending van een actualiteitenprogramma anno 2016.
Wie kijkt naar CNN-nieuwszender ziet hoe daar nieuwsitems op drie en mogelijk zelfs vier manieren worden gecommuniceerd. Twee commentatoren, vaak op verschillende locaties, becommentariëren eenzelfde gebeurtenis, waarvan wij op het scherm in een apart blokje, in de linkerhoek boven in het scherm, de beelden zien, terwijl onderin het beeld tekst verschijnt van weer een andere parallelle duiding. Tussendoor worden wij ook nog op de hoogte gehouden van de beursberichten, ander wereldnieuws of een sportuitslag. Meerdere schermen en kanalen tegelijkertijd staan open, vragen om aandacht en bieden de mogelijkheid om zelf ook direct te reageren zonder een slotakkoord af te wachten. Informatieoverdracht is daarmee óók een event.
Mega-churches spelen daar in hun samenkomsten op in. Voorbeelden daarvan zijn Saddleback (Los Angeles) en HillsongChurch. Vgl. www.hillsong.com/amsterdam. Zie ook www.htb.org en https://www.youtube.com/watch?v=xmr0H8WiTpg. Interessant gegeven is dat vooral bij HillsongChurch digitale en fysieke aanwezigheid van de voorganger bij de communicatie met de hoorders geheel vervagen. Vgl. ook hoofdstuk IV noot 54.
Inhoud wordt op verschillende manieren gecommuniceerd en zeker niet alleen op een discursief niveau. Veel reclameboodschappen bevatten geen enkele inhoudelijk informatie over het betreffende product, maar communiceren allereerst een gevoel en een levensstijl. De benodigde feitelijke informatie moet men vervolgens zelf achterhalen.
Ten derde richt moderne mondelinge communicatie zich dus doelbewust op meerdere lagen van ons mens-zijn. Afwisselend of bewust gelijktijdig wordt ons verstand aangesproken door informatieverstrekking, wil de communicatie van herkenbare of vernieuwende ervaringen ons gevoel raken, en doen engagerende beelden een beroep op onze wil, ons verlangen en ons verantwoordelijkheidsgevoel.
Ten vierde blijft bij alle veranderingen de publieke toespraak onverminderd van essentiële betekenis. De toespraak van een nieuwe president van de USA bij een inauguratie, de toespraak van de minister-president bij een nationale herdenking, de toespraak van de burgemeester bij een plaatselijke ramp of de politieke toespraak die grote ergernis wekt: de gemeenschap vindt het onverminderd heel belangrijk, ook al duurt de opwinding of euforie erover meestal slechts kort. De goede toespraak door de juiste man of vrouw op het goede moment blijft belangrijk, ook of misschien juist in onze cultuur. Kenmerkend is daarbij wel dat het in zulke publieke toespraken niet gaat om informatieverstrekking, maar om persoonlijke performance, om duiding, om emotie en om het appel. Publieke toespraken zijn een totaal-event. Er is zichtbaar en hoorbaar sprake van een nauwe relatie van taal, beeld en geluid, maar ingekaderd in een doordachte enscenering. De toespraak is geheel ingebed in een ceremonieel, een ‘liturgie’ vol symboliek: kleding en veelzeggende versierselen van de gezaghebbende spreker, de nationale vlag achter de kansel of op het podium, al dan niet halfstok, aanwezigheid van representatieve prominenten, muziek, symbolische handelingen. Alles doet ertoe.
Kortom, moderne hoorders communiceren met oren en ogen tegelijk. Kennisoverdracht door louter mondelinge informatieoverdracht is wel belangrijk, maar wordt steeds meer beperkt tot een verwijzing naar waar de theorie te vinden is. Voor zover theoretische kennis in onderwijssituaties mondeling overgedragen moet worden, krijgt deze multimediale ondersteuning. Alle andere communicatie en informatie vindt plaats in combinatie van en in gelijktijdigheid van taal, beeld en geluid/muziek en veelal met de mogelijkheid om zelf een reactie te geven of ervaring te delen. Onverminderd belangrijk is echter de mondelinge toespraak bij publieke momenten waar levensvragen, collectieve nood of vreugde in het geding zijn. Die communicatie vindt binnen een ceremonieel kader in een ritueel plaats. Precies zoals aan de orde is bij prediking.
Levensvragen – kennis en wijsheid
Preken gaan over levensvragen. Datzelfde geldt voor de liturgie. Bij levensvragen gaat het om een specifiek soort kennis. Kennis die wij beter kunnen aanduiden als ‘wijsheid’, ervaringskennis. Ervaringskennis wordt overgeleverd in verhalen, opvoeding, godsdienstige of ideologische vorming, met daarbij behorende codes en catechismussen. Zo ging dat in een traditionele samenleving, en zeker in de samenlevingen van vóór de uitvinding van het schrift.
Feitelijk gold dit niet anders voor een moderne samenleving. Die was stevig verankerd in een duidelijke ideologie, of in een breed gedragen maatschappelijke en culturele (christelijke en/of socialistische) consensus. De groei in ervaringskennis en (levens-)wijsheid liep in zo’n samenleving in de regel parallel aan de opleiding en scholing tot een vak of beroep en een maatschappelijke loopbaan. Tot ver in de twintigste eeuw was dat in onze samenleving het geval. Vakkennis was voor een belangrijk deel ook inwijding in een beroep met zijn codes en levenssfeer. Mensen hoorden bij een beroepsgroep, die ingebed was in een moreel, religieus of ideologisch kader, zoals de gilden of in een andere culturele setting in de instituties van de verzuiling.
Dat is in een postmoderne en neoliberale samenleving als de onze ingrijpend veranderd. Postmodern leven is gefragmentariseerd. Mensen leven in verschillende parallelle domeinen. Opleiding en kennisverwerving met het oog op vak en beroep zijn specialistisch geworden. Ze vormen een eigen, autonoom domein in het leven van mensen.
Voor heel veel mensen geldt dat hun eigen partner weinig weet van haar of zijn beroepsleven, laat staan genoeg kennis ervan heeft om erin te kunnen meedenken. Wij zijn specialisten geworden.
Voor veel mensen staat het werkleven los van het domein van de levensvragen. Bij levensvragen evenwel zijn wij in een heel ander domein dan specialistische kennis. Ook in onze postmoderne samenleving vereisen levensvragen die andersoortige kennis: ervaringskennis, wijsheid. Maar daar zit in onze cultuur wel een probleem. Die ervaringskennis stoelt namelijk op overlevering en traditie, en die zijn grotendeels verdwenen. In plaats daarvan is een overvloed aan informatie via het internet en andere media ontstaan. Tegelijk of misschien wel mede daarom ervaren mensen de huidige context van leven, levenskeuzen, ethiek en geloof als complex. Zij sprokkelen hun kennis voor levensvragen bij elkaar uit verschillende tradities en stromen. Dat maakt de (levens)kennis fragmentarisch en ook tijdelijk en kwetsbaar.
Daarom is er zo’n grote behoefte aan een woord dat er toe doet. Dat zien wij bij de aandacht voor toespraken die ertoe doen op cruciale momenten. Waar de kerk ook in deze post-christendom context present is of geroepen wordt present te zijn en te spreken, vervult de preek deze functie van het goede woord op de juiste plaats op het juiste moment. In de kerkelijke praktijk zullen dat vooral de momenten zijn bij de casualia, bij uitvaarten, bij trouwvieringen, bij bijzondere momenten in de samenleving. Het gaat ook dan om een toespraak in een ritueel kader. Ook dan gaat het om duiding, emotie en appèl. Dat alles gebeurt in de preek uiteraard coram deo, in het wijder perspectief van het evangelie van het Koninkrijk. Duiding wordt in dat wijder perspectief tot belofte, emotie tot troost en appel wordt roeping. Waar het de hoorders bij de casualia in elk geval niét primair om gaat is informatieverstrekking, uitleg, kennisoverdracht. Men is verlegen om een goed woord. Meer niet. Maar hoe zit dat bij de prediking in de zondagse kerkdienst?
‘Jij moet het ons zeggen – zeg het ons!’
‘You must say it!’ ‘Say it to us.’ ‘Come on.’ ‘Yes, Amen, Hallelujah!’ In de Afro-Amerikaanse black churches moedigt de geloofsgemeenschap de prediker steeds aan om te zeggen wat gezegd moet worden. In die interactie tussen de prediker en de hoorders, in de soundscape van de liturgical performance moet het gebeuren en gebeurt het ook. Bekend en typerend voorbeeld hiervan zijn de preken van dr. Martin Luther King. Al luisterend horen en zien wij hoe de preek tot stand komt in die interactie tussen King en de geloofsgemeenschap. De gemeenschap kent hem, weet dat hij zich met hen verbonden weet. Hij deelt hun zorgen en noden, én heeft daar een inzicht in dat de hoorders zelf ontbreekt. Dat vertrouwen zij hem toe en dat verleent hem autoriteit. Hij is één van hen en tegelijk ook weer niet helemaal. Wat in elk geval heel helder is bij het zien en beluisteren van de toespraken bij King: de hoorders zijn geen publiek maar deelgenoot in een gericht verlangen naar een profetisch, of priesterlijk Woord van God in actu.
Zie https://www.youtube.com/results?search_query=martin+luther+king+jr voor preekfragmenten van Martin Luther King Jr. Vgl. voor Black Preaching Luke A. Powery, Spirit Speech. Lament and Celebration in Preaching, Nashville: Abingdon Press, 2009.
Dat geldt als het goed is van elke kerkdienst.
Daar ligt een wezenlijk verschil met de preek als publieke toespraak in een niet-kerkelijke, rituele setting, en – tot op zekere hoogte ook – de toespraak of preek bij de casualia. In de setting van de liturgie van de zondag komt de gemeente, en deze is om meer verlegen dan alleen ‘een goed woord’. Zij is verlegen om het Woord Gods, dat nu spreekt. ‘You must say it.’ Dat vraagt de directe aanspraak, de directe rede. Het is evident dat dit alleen functioneert in een geloofsgemeenschap die de geloofstaal van de prediker ook verstaat en zich daaraan toevertrouwt. Het gezag dat de voorganger daarmee krijgt, is een toegekend gezag op grond van charisma, authenticiteit en solidariteit en – veel minder dan vroeger – op grond van ambt en positie.
Besef van de context – de regels van het spel
In het voorgaande gaat het voortdurend om de kunst van het spreken in verschillende contexten, en wat dat van de voorganger als performer vraagt. Zij moet een goed ontwikkeld besef hebben van de context waarbinnen zij spreekt. Zij moet zich daarin kunnen bewegen. Dat geldt op alle niveaus: inhoudelijk, spiritueel, sociologisch, psychologisch. Het gaat om de aansluiting bij de hoorders in taal, inhoud, vorm, gedeeld gevoel. Maar het raakt ook het heel basale, theatrale: hoe is het publiek gepositioneerd, hoe is de verlichting en welke kleding draagt hij of zij?
Toepassing van de speltheorie
Bij dit laatste is de zogeheten speltheorie behulpzaam. De liturgie van de vierende gemeente op de zondagmorgen, een samenkomst van een – eenmalige – gemeenschap bij een trouw- of rouwviering, een publieke bijeenkomst op 4 mei, zijn volgens de theorie van Huizinga over de spelende mens in technische zin een ‘feest’, een ‘spel’.
M. Barnard, Worship in the Network Culture, hoofdstuk 10.
De aanwezigen – de toehoorders, de genodigden, de gemeenteleden, de familieleden en andere aanwezigen: gelovig, niet-gelovig, anders-gelovig – treden uit het gewone ritme van hun leven, en vormen een gemeenschap die samen aan een ritueel gestalte geeft. Zij participeren daarin op de een of andere manier. De mate van participatie en de wijze waarop zijn verschillend bij een zondagmorgendienst of bij een 4 mei-viering op de erebegraafplaats. Maar zij verschillen ook tussen de aanwezigen bij eenzelfde samenkomst. De prediker moet op beide niveaus de regels van het spel kennen, om daar goed mee om te kunnen gaan en erop in te kunnen spelen.
Volgens de speltheorie zijn zeven elementen kenmerkend voor zo’n ‘feest’
De uitdrukking ‘feest’ is hier een liturgiewetenschappelijke term voor een geritualiseerde bijeenkomst. Dus het betreft zowel een trouwviering als een dienst bij een uitvaart. Daarom de aanhalingstekens bij ‘feest’ of ‘spel’.
of ritueel gebeuren. Het gaat om zeven elementen die mutatis mutandis bij elk ritueel, bij elke viering, en dus bij elke kerkdienst en bij elke uitvaart of trouwviering, kerstnachtdienst of tentdienst op de camping aan de orde zijn: ruimte, tijd, regels, taal, leiding, attributen (symbolen) en gemeenschap.
Vgl. Susanne Wolf-Withöft, Predigen lernen, Homiletische Konturen einer praktisch-theologischen Spieltheorie. Stuttgart: Kohlhammer, 2002. Zij past deze gedachten rond het spel toe in het onderwijs in de homiletiek. Kernwoorden zijn daarbij spelen, aanspelen, spelleider, medespelers, tegenspel.
De voorganger moet kunnen anticiperen op de impact van deze aspecten bij zijn performance.
Zo gaat het om ruimte, ‘space for grace’. De architectuur van de ruimte als kathedraal, dorpskerk kleine kapel of ruimte in de openlucht bepaalt mede het type taal van de toespraak. Bij elke ruimte past een wijze van spreken, een gebruik van taal, het gebruik van attributen, symbolen en instrumenten.
Zo is het ook met tijd. Kalendertijd is iets anders dan liturgische tijd. Door wat er gebeurt en waar het gebeurt – een aangrijpende toespraak, een moment om naar voren te komen om een kaarsje aan te steken of brood en wijn te ontvangen, het stiltemoment na de preek, twee minuten stilte bij de herdenking op 4 mei, of de wandeling in stilte achter de baar naar de begraafplaats – wordt klokkentijd tot ‘hogere tijd’ of ‘vertraagde tijd’. Maar het omgekeerde geldt ook: het specifieke moment maakt dat wat gebeurt en waar het gebeurt, anders wordt, en daarmee verandert ook de impact van wat er gezegd wordt. De voorganger moet dat aanvoelen, en een professionele én pastorale intuïtie ontwikkelen hoe haar woorden te kiezen, en te beslissen om wel te spreken, en wat te zeggen, of juist te zwijgen.
Het script bepaalt vervolgens de gang van zaken. Rituele samenkomsten volgen een door de traditie geijkt ceremonieel script. Dat wordt voorgeschreven door het instituut of wordt speciaal voor de gelegenheid voorbereid. Het zijn de regels van het spel, om zo te zeggen. De achterliggende gedachte is theologisch: de liturgie, en daarmee het script, is een geleider of kan dat worden voor het werk van de Geest. Daarbij zijn vaste vormen en vaste formuleringen een onmisbaar onderdeel. Rituelen vereisen specifieke taal en keuze van woorden, symbolen, stiltemomenten, et cetera. Het gaat hier om de liturgie-wetenschappelijke deskundigheid van de voorganger. Maar het gaat ook om een gerijpte spirituele competentie. De voorganger moet bijvoorbeeld aanvoelen dat de instellingswoorden bij het Heilig Avondmaal zich niet lenen voor improvisatie of een zelf bedachte verwoording. In een preek komt met de gekozen bewoordingen van de voorganger ook een cultuur binnen. De voorganger moet dus taalvaardig zijn, en daarbij de juiste taal en toonsoort, passend bij het moment of de plaats of de hoorders en hun context kunnen onderscheiden.
Dit hangt samen met het aspect van leiding. De voorganger/spreker is ook ‘spelleider’ en moet zich bewust zijn van de rol die zij heeft of aan haar is toegewezen. Zij staat daar niet namens zichzelf, maar in het ambt, namens de gemeenschap, namens God, namens de kerk of nog anders. Dat is niet in tegenspraak met persoonlijk engagement. Het bepaalt mede de wijze van verwoorden en hoe zij als voorganger haar persoonlijk engagement inbrengt.
Dit raakt eveneens aan gevoel voor attributen. Wat trekt hij aan? Wat neemt hij mee? Wat past in deze samenkomst? Van de voorganger mag verwacht worden dat hij kennis heeft van en vertrouwd is met de aard en werking van symbolen – zowel van de in de traditie van de kerk overgeleverde symboliek – sacramenten, sacramentele handelingen, symboliek van licht, kleuren kerkelijk jaar – als van nieuwe attributen en hun werking: geprojecteerde kunst, film of theatrale vormgeving. De keuze om als voorganger consequent een priesterboordje te dragen in de publieke ruimte, de wijze waarop in de kerkdienst gewerkt wordt met de beamer: dat alles vraagt van de voorganger kennis van de werking van symbolen binnen en buiten het ritueel.
Ten slotte bepaalt de eigenheid van de gemeenschap mede de kwaliteit van het spel: zonder het wederzijds vertrouwen tussen voorganger en gemeenschap zal er geen vruchtbare interactie ontstaan. Voorgangers moeten voldoende kennis en invoelingsvermogen hebben van de gemeenschap en hun taal en taboes kennen.
Leonora Tubbs Tisdale, Local Theology and Folk Art. Minneapolis: Fortress Press, 1997.
Bovengenoemde elementen bepalen voor een belangrijk deel of en hoe de gemeenschap in staat is om te participeren aan hetgeen de voorganger inbrengt. Preken vraagt dan om meer dan het constateren van de feiten die een locatie of entourage biedt. Het vraagt om het opnemen van de adequate rol die ermee samenhangt en het op sensitieve wijze spelen met de elementen die mede de interactie beïnvloeden.