Vrezen
Geloofstaal & cultuurtaal
Vrezen komt in de geloofstaal voor als ‘de vreze des Heren’; vrees wordt dus in verband gebracht met de Here zelf. Het is geen term die je dagelijks hoort, al wordt er nog steeds gesproken van ‘godvrezende mensen’. Bekend zijn de woorden uit de berijming van Psalm 25: ‘Wie heeft lust de Heer te vrezen.’
Als we het woord ‘vrezen’ gebruiken, is dat vaak om onze mening te geven: ‘Ik vrees dat ik het tentamen niet heb gehaald.’ Het woord wordt vooral gebruikt om twijfel die je bij iets of iemand hebt, uit te drukken: ‘Ik vrees dat hij niet geschikt is voor die taak.’ Of minder alarmerend: ‘Ik vrees dat we het niet droog houden vandaag.’ Het on-linewoordenboek van Van Dale geeft dat als één van de betekenissen van vrezen: ‘ernstig rekening houden met de mogelijkheid dat het met iemand of iets niet goed zal aflopen’.
Andere betekenissen die Van Dale geeft zijn ‘bang zijn voor’ en ‘beducht zijn’. Deze betekenis klinkt in slecht-nieuwsberichten op: ‘Ik vrees het ergste voor uw vader.’ In kranten kom je het vrezen als bang-zijn-voor met grote regelmaat tegen. Men spreekt dan van vrees voor honger, oorlog, aanslagen en andere calamiteiten.
De laatste betekenis van vrezen die Van Dale noemt, vrezen als ‘ontzag hebben voor’, is vrijwel helemaal verdwenen uit ons dagelijkse taalgebruik.
Woorden
‘Vrezen’ is een vertaling van verschillende woorden in het Oude Testament. Van de vele verschillende werkwoorden komtjaree het meest voor. Andere veelvoorkomende woorden zijn pachad, (Deut. 11:25); chatat, (Joz. 1:9, bij het binnentrekken van het land) en goer (Deut. 1:17) Het laatste woord duidt vooral angst aan voor vijanden en komt slechts één keer voor in relatie tot God Zelf, in Psalm 33:8 en dan gecombineerd metjaree.
In het Nieuwe Testament is ‘vrezen’ onder andere de vertaling van het Griekse phobeis-thai waar ons woord ‘fobie’ van afgeleid is. Andere Griekse woorden om vrees mee aan teduiden, zijn ekthambeisthai (Mar. 14:33), pto-eisthai (Luc. 21:9), deilian (Joh. 14:27), thro-eisthai (2 Tess. 2:2), tremein (2 Petr. 2:10) en phrissein
(Jak. 2:19).
Betekenis in context
Oude Testament
Er wordt wel gezegd dat angst de basis is van elke godsdienst. Freud zag religie als een poging van de mens om zich te beschermen tegen de natuur en het lot. In de eeuwen vóór Christus beweerden de oude Griekse filosofen reeds dat er een direct verband was tussen angst voor de goden en het verschijnsel religie.
Vrees voor de Heilige en het heilige
Zo op het eerste gezicht kan het erop lijken dat angst ook in de Bijbel de basis is van de dienst aan God. De eerste keer dat ‘vrezen’ wordt gebruikt, is in Genesis 3, direct na de oerzonde van de mens. Het is een emotie die Adam overmant als hij na het overtreden van het goddelijke gebod in aanraking komt met de Here God. God roept Adam: ‘Waar zijt gij?’ Het vooruitzicht van de ontmoeting met de Heilige maakt Adam angstig, zodat hij zich verstopt. Als Adam zijn gevoelens verwoordt naar God toe gebruikt hij het woordjaree om zijn emotie van angst uit te drukken. Dit werkwoord wordt herhaaldelijk gebruikt om de vrees van de mens weer te geven in de ontmoeting met het werk van God of met de Here God Zelf. Angst voor de Heilige of het heilige is een terugkerend thema in het Oude Testament: Mozes vreest en durft zijn gezicht niet tot God te richten, als Deze hem verschijnt in de brandende braambos (Ex. 3:6). De Israëlieten zijn bang te zullen sterven, als ze het geluid van de bazuinen horen en de rokende berg Sinaï zien op het moment dat
God hun zijn wetten geeft (Ex. 20:18). Ze worden bevreesd als ze het stralende gezicht van Mozes zien als hij de berg afdaalt (Ex. 34:30). De ontmoeting van de heilige God met zijn volk roept steeds vrees op (bijv. Deut. 5:4, 5; 2 Sam. 6:9; Jes. 6:3; zie ook Ex. 15:11, 14, 15: vrees voor de geduchte daden van de Here), wat kan leiden tot angst. Dat is echter niet de bedoeling van de Here God. Hij wil dat in de ontmoeting met Hem het ontzag zich positief zal ontwikkelen tot aanbidding, eer en dienst. Mozes geeft dat goed weer als de Israëlieten vóór de berg Sinai staan, zoals we in Exodus 20:20 lezen: ‘Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, want God is gekomen om u op de proef te stellen, en opdat er vrees voor Hem over u kome, dat gij niet zondigt’. Het lijkt tegenstrijdig wat Mozes hier zegt. ‘Vreest niet… het is de bedoeling dat er vrees voor God over u zal komen’. In beide gevallen wordt het werkwoordjaree gebruikt. ‘Vrezen’ is dus een tweeduidig woord, een ‘vox media’, zodat we steeds in de context zullen moeten nagaan hoe het woord is bedoeld.
‘Vreze des Heren’ als dienst aan God
Wanneer er gesproken wordt over ‘vrezen’, wordt dat meestal in relatie gebracht met God Zelf. In de voor het Oude Testament zo typerende uitdrukking de ‘vreze des Heren’ zit enerzijds het element van ontzag en eerbied voor de Heilige – de mens kan nooit gemeenzaam met God worden – maar vooral draagt zij het kenmerkt van een aan God toegewijde levenshouding. Deuteronomium 10 gebruikt het woord zoals het talloze keren voorkomt: ‘Nu dan, Israël, wat vraagt de Here, uw God, van u dan de Here, uw God, te vrezen door in al zijn wegen te wandelen; Hem lief te hebben; de Here, uw God, te dienen met uw ganse hart en met uw ganse ziel; de geboden en de inzettingen des Heren, die ik u heden opleg, te onderhouden, opdat het u wèl ga’.
Het leven met God, het dienen van Hem in liefde en gehoorzaamheid, sluit de vrees in de zin van ontzag niet uit, maar in (vgl. Ps. 86:11; 119:20; 130:4). We zouden ‘vreze des Heren’ kunnen vertalen met ‘eerbied, vertrouwen en ontzag hebben voor de Here’. Zo eindigt Deuteronomium 10 dan ook: ‘De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen’. De vreze des Heren is de kern van de oprechte dienst aan God.
‘Vreze des Heren’ als begin van alle wijsheid
De Bijbel zegt herhaaldelijk dat de vreze des Heren het begin der wijsheid is. Echt wijs word je als de Here vreest. De godvrezende laat door zijn gedrag zien dat God de belangrijkste plaats inneemt in zijn leven. De rechtvaardige toont in zijn daden dat hij God vreest (Gen. 22:12), terwijl van de goddeloze juist wordt gezegd dat geen vrees voor God hem voor ogen staat (Ps. 36:2). Daarom ben je pas écht wijs als je godvrezend, godsdienstig leeft. Dit is een steeds terugkerend thema, vooral in de wijsheidsliteratuur. Als je losbandig leeft, los van God Zelf, zul je bij de dood uitkomen. Maar ‘de vreze des Heren is ten leven’ (Spr. 19:23).
‘Vreze des Heren’ en de Messias
Van de Messias wordt in Jesaja 11 gezegd dat Hij vol zal zijn van de vreze des Heren: ‘Op hem zal de Geest des Heren rusten, (…) ja, zijn lust zal zijn in de vreze des Heren’. Die eerbied voor de Here wordt zichtbaar in de daden van de Messias. Hij zal rechtspreken, aandacht hebben voor armen, voor verdrukten. Hij zal het goede doen en in opstand komen tegen onrecht.
Vrees voor mensen
‘Vrezen’ komt in het Oude Testament vaak voor als angst voor mensen. Jakob heeft Esau bedrogen en is vervolgens bang om hem weer te zien. Al lang vóór de ontmoeting zit de angst erin: ‘Toen werd Jakob zeer bevreesd en het werd hem bang te moede’ (Gen. 32:7). Diezelfde angst komen we tegen bij het hele volk als het geconfronteerd wordt met de vijand. De Israëlieten zijn ‘zeer bevreesd’ als de Egyptenaren hen achtervolgen, zodat ze in hun angst ‘schreeuwden tot de Here’ (Ex. 14:10). Hij komt hen te hulp en neemt hun vrees weg door zijn verlossend werk (Ex. 14-15). Het grote verschil tussen het vrezen van de vijand en het vrezen van God is dus dat het in de vreze des Heren niet gaat om angst voor de Heer maar om de dienst aan Hem, omdat Hij goed is en vol van liefde. De vijand daarentegen is ’te vrezen’; voor hem moet je juist wel angstig zijn en hem niet dienen.
Het vrezen van mensen krijgt een heel andere betekenis op die plaatsen waar het met ‘respect hebben voor’ vertaald kan worden. Zo zegt Leviticus 19:3 in de SV: ‘Want ieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen.’ De NBG-51 vertaalt meer uitleggend ‘ieder zal voor zijn moeder en zijn vader ontzag hebben’. Op veel plaatsen wordt het vrezen van mensen zó bedoeld, als respect hebben voor, als eerbied betonen aan. Als koning Salomo bijvoorbeeld een wijze oplossing aandraagt voor een groot probleem in 1 Koningen 3 lezen we: ze werden met ontzag voor de koning vervuld, want zij merkten dat de wijsheid Gods in hem was om recht te doen’ (vs. 28).
Nieuwe Testament
Het woord ‘vrezen’ heeft in het Nieuwe Testament in grote lijnen dezelfde betekenis als in het Oude Testament.
Vrees voor de verschijning vanJezus, de Heer
Zoals de verschijning van de Here vrees en ontzag oproept onder zijn volk, zo worden de mensen als ze in aanraking komen met deverschijning van Jezus Christus overvallen door vrees, eerbied, ontzag. Er is in deze reacties een diep besef dat mensen in Jezus in aanraking komen met God Zelf. Als het licht van Gods heerlijkheid hen omstraalt, zijn de herders bij Betlehem zeer bevreesd (Luc. 2:9). Juist tot hen wordt gezegd: ‘vrees niet, want zie, ik verkondig u grote blijdschap’ (Luc. 2:10-11; zie ook Luc. 1:30). De openbaring van Jezus’ macht over de wind en de zee, de goddelijke volmacht waarmee Hij spreekt en handelt, bewerkt bij Jezus’ leerlingen vrees en ontzag (Mar. 4:41). Dat is evenzo het geval bij hen die getuige zijn van de verheerlijking op de berg (Mat. 17:6). Hetzelfde komen we tegen in de berichten over Jezus’ opstanding en de verschijningen aan zijn leerlingen (Mat. 28:4; Mar. 16:8; Luc. 24:5, 37, 41).
Als Johannes op Patmos de verhoogde Christus ziet in goddelijke majesteit en heerlijkheid, valt Hij als een dode aan zijn voeten. We zullen dit moeten verstaan tegen de achtergrond van wat het Oude Testament zegt: niemand kan God zien en blijven leven (vgl. Ex. 33:20; Ri. 13:22; Jes. 6:3).
Vrees als levenshouding
Een opmerkelijk woord is in dit verband Matteüs 10:28 (vgl. Luc. 12:4-7). Hier horen we naast elkaar: vrees niet… vrees! Jezus zegt dat we voor de dood en de vijand niet bang hoeven te zijn, maar daartegenover wil hij zijn volgelingen brengen tot ontzag en eerbied voor God: ‘Weest niet bevreesd voor hen, die wél het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel’. Direct voegt Hij hieraan toe dat de Vader zelfs de musjes kent. ‘Weest dan niet bevreesd: gij gaat vele mussen te boven’.
Paulus benadrukt in Romeinen 3 dat elk mens ertoe neigt zonder God te leven. Iedereen is net als Adam ongehoorzaam gebleken.
‘Er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt; allen zijn afgeweken (.) De vreze Gods staat hun niet voor ogen’. Het is kenmerkend voor de godloze mens dat de vreze Gods hem onbekend is. Toch wil dat niet zeggen dat angst hem vreemd zou zijn. Juist als je Christus leert kennen als Heiland en Heer en als je weet dat je zonden je zijn vergeven, hoeft de angst niet meer te regeren in je leven. ‘Want gij hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar gij hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader’ (Rom. 8:15).
Dezelfde tweevoudige betekenis die we in het Oude Testament zagen, komt hier terug. De vrees als angst verdwijnt door de kennis van Jezus als Heer en Heiland. Het dienen van de Here wordt ook in het Nieuwe Testament ‘de vreze Gods’ genoemd (2 Kor. 7:1).
Het ontzag voor God wordt in het Nieuwe Testament verbonden met de persoon en het werk van Jezus Christus. Als de Heer van zijn gemeente bepaalt Hij daardoor ook de onderlinge verhoudingen binnen de gemeente, zodat de apostel kan schrijven: ‘Weest elkaar onderdanig in de vreze van Christus’ (Ef. 5:21). Het respect voor en de dienst aan Jezus de Heer heeft zodoende gevolgen voor de relaties binnen de gemeente en de samenleving(Kol. 3:22).
Kern
God ontmoeten is ontzagwekkend en kan zelfs vreeswekkend zijn. Ontzag kan omslaan in angst. Dat is niet de bedoeling van de Here God. Hij komt de mens steeds genadig tegemoet; telkens klinken in de Schrift de woorden ‘wees niet bevreesd’.
Mensen kunnen zo vertrouwd worden met de Bijbel of het evangelie, dat ze familiair worden met het heilige. Wat de Bijbel zegt over het vrezen van God vormt daarom eenheilzame correctie, omdat het ons oproept om eerbied en ontzag te hebben voor de HereGod.
Het ontzag voor God wordt concreet in de dienst aan de Here. Dat noemt de Bijbel ‘de vreze des Heren’. In het Nieuwe Testament wordt deze dienst verbonden met Christus, de Heer. Als Psalm 25 zegt ‘wie heeft lust de Heer te vrezen’ wordt dus bedoeld: ‘Wie wil er de Heer echt dienen’. De term ‘de vreze des
Heren’ kan in eigentijds Nederlands wellicht het best worden weergegeven met ‘ontzag voor de Heer’.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: horen, liefde, verschijning, wet.