Vrijzinnige vragen bij een loyaal orthodoxe christologie
In de Christelijke dogmatiek wordt een duidelijk standpunt ingenomen over de christologie. De hoofdstukken daarover zijn zonder enige twijfel kundig geschreven met kennis van zaken, zoals het hele boek. Toch roept de ‘loyaal orthodoxe’ kijk op de zaak de nodige vragen en kritiek op, in ieder geval vanuit een vrijzinnig standpunt. Lees hieronder de reactie van prof. dr. Rick Benjamins op de Christelijke dogmatiek. Rick Benjamins is bijzonder hoogleraar vrijzinnige theologie vanwege de VVP aan de Rijksuniversiteit Groningen en universitair docent dogmatiek aan de PThU. Dit artikel werd eerder geplaatst in Opiniërend magazine voor protestants Nederland Woord & Dienst.
Van den Brink en Van der Kooi, de auteurs van Christelijke dogmatiek, schenken klare wijn. Jezus is van belang vanwege zijn goddelijke afkomst en identiteit. In hem spreekt en handelt God (p. 350). We hebben hier dus te maken met een christologie ‘van boven’ (Jezus als Zoon van God uit de hemel) en niet van ‘beneden’ (Jezus als mens op aarde). De auteurs maken zelf liever een ander onderscheid, namelijk tussen een theologische en niet-theologische methode.
Methoden
Je kunt op een historische, literaire of sociologische manier naar het evangelie kijken. De vrijzinnige theologie is daar vanouds sterk in geweest. Die manier van kijken heeft tot kritische inzichten geleid, met name op het vlak van de christologie. Het bleek de vraag of Jezus zichzelf wel als goddelijk zag, en of hij zelf zijn dood wel heeft opgevat als een verzoening voor de zonden van mensen. De meeste exegeten beantwoorden die vragen met een ontkenning. Daarmee is het belang van Jezus voor het geloof niet ontkend, maar zodra die inzichten op tafel liggen, dwingen ze wel tot een doordenking.
Onderscheid tussen waarneembaar feit en gelovig verstaan wordt nauwelijks gemaakt
Van den Brink en Van der Kooi zeggen dat deze vragen voortkomen uit een niet-theologische methode. Van een theologische methode is pas sprake zodra er rekening wordt gehouden met een daadwerkelijk spreken en handelen van God. Ik kan daar wel in meegaan, maar dan moet je vervolgens wel duidelijk maken hoe de theologische blik zich dan verhoudt tot de resultaten van de niet-theologische methode. Je moet dan onderscheid maken tussen de gebeurtenissen en hun theologische duiding. Je kunt dan zeggen dat de gebeurtenis van de kruisiging door de gemeente of door gelovigen wordt verstaan als een gebeurtenis waarin God handelt of spreekt. Dat onderscheid tussen waarneembaar feit en gelovig verstaan wordt door de auteurs echter niet of nauwelijks gemaakt. God spreekt en handelt objectief echt in Jezus. ‘De Zoon wordt verlaten door de Vader. Dat is niet alleen het subjectieve gevoel van Jezus geweest; het was ook de werkelijkheid. Op Jezus komt het oordeel van de Vader over de macht van zonde en dood neer’ (436).
Anti-theologisch?
Voor de liberale theoloog Wilhelm Herrmann was het heel belangrijk dat je een onderscheid maakt tussen de werkelijkheid zoals je die kunt bewijzen en de werkelijkheid zoals je die beleeft. Een gewone gebeurtenis uit de objectieve, bewijsbare wereld kan voor mij een gebeurtenis worden waardoor God tot mij spreekt. Dat spreken is dan een woord aan mij dat ik in de beleefde werkelijkheid versta als een woord van God, dat voor mij uiteraard echt is, maar toch niet objectief en bewijsbaar.
Op deze manier schreef Herrmann over Jezus als een mens die ons in contact brengt met God omdat hij zelf in contact staat met God. Dat is Van der Brink en Van der Kooi te weinig, omdat Jezus dan nog steeds als een mens wordt beschouwd en niet als Zoon van God door wie God zelf spreekt en handelt. Het is ze niet alleen te weinig, ze wijzen het zelfs af omdat dit geluid behoort tot een ‘kritische, anti-theologische lijn’ [cursivering RB], die is ingezet bij Ritschl (Herrmann was een leerling van Ritschl), door Berkhof niet voldoende werd afgewezen en door Kuitert ingang vond bij een ‘deel van het gereformeerde kerkvolk’ (356).
Het is naar mijn idee ongepast om de liberale of vrijzinnige theologie met haar kritische vragen en eigen insteek als anti-theologisch weg te zetten.
Christologie
In hun christologie leggen de auteurs nadruk op het heil dat ons door Jezus wordt bewerkt. Ze verruimen het orthodoxe standpunt in die zin, dat het heil niet uitsluitend kan worden gezien als verzoening door voldoening, ook al blijft dat de belangrijke kern.
De kruisiging van Jezus is in de eerste plaats een menselijke misdaad die niets positiefs oplevert. Toch gaat het hier niet alleen om een misdaad met Jezus als slachtoffer. ‘God doet namelijk iets met wat de mensen deden’ (436). Min of meer in lijn met de theologische methode gaat het hier dus om wat God doet terwijl mensen handelen. Jezus draagt volgens dit perspectief niet de terechtstelling door mensen, maar hij wordt verlaten door de Vader. ‘Op Jezus komt het oordeel van de Vader over de macht van zonde en dood neer’ (436). Hij staat daarmee op de plaats die wij voor God innemen en krijgt zodoende te maken met Gods afwijzing van de zonde en dat is Gods toorn. In die zin is Jezus dus plaatsbekledend, draagt hij de straf, brengt hij het offer.
De strakke redeneringen van Anselmus of de Heidelbergse catechismus – die vereisten dat God genoegdoening ontvangt of straft, wat alleen door God zelf in de Zoon kan worden gegeven of gedragen – zijn hier losgelaten, hoewel de auteurs aan de kern willen vasthouden, namelijk dat Jezus de straf draagt en het offer brengt.
Heilsbehoefte
Naar mijn idee verschuift het perspectief direct daarop nog een keer. ‘Doordat God zelf handelt en in zijn Zoon in het donkere gat is gaan staan dat de zonde heeft geslagen, vindt er een verandering plaats. De dood in zijn vernietigende kracht houdt het niet wanneer God daar komt, en de schuld blijft niet de laatste en beslissende werkelijkheid’ (437). In dit geval handelt God dus niet als de Vader die de Zoon straft of van de Zoon een offer ontvangt, maar hier is God zelf de Zoon, die de dood doodt. ‘De dood kraakt in zijn voegen. Dat wil zeggen: de dood wordt onder de kracht van de levende God zelf gedood (…) want juist in deze dood wordt de macht van de zonde definitief geoordeeld en gebroken’ (437).
Waarom zou je vasthouden aan verzoening door voldoening?
Eerlijk gezegd vind ik deze passage nogal moeilijk en niet zo goed te begrijpen. De auteurs geven dat zelf ook aan. ‘Het geheim van de verlossing en de verzoening is nu dat er in dit sterven iets beslissends gebeurt, dat wij in onze theologie kunnen proberen te volgen, maar waar we niet de hand op kunnen leggen door het rationeel doorzichtig te maken’ (437). Akkoord, maar volgens mij wilde Anselmus het geheim van verlossing en verzoening juist wel rationeel doorzichtig maken met een theorie die door de Heidelbergse catechismus is overgenomen. Als dat niet kan, zoals de auteurs erkennen, waarom wil je dan toch ‘loyaal orthodox’ vasthouden aan de kern van verzoening door voldoening? Omdat de traditie het zegt?
‘Wil deze wereld, wil de mens uit het slop gehaald worden, dan moet God daar in hoogsteigen persoon aan te pas komen – daarom moet Jezus wel eenswezens zijn met God’ (361). In dat citaat ligt volgens mij een funderend motief van de auteurs. De heilsbehoefte dwingt tot een bepaalde theologie om de wereld uit het slop te halen.
Maar zouden kruis en opstanding niet ook anders tot mij kunnen spreken? Met Schweitzer, Banning, Bultmann zou ik dan – volgens die zogenaamde ‘anti-theologische’ lijn – zeggen dat de waarheid en waarachtigheid van een leven niet afhankelijk zijn van succes en dat juist een waarachtig leven eeuwigheidswaarde heeft, zoals het door de opstanding wordt uitgedrukt. Van dat waarachtige leven overtuigt mij het evangelie.
Rick Benjamins