Menu

Premium

Horen, gehoorzaamheid

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

Horen is een integraal bestanddeel van het christelijk geloofsleven. Dit wordt ook weerspiegeld in de kerkdiensten en andere liturgische vieringen. Groet en zegen in naam van God omlijsten de dienst. Schriftlezingen hebben er een vaste plaats: geboden in oud- of nieuwtestamentische bewoordingen sporen aan, op het gehoorde evangelie te antwoorden; de preek, die een centrale plaats inneemt, heeft onder meer de functie om duidelijk te maken dat het zojuist gehoorde Woord van God zich ook tot ons richt. Daarom ook de bede, dat God oor en hart moge openen. Tot het beleven van het geloof hoort het besef dat God op die weg handelend onder mensen optreedt, zodat het geloof ontstaat en gaat groeien; evenzogoed dat het geloof zich uit inhet antwoord van liefde en gerechtigheid. ‘Gehoorzaamheid’ is weliswaar geen geliefd woord, maar toch blijft het de discussies rondom vrijheid en wetticisme meebepalen. Er is geen cultuur zonder aandacht voor het belang van het horen denkbaar. Dat vloeit reeds voort uit de functie van onze zintuigen. Het bijzondere leed van doofheid bestaat daarin dat de communicatie daardoor ernstig belemmerd wordt en de betreffende persoon geïsoleerd raakt. Alle soorten informatie en gevoelens – van genegenheid en liefde tot woede en haat – maar ook alle waarschuwende, troostende en aansporende woorden bereiken ons via het oor. ‘Horen’ heeft dan ook dikwijls de diepere betekenis van: gehoor geven aan, gehoorzamen. ‘Wie niet horen wil, moet voelen’, aldus een gezegde. Woorden wachten op antwoorden. Ge-hoor-zaamheid en ver-antwoord-elijkheid zijn zinvolle afleidingen van ‘horen’ en ‘woord’. Waar beide in het gedrang komen of waar onvrijheid daarvoor geen speelruimte biedt, is van een ernstige cultuurcrisis sprake.

Woorden

Het aantal plaatsen in de Bijbel waar het woord ‘horen’ voorkomt, is legio. Opmerkelijk is dat niet slechts het Hebreeuwse woord voor ‘horen’ (sjama), maar herhaaldelijk ook dat van ‘antwoorden’ (‘ana) in de Septuagint met het Griekse akouein en afgeleide vormen met de voorzetsels eis-, ep-of hup- wordt weergegeven. Horen is antwoorden en omgekeerd; dat komt overeen met de woordvorm ‘verhoren’, die in de NBG-51 echter alleen op een aantal plaatsen in het Nieuwe Testament gebruikt wordt. Een aardige uitdrukking in het Oude Testament is een van ozen (oor) afgeleid werkwoord: het oor neigen (NBG-51, bijv. in Jes. 1:2; Hos. 5:1; Septuagint: enootidzesthai; zie ook Hand. 2:14, ‘de oren spitsen’, ‘intensief luisteren’).

Betekenis in contekst

Oude Testament

Horen als kenmerk van de mens als beelddrager Gods

De verhouding van de mens tot God wordt volgens het doorgaande getuigenis van de Bijbel door het horen bepaald. Daarin is hij beelddrager van God, die het zuchten, huilen en vloeken van mensen hoort en vooral als verhoorder der gebeden optreedt (Ps. 4:2; 17:1, 6). Daar staat aan de zijde van de mens een dankbaar horen tegenover. Niet te willen horen betekent het einde van het leven in het paradijs. Het luisteren naar andere stemmen (Gen. 3:17) en het afdwingen ervan (4:23) beantwoordt God door een spraakverwarring (11:7). Met Abraham begint een nieuw hoofdstuk in de openbaringsgeschiedenis. God roept hem, Abraham hoort het – en gaat (12:14). Hebreeën 11:8 komt erop terug: toen hij geroepen werd, is Abraham ‘in gehoorzaamheid weggetrokken (… ) zonder te weten, waar hij komen zou’. We zouden ook kunnen zeggen: zonder er ook maar iets van te zien. Horen is daarom ook de weg tot zegen en staat onder de belofte Gods (Gen. 12:2). ‘Hoort, opdat uw ziel leve’, aldus de roepstem Gods in Jesaja 55:3. En omgekeerd bestaat het ernstigste verwijt van God aan zijn volk daarin, dat het niet wil horen (Jer. 7:13; Hos. 9:17).

Horen en zien

Een bijzondere toespitsing verkrijgt dit spreken, waar horen en zien tegenover elkaar worden geplaatst. We beperken ons hier tot enkele teksten, met name in Exodus en Deutero-nomium. Wanneer God uit een brandende braamstruik aan Mozes verschijnt, wil deze dit wonder aanvankelijk van dichterbij bezien. God houdt hem dan tegen: ‘Kom niet dichterbij: doe uw schoenen van uw voeten,want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond’. Wanneer God Zich dan aan hem voorstelt als de God der aartsvaderen, beseft Mozes dat hij zijn ogen niet langer mag opslaan: ‘hij vreesde God te aanschouwen’ (Ex. 3:1-6). Enige tijd daarna klimt Mozes op Gods bevel op de berg, en daar spreekt God met hem ‘van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend’ (33:11). Wanneer Mozes echter vraagt Gods heerlijkheid, de majestueuze openbaring van zijn heilig wezen te mogen zien, kapt God dat af met de woorden: ‘Niemand zal mijn aangezicht zien en leven’ (33:20). De mededeling in Exodus 24:10 en verder, dat Mozes, zijn naaste medewerkers en zeventig oudsten (bij hoge uitzondering) God zagen, zonder dat Hij zijn hand (afwerend of toornend) naar hen uitstrekte, wordt in de Septuagint afgezwakt: zij zagen slechts ‘de plaats van God’. Daarachter ligt het besef dat het zien van God pas dan mogelijk is, wanneer de zonde verzoend is (Jes. 6:5v). Zo komt het zien van God in een eschatologisch verband weer in het zicht (Jes. 60:17 Mat. 5:8; Joh. 1:14, 18; Op. 22:4).

Horen, liefhebben en geloven

Het zien blijft in het Oude Testament ondergeschikt aan het horen; bij de roeping van profeten vormt het uitdrukkelijk het kader voor de openbaring van het woord en voor de opdracht namens God te spreken (vgl. Ez. 2:19 met 1:1-28). In de mozaïsche tijd roept God weliswaar op, zijn wonderen bij de redding uit Egypte te zien (Ex. 6:1; 19:4; 33:10), maar afgezien daarvan blijft het bij de oproep: ‘Hoor, Israël (Deut. 6:4). Daarop volgt eerst de zelfaanduiding van de Here als de enige God, maar beslissend is de verbinding tussen de oproep tot horen en tot het liefhebben van deze God. De zelfaanduiding als Jhwh bevat de verwijzing naar zijn genadige aanwezigheid en trouw. Hem liefhebben kan als geloofsantwoord op dit horen omschreven worden; maar het is nog meer: de liefde tot God bepaalt ook de aard van het horen. Horen en het gehoorde ‘be-hart-igen’ is een zaak van het hart. In Israël ging dit ‘Hoor Israël’ als een soort geloofsbelijdenis fungeren, aangevuld met woorden uit Deuteronomium 11:13-21 en Numeri 15:37-41. De in Numeri 15:37 genoemde gedenkkwasten fungeerden als zichtbare herinnering aan de gehoorde thora. In poëtische vorm wordt dit levensgeheim verwoord in de psalmwoorden: ‘In slachtoffers en spijsoffers hebt Gij geen behagen, – Gij hebt mij geopende oren gegeven – (…) ik heb lust, uw wil te doen, mijn God … ‘ (Ps. 40:7-9). Dat deze herinnering niet overbodig was, bewijst de waarschuwing van Psalm 95:7-11; daar ligt alle nadruk op het heden, waarin zij de stem Gods horen met de herinnering aan Massa en Meriba, plaatsen van niet-luisteren tijdens de woestijnreis met het noodlottig gevolg: ‘Tot mijn rustplaats zullen zij niet komen’. In Hebreeën 3 en 4 worden deze woorden overgenomen en als waarschuwing op de christelijke gemeente toegepast.

Nieuwe Testament

Horen en vrucht voortbrengen I

n het Nieuwe Testament is het vooral het Evangelie van Marcus, waarin de lijn van het ‘Hoor Israël’ duidelijk doorgetrokken wordt. Op de vraag naar het grootste gebod antwoordt Jezus niet slechts met het dubbele liefdegebod, maar allereerst met het ‘Hoor Israël’ (Mar. 12:30). Hij oogstte dan ook hartelijke instemming van een schriftgeleerde. Waarschijnlijk heeft ook de gelijkenis van de zaaier daarop betrekking. Ze begint volgens Marcus 4:3 immers met de oproep: ‘Hoort!’ De negatieve ervaringen van de zaaier komen dan overeen met die van God, wanneer mensen niet liefhebben met geheel hun hart, zielen kracht, terwijl omgekeerd het aldus liefhebben tot een steeds overvloediger oogst leidt. Daarom laat Jezus er in vers 9 (en nog eens in vs. 23, terugziende op deze gelijkenis) afsluitend op volgen: ‘Wie oren heeft om te horen, die hore!’

Horen en navolgen

In het gedeelte over de verheerlijking op de berg vormt wat de discipelen zien zelfs een gevaar voor hun navolging. Daarom het goddelijk vermaan: ‘Deze is mijn Zoon, de geliefde; hoort naar Hem’ (Mar. 9:7), wat blijkens vers 12 duidelijk zinspeelt op de aankondiging van zijn lijden (8:31) en de daaropvolgende vermanende woorden over navolging en kruisdragen. Dat Jezus doven geneest, wordt door omstaanders dan ook juichend waargenomen als een Messiaanse daad (Mar. 7:37; vgl. Mat. 11:5).

”Gehoorzaamheid des geloofs’

Evenzo is ‘horen’ ook in de evangeliën het sleutelwoord voor navolging en ‘gehoorzaamheid des geloofs’; het laatstgenoemd begrip hebben we overigens aan Paulus te danken (Rom. 1:5). Dwars door het Nieuwe Testament heen worden de lezers erop gewezen dat horen en doen bij elkaar horen (we noemen slechts Mat. 7:24-27; Joh. 10:27; Rom. 2:13; Jak. 1:22v).

Kern

Aandacht voor de vele verbanden waarin de Bijbel over ‘horen’ spreekt, leidt ons tot het besef dat we hier met het diepste geheim van het geloof en de beleving van de gemeenschap met God te maken hebben. In welke situaties en relaties we ook het Woord tot ons laten spreken – persoonlijk of in gemeenschap, thuis of in de kerk – het zijn steeds weer luisteroefeningen. De aanduiding van de inhoud van de Bijbel als thora en als evangelie bevestigt dit. De thora als oproep tot de weg ten leven en als waarschuwing voor doolwegen, het evangelie als bevrijdende boodschap van verzoening en vergeving; beide willen met oor en hart gehoord worden. Tegelijk ondervinden we dat God zelf op zijn beurt en op zijn onvergelijkelijke wijze hoort, verhoort en antwoordt.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: zien.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken