Menu

None

Wat is een habijt?

Theologie, mode en monastieke kleding

Foto's van habijt

Hoe verhouden theologie en mode zich tot elkaar? Mede door verschijning van de Nederlandse editie van Modetheologie van cultuurtheoloog Robert Covolo, raakten we op de redactie van Theologie.nl over dit onderwerp in gesprek. Aan de ene kant lijkt mode op het eerste gezicht oppervlakkig, aan de andere kant weerspiegelt kledingkeuze iets van de identiteit van het individu en de groep of beweging waarmee zij of hij zich graag identificeert.
Mode is ook aan verandering onderhevig, iets is ‘in’ of ‘uit’. Maar hoe zit dat nu met kloosterkleding? Voor de ongeïnformeerde buitenstaander kan het lijken dat er honderden jaren niets aan het habijt is veranderd. Is dat in alle contexten ook zo? En hoe wordt er in kloosterorden tegen de functie en betekenis van hun habijt aangekeken? In dit artikel neemt zuster Katharina Michiels van Abdij Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth in Brecht het woord en gaat ze in op het monastieke habijt van haar orde, die leeft volgens de Regel van Sint-Benedictus en de spiritualiteit van de trappisten.

Wat kan een moniale zeggen over de mode? Als er één soort mensen is, die daar helemaal buiten staat, zijn het wel diegenen die een vorm van uniform dragen… elke dag hetzelfde en bijgevolg niet onderhevig aan de mode. Of toch wel?

Hoe ziet ons monastieke habijt eruit?

Het monastieke habijt dat wij, trappistinnen, dragen, bestaat uit verschillende stukken. In de kerk dragen we een kovel: een groot, wit gebedskleed met lange mouwen. Als je het patroon bekijkt, zie je een groot kruis. Je zou dus kunnen stellen dat we, telkens we naar de kerk gaan voor één van de zes gebedsdiensten, we ons bekleden met het kruis. De basis van de dagelijkse kledij wordt gevormd door een lang wit kleed (tuniek), daarover komt een zwart scapulier (een groot, lang stuk stof over de schouders, zonder mouwen). Dit wordt bijeengehouden door een leren gordel. Bij de monniken hangt een (monniks)kap aan hun scapulier. De monialen dragen een zwarte sluier. Naargelang de vormingstijd waarin je je bevindt, ziet het habijt er anders uit. Dit wordt verder uitgelegd. Traditioneel (uit ascetische overwegingen) dragen monniken en monialen altijd (zomer en winter) sandalen (geen gesloten schoenen). De geitenwollen sokken mag je erbij fantaseren.

habijt
Monastieke habijt dat bestaat uit verschillende stukken

Sint-Benedictus over het monastieke habijt

Sint-Benedictus heeft in zijn Regel1, die wij volgen, een volledig hoofdstuk gewijd aan de kledij en het schoeisel van de monnik. Het zegt iets over het belang dat de monnikenvader hieraan hecht en de betekenis in het dagelijkse leven van de monnik. In zijn 55e hoofdstuk vertelt Benedictus welke kledij de monnik nodig heeft: een kovel en een tuniek, werkkledij, kousen en schoenen. Dit kan verschillen naargelang de plaats waar ze wonen.

‘Men verschaft de broeders kleren die aangepast zijn aan de gesteldheid van de plaats waar ze wonen en aan het klimaat, want in koude streken heeft men meer nodig, in warme minder. Het oordeel hierover berust dan bij de abt. Zelf menen wij, dat in gematigde streken de monniken genoeg hebben aan elk een kovel en een tuniek – ’s winters een ruige kovel, ’s zomers een gladde of versletene –, en verder aparte werkkleding en als schoeisel kousen en schoenen.’ (RB 55, 1-6).

Het soort stof waaruit de kledij gemaakt wordt, mag geen discussiepunt worden, maar men gebruikt wat men ter plaatse vindt. 

‘Over de kleur of de grofheid van al deze zaken moeten de monniken zich niet druk maken, maar ze nemen ze zoals ze in de landstreek waar ze verblijven te krijgen zijn of dingen die goedkoop kunnen worden aangeschaft. Wel moet de abt op de maat letten, zodat de kleren niet te kort zijn voor hen die ze dragen, maar goed op maat.’ (RB 55, 7-8).

De abt moet erop letten dat de monniken deftig gekleed zijn. Het pronken met versleten kledij, wat sommige jonge monniken vandaag graag doen, zou Benedictus’ goedkeuring niet wegdragen. Hij geeft ook aanwijzingen over hoeveel kleren de monniken moeten hebben. Twee kovels en twee tunieken moeten volstaan, zodat ze dag en nacht kunnen afwisselen (de eerste monniken sliepen in hun habijt) en de habijten kunnen gewassen worden…

‘Wie nieuwe kleren krijgt, geeft de oude altijd meteen terug om ze in de kleerkamer te laten opbergen voor de armen. Want het is voldoende dat een monnik twee tunieken en twee kovels heeft (om van kleren te kunnen wisselen) voor de nacht en om ze te kunnen wassen. Alles wat men méér heeft, is overdaad en moet verwijderd worden. Ook hun kousen en alles wat versleten is leveren de broeders in, wanneer ze iets nieuws krijgen.’ (RB 55, 9-12).

Voor Benedictus is het duidelijk dat we geen voorraad tunieken en scapuliers moeten opstapelen in onze kast. De monnik moet krijgen wat hij nodig heeft, en al de rest is overbodig en gaat naar de armen. Ten slotte vermeldt de monnikenvader het belang dat broeders op reis goed gekleed moeten zijn en in de kleerkamer tijdelijk een vervanging mogen vragen van hun eigen versleten kledij. Als ze terug thuiskomen, moeten ze dit echter gewassen terug afgeven. Naast de opsomming van het beddengoed dat de broeders krijgen, eindigt het hoofdstuk met een typisch kenmerkend vers voor de heilige Benedictus:

‘Maar de abt moet altijd deze tekst uit de Handelingen van de Apostelen in gedachte houden: “Dat aan iedereen gegeven werd naar zijn persoonlijke behoefte”. Zo moet ook de abt rekening houden met de zwakheid van de behoeftigen, niet met de kwaadwilligheid van de afgunstigen’ (RB 55, 21-22).

De Regel geeft heldere aanwijzingen over wat een monnik al dan niet moet krijgen, maar telkens weer voegt Benedictus er het kleine zinnetje aan toe dat de maat van iedereen niet gelijk is en iedereen moet krijgen volgens zijn behoeften. Dit maakt een groot verschil in de gemeenschap. Het onderstreept de uniciteit van elke broeder en zuster, die niet allemaal hetzelfde nodig hebben. Tegelijk vraagt het een grote mildheid en volwassenheid van de leden van de communiteit om goed om te gaan met dit verschil in noden en behoeften.

De kledij van een monnik en moniale verandert dus naargelang men vordert in de vormingstijd

De Constituties van de Orde (OCSO) over het habijt

In het klooster draagt iedereen inderdaad hetzelfde habijt, met variaties naargelang de ingroei in de gemeenschap. In Constitutie 12 over het monastieke kleed van de Constituties en Statuten van de Trappistenorde2 lezen we:

‘De witte kovel is het karakteristieke cisterciënzerkleed. Gegeven op de dag van de plechtige professie is hij het symbool van de toewijding van de moniale en teken van eenheid in heel de Orde.’

Er volgen twee statuten die het verder detailleren:

‘De kleding, die volgens de traditie verder nog bestaat uit een wit habijt, zwart scapulier en leren gordel, kan plaatselijk worden aangepast. Tijdelijk geprofesten en novicen dragen een mantel in plaats van de kovel. Het scapulier van de novicen echter is wit.’

De kledij van een monnik en moniale verandert dus naargelang men vordert in de vormingstijd en culmineert in het ontvangen van een kovel en zwarte sluier bij de monastieke professie.

Iemand die intreedt, wordt postulante genoemd. Ze draagt haar gewone (burger)kleren, wordt nog geen zuster genoemd en krijgt minstens een jaar de tijd om vertrouwd te worden met het monastieke leven en de gebruiken. Als ze het verlangen voelt om verder te gaan, doet ze haar aanvraag om het noviciaat te beginnen en ingekleed te worden. Tijdens een klein ritueel in intieme kring, expliciteert de postulante haar verlangen en na enkele vragen van de abdis ontvangt ze een pakket kleren, met de mededeling ‘Ontvang dit habijt dat met veel liefde werd gemaakt. Draag het op een waardige manier en laat het symbool zijn van uw nieuw mens-zijn, uw algehele toewijding aan Christus, in groeiende uniformiteit met onze gemeenschap.’ De postulante verlaat de samenkomst, samen met de novicenmeesteres en kleedt zich om, in haar nieuwe monastieke habijt. Het ritueel van het begin van het noviciaat is een klein moment, veel minder belangrijk dan een professie en toch is het heel ingrijpend. Vanaf die dag draagt de zuster een sluier en haar habijt. Burgerkledij worden de grote uitzondering. Alles is wit voor novicen: de sluier is wit, het habijt is wit, het scapulier is wit. De gordel is in dezelfde stof als het habijt. De zuster krijgt een gebedsmantel die vooraan open is. Het geeft de zuster een beetje engelachtig uiterlijk. Erg praktisch is het witte habijt niet (en evenmin erg mannelijk) en daarom kiezen meerdere mannelijke gemeenschappen ervoor om, tegen de constituties in, onmiddellijk een zwart scapulier te geven. Het is altijd grappig om de onwennigheid van dat eerste moment te zien, en uitleg te geven aan de jonge novice hoe ze met haar lange klederen trappen op en af moet gaan, ongelukjes moet vermijden in het toilet…

Witte kleding novice
Alles is wit voor novicen

Ons leven bestaat in een mengeling van wit en zwart, van goed en kwaad en het is belangrijk dat dit zich weerspiegelt in onze kledij

Na twee jaar noviciaat volgt de tijdelijke professie, in een nieuw ritueel waarbij de zuster haar witte scapulier mag inruilen voor een zwart en een leren gordel ontvangt. De gelijkvormigheid met de zusters met een definitief engagement groeit en het is altijd mooi om vast te stellen dat deze stap klopt. Novicen zijn vaak heel blij dat ze van het witte novicenkleed af zijn en een zwart scapulier krijgen. Ik heb altijd het gevoel dat het meer klopt met de realiteit. Ons leven bestaat in een mengeling van wit en zwart, van goed en kwaad en het is belangrijk dat dit zich weerspiegelt in onze kledij.

Na vijf jaar tijdelijke geloften kan de zuster haar monastieke professie doen. In deze mooie en intense plechtigheid ontvangt ze de kovel en de zwarte sluier. Ze is nu helemaal gelijk gekleed als de andere zusters en is volop lid van de gemeenschap.

Betekenis van het habijt

‘Een grijsaard werd beroemd wegens zijn geestelijk inzicht. Hij beweerde eens: “De kracht die ik boven het doopsel zag zweven, zag ik ook boven de pij van de monnik, toen hij het monnikskleed ontving.”’ (Anonyma 365)

Deze vaderspreuk, uit de eerste eeuwen van onze jaarrekening, benadrukt dat het ontvangen van het monnikskleed gezien werd als een tweede doopsel. Door het ontvangen van het monnikskleed wordt men monnik.

Voor zover ik weet, is er geen tekst met een uitgesproken, vaste betekenis van het habijt. Voor de woestijnvaders verwijst het dragen van het habijt naar het monastieke leven. Ze hechten bijgevolg veel belang aan een consequente levensstijl als men een habijt draagt. Dit wordt duidelijk uit de volgende spreuk:

‘Een broeder geraakte in zijn eenzaamheid overstuur en ging dat aan abt Theodorus van Ferme zeggen. Maar de grijsaard antwoordde: “Ga weer heen, verneder uw gedachte, onderwerp u en ga bij anderen wonen.” En hij keerde bij de grijsaard terug en zei tot hem: “Ook onder de mensen vind ik geen rust.” Hierop sprak de grijsaard: “Als u geen rust vindt wanneer u alleen leeft, en ook geen rust wanneer u in gezelschap van de anderen bent, waarom bent u dan monnik geworden? Was dat eigenlijk niet om kwellingen te verduren? Zegt u me eens, hoeveel jaren draagt u uw monnikskleed?” Hij zei: “Acht.” De grijsaard sprak dan tot hem: “Waarachtig, ik draag het al zeventig jaar en geen enkele dag heb ik rust gevonden. En u, met uw acht jaar, u wilt al rust hebben!” En toen hij dat gehoord had, ging hij gesterkt heen.”’ (Abt Theodorus van Ferme 2/269)

Het dragen van het monnikskleed houdt een engagement in om monastiek te leven en zichzelf onder controle te houden. Wie dit niet doet of niet kan, kan volgens de oudvaders geen monastiek habijt aantrekken.

Over de betekenis van de verschillende onderdelen van het monastieke kleed zegt de volgende vaderspreuk:

‘De ouderlingen zeiden: De hoofddoek is het symbool van de onschuld (NB het woord voor hoofddoek duidt oorspronkelijk op een hoofdoek voor kinderen en vandaar het symbool van de onschuld), het schouderkleed (een soort scapulier, dat in de vorm van een T werd geknipt en zo het kruis symboliseerde) van het kruis en de gordel van de moed. Laten we ons leven dus inrichten naar onze kleding en doen wij alles met ijver, om niet de schijn te wekken dat we een kleed zonder symboliek dragen.’ (Vaderspreuken Anonyma 55).

Hieruit blijkt de sterke symbolische waarde van het monnikskleed. Daarnaast geef ik ook zelf betekenis aan ons habijt.

Zoals eerder gezegd, verwijst de kovel voor mij naar het kruis. De kovel is ook zo ontworpen dat we allemaal als gelijken voor God staan. Van achteren gezien zijn alle zusters die een kovel dragen gelijk. Voor God is iedere zuster, ieder mens gelijk(waardig). Er is geen onderscheid tussen jong en oud, slim of minder slim, actief of rustend, poetszuster of overste…

Wat de gordel betreft, verwijs ik graag naar Johannes de Doper, van wie Marcus zegt dat hij een kameelharen pij en een leren gordel draagt (Marcus 1:6). De gordel staat voor mij symbool van de zelfbeheersing. Als je in het Frans zegt ‘ceinture!’, betekent het: insnoeren, beperken. Onze gordel heeft vier vaste, gevlochten, leren knopen en je ziet dus snel bij je medezusters als ze hem wat breder laat hangen dan gewoonlijk. Het kan een vlugge check zijn van de gezondheid van je medezusters: niet te veel gewicht verliezen of toenemen.

Ook rond de betekenis van de sluier is er niet echt duidelijkheid. Voor mij staat het symbool voor het feit dat we als vrouw ‘niet beschikbaar zijn’. We zijn aan God toegewijd en dat toont onze sluier.

Uitleg over het habijt
Uitleg bij het habijt (bron: www.enovice.nl)

De mode en het habijt

Hoewel het ordeskleed universeel is, geeft Benedictus vanaf het begin de mogelijkheid om dit aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden. De facto ziet het habijt er in alle kloosters van de Orde ongeveer gelijk uit, maar de kwaliteit van de stof zal verschillend zijn in noordelijke en zuidelijke gemeenschappen en een aandachtige kijker zal lichte kleurverschillen vaststellen.

Dit punt bracht de monniken van Zundert er jaren geleden toe om een eigen habijt te ontwerpen in jeans stof, omdat deze stof bij ons vlot gevonden wordt en sterk en duurzaam is. De abt van Tilburg deed onlangs een experiment in een scapulier uit fair trade katoen. In onze abdij hoor ik de novicen, die ingekleed worden, de laatste jaren altijd vragen om hun habijt korter te maken. Het lange habijt vraagt oefening om er vlot mee te manoeuvreren en op dat vlak is een korter habijt handiger en praktischer. Onze stichting in California heeft van bij de aanvang in de vroege jaren zestig geopteerd voor burgerkledij. Ze dragen het habijt enkel bij officiële gelegenheden van de Orde en hebben hierbij nooit een sluier aan. Hun habijt heeft, zoals bij de monniken, een kap. Ze zijn hierin uniek en dan ook heel snel herkenbaar op samenkomsten zoals het Generaal Kapittel waar honderdvijftig oversten van de Orde van over heel de wereld samenkomen.

Maar ook op kleiner vlak zien we verschillen. In onze gemeenschap draagt elke zuster hetzelfde habijt, en toch ziet men de behoefte om zich te onderscheiden door het vestje dat men in de winter draagt, de sjaal en de manier waarop die om de hals geslagen wordt. Ook de schoenen of sandalen zijn uniek.

Het habijt helpt mij om op een authentieke manier om te gaan met mijn roeping

Enerzijds zijn we dus niet modegevoelig en dragen we allemaal dezelfde kleren. Anderzijds kan men ook in het klooster de menselijke behoefte ontdekken om de uniciteit, het anders zijn uit te drukken in kleine details die afwijken.

Wat ik zelf heel fijn vind aan ons habijt, is dat we nooit tijd hoeven te besteden aan de vraag wat we zullen aantrekken. Je weet gewoon elke dag wat je draagt en hoeft met zulke vragen niet bezig te zijn. Anderzijds stel ik bij mezelf vast dat, als ik dan es op reis moet in burgerkledij (bijvoorbeeld omdat een lange vliegtuigreis in habijt gewoon niet praktisch is), het me wel veel en lang kan bezighouden… en amuseren. Het heeft ook iets moois te kiezen wat je wil aantrekken.

Het belangrijkste voor mij is de symbolische waarde van het habijt: het dragen van het habijt verbindt je met het monastieke leven. Het habijt maakt de monnik, nadat de monnik het habijt heeft gemaakt (genaaid). Het habijt helpt mij om op een authentieke manier om te gaan met mijn roeping… en blijvend in de monastieke bekering te staan.

‘Een broeder betrok een kluis en ontving het monnikskleed. Hij sloot zich onmiddellijk op en zei: “Ik ben kluizenaar.” De ouderlingen vernamen het en kwamen hem eruit halen. Vervolgens lieten zij hem de ronde doen langs de kluizen van de broeders, zich ter verontschuldiging voor hen neerwerpen en zeggen: “Vergeef me, ik ben geen kluizenaar, maar een beginneling.”’ (Anonyma 243)

Zr. Katharina Michiels is abdis van Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth in Brecht.

  1. De Regel van Sint-Benedictus, ingeleid en vertaald door Frans Vromen, St Willibrordsabdij, Slangenburg. ↩︎
  2. Orde van de Cistercienzers van de Stricte Observantie, Constituties en Statuten voor monialen. ↩︎

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken