Menu

None

Verschuivend godsbeeld

grote woorden

Afgelopen vrijdag 1 november was het zover, de boekpresentatie van Grote woorden van Martien E. Brinkman. Vandaag plaatsen wij een eerste bijdrage aan de avond. Aan de hand van drie gedichten introduceert Brinkman het idee van een verschuivend godsbeeld.

De titel van het tweede hoofdstuk van m’n boek luidt ‘Hallo met God, ik ben er niet’. Die titel is ontleend  aan het gedicht ‘Contact’ van Joost Zwagerman. U zult het gedicht straks horen voordragen door PieterJan Mellegers, als laatste van een drietal, te beginnen met het gedicht ‘De God in mijn hersenen’ van Rutger Kopland en het gedicht ‘De telefoon van God’ van Jan de Bas, dat een commentaar op dat gedicht van Kopland is.

Alle drie gedichten gaan over God. Daar gaat dat tweede hoofdstuk ook over. Over verschuivingen in het godsbeeld. Dat beeld heeft de laatste twee eeuwen nogal wat veranderingen ondergaan. Het beeld van een alziende en alles beschikkende God, vaak verbonden met dat van een oude man met een grijze baard hoog in de wolken, werd hét beeld van een God uit vervlogen tijden. ‘Hij die in U een man ontwaart/ misvormt U naar zijn eigen aard/ waar hij ook niets van weet’, kon Leo Vroman dan ook kritisch schrijven (‘Psalm I’).

Daarom wordt God in veel moderne gedichten eerder aangeduid als de ‘onbereikbaar nabije’ of de ‘afwezige afwezige’ (geen typefout!). Zijn ‘alomvattende afwezigheid’ is een zó nadrukkelijk ervaren afwezigheid dat die zijn afwezigheid ook weer teniet kan doen zodat er inderdaad van een afwezige afwezige kan worden gesproken. In feite is dat dus een aanwezige. Vandaar dat ook wel wordt gesproken van een ‘aanwezige afwezigheid’.

Alle typeringen die ik nu noem, heb ik niet zelf bedacht, maar zijn uit de pen van moderne dichters gevloeid. Bij hen krijgt God nu vaak de trekken van de onontwijkbare Ander met wie we onszelf ondanks zijn anders-zijn toch in relatie zien staan.    

Het woord ‘transcendentie’ wordt dan niet meer aangewend voor een ver boven ons verheven God maar eerder voor ‘datgene in mij dat meer is dan ikzelf’ (Dag Hammarskjöld). Hier spreekt een mens die in zichzelf een spoor van een groter leven opmerkt. Een mens die ontdekt heeft ‒ om met de dichter en essayist Willem Jan Otten te spreken ‒ ‘dat ik niet mijzelf bevatten kan’.

In feite wordt God dus nu eerder ‘van onderop’ gezocht dan ‘van bovenaf’ gedropt. Trancendentie heeft dan niet zozeer te maken met een bovenwereld, ver boven de onze verheven, maar eerder met onze eigen, aardse werkelijkheid die ontdekt dat ze zich zelf niet genoeg is, dat ze ‘zichzelf niet bevatten kan’. Dat betekent ook dat met betrekking tot God het werkwoord ‘zoeken’  steeds meer het werkwoord ‘horen’ vervangt.

Waar het tot dusver in de theologie gebruikelijk was te benadrukken dat God veelvuldig spreekt tot een mens die al of niet wil horen, is het beeld nu verschoven naar een verborgen God die zich slechts zo af en toe aan de zoekende mens toont.

Dat zoeken sluit een vinden niet uit, net zoals dat vinden een verder zoeken niet uitsluit. Eerder zouden we kunnen spreken van een pendelbeweging tussen die twee posities.

Dat verklaart ook waarom iemand als diezelfde Willem Jan Otten zich verzet tegen de populair geworden titel van een bundel van Kopland Wie wat vindt heeft slecht gezocht.

Hij kan het niet laten die titel ironisch een uiting van ‘diepzinnig poëzieboeddhisme’ te noemen. Die titel is hem te stellig, suggereert tezeer dat vinden en zoeken tegenstellingen zijn.

Otten herkent zich meer in de typering die hij zelf eens van de Engelse schrijver-dichter G.K. Chesterton gaf: ‘Hij was een vinder, die bleef zoeken naar wat hij aangetroffen had.’

Aan de hand van de genoemde drie gedichten laten we nu horen hoe zij met behulp van het beeld van een telefoongesprek contact met God zoeken.

De God in mijn hersenen

Toen ik al bijna ontwaakt was herinnerde ik mij
dat ik die nacht in het verleden had geleefd
en zonder de geringste verbazing weer
geloofd had dat God bestond

ik wilde hem eindelijk wel eens spreken
het is een bijzonder aardige man zei iemand
je kunt hem gerust eens bellen

ik belde en er klonk een stem, een heel lieve stem
zodat ik mij een lieve gevleugelde vrouw voorstelde
zoals je wel ziet op felicitatiekaarten

wilt u god, werd er gezegd, toets dan één
wilt u god niet, toets dan niet
ik toetste één

en dezelfde gevleugelde vrouw zei: er is nog
één wachtende voor u en die ene bent u

ik herinnerde mij dat ik hier eindeloos over
moest nadenken tot ik ontwaakte en God weer
was verdwenen, ergens in mijn hersenen

De telefoon van God – uit Hollandse luchten (2008)

Bij God ging de telefoon.

Hij rinkelde heel vrolijk

of je aan het geluid kon horen

.

wie het was. En zo was het ook.

God hoefde niet op te nemen.

Hij wist exact wat er werd gezegd

.

en vaker nog: verzwegen.

Dit keer ging de telefoon heel kort.

Had iemand hem weer neergelegd

.

omdat hij spijt had? Angst voor

een gesprek of verkeerd verbonden?

God wist wie had gebeld. Hij knikte

.

en zei lankmoedig met de stem

als van een volmaakte receptioniste:

‘Hij heeft tenminste gebeld.’

Contact

Iemand belt mij telkens op, zegt niets,

vaag hoor ik een ademhaling zweven,

het kan de mijne zijn, maar ook die

van de ander, die hardnekkig zwijgt.

Ik leg weer op. Ben nu een man

die vreemde telefoontjes krijgt.

.

De display toont een nummer

met de code van een land dat ik niet ken.

Ik toets dat nummer, een voice mail klinkt.

‘Hallo met God, Ik ben er niet.

Laat naam noch boodschap achter,

Ik bel nooit terug. Leef rustig verder,

wacht desnoods tot piep, maar zwijg.’

.

Prompt word ik door de beller toch teruggebeld.

Weer hoor ik niets, hooguit die vage adem.

Ik ben de man die stil zijn hartslag telt.

.

Ooit bel ik Hem terug en zeg dan

wél iets na de piep. Dat doe ik niet meteen.

Ik wacht tot ik een geheim nummer krijg.

.

Die dag is nu, het contact is hier. Ik toets

Zijn nummer in. Krijg geen gehoor. Hij was me

voor. Hij heeft mijn nummer ingesteld.


Grote woorden

Grote woorden

Grote woorden van Martien E. Brinkman is een verdiepend boek dat literatuurkritiek, cultuurfilosofie en theologie combineert. Het is geschreven voor hen die geïnteresseerd zijn in grote woorden die eeuwenlang de westerse cultuur hebben gedragen. Afkomstig uit de christelijke traditie hebben ze hun weg gevonden in de rechtspraak, het onderwijs, het sociaal stelsel en de kunsten. Sommige van die woorden hebben hun oorspronkelijke setting bewaard, andere zijn daar volledig van losgezongen. Grote woorden plaatst ze weer in een samenhangend perspectief.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken