Menu

Premium

Verdrietige pijn

Bij Marcus 1,21-28

‘Heb je ook wel eens pijn in je angel, wesp?’ vroeg de bij op een keer aan de wesp. ‘Nee,’ zei de wesp. ‘Maar pijn in mijn middel heb ik helaas wel. Heb jij dat niet?’ ‘Nee,’ zei de bij. ‘Pijn in mijn middel heb ik nooit.’ De dieren zaten aan de rand van het bos naast de rivier onder de wilg. ‘Ik heb wel eens pijn in mijn snor,’ zei de walrus. ‘een soort doffe pijn. Alsof mijn snor bonst.’ ‘En ik heb soms schildpijn,’ zei de schildpad. ‘Vooral ’s morgens vroeg…’ Het hert vertelde over de pijn in zijn gewei: ‘Mijn hele gewei lijkt dan in brand te staan.’ De slak zei dat hij nogal eens kramp in zijn steeltjes had en de kameel vertelde over onaangename tintelingen in zijn bulten. Het nijlpaard zei: ‘Ik heb hier pijn.’ Hij deed zijn mond wijdopen, maar het was te schemerig en te ver weg om iets te zien. ‘Dat is jammer,’ zei het nijlpaard, ‘want het is wel een interessante pijn.’ ‘Ik heb nooit pijn,’ zei de mier plotseling. ‘Pijn is onzin.’ De eekhoorn dacht aan de verdrietige pijn die hij soms binnenin zich voelde. Zou dat ook onzin zijn? Het werd stil. Iedereen dacht aan zijn pijn en vroeg zich af of die wel echt of onzin was. ‘Scheuten,’ zei de mier na een tijd zachtjes, ‘die heb ik wel eens. Als jullie dat pijn noemen, dan vind ik het goed.’ De zon daalde, de wind stak op en de rivier begon te kabbelen.

Uit: Misschien wisten zij alles, Toon Tellegen, p. 344 (verkort).

Bij Marcus 1:21-28

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken